Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 2
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 59]
| |
den Haag, 25. Januarij.Mijn Heer!
Mevrouw de Wed. Meadows maakt aan u met alle onderdanigheid haar kompliment, als uwe nederige dienaresse. - Lagchen zult gij, al hadt gij nooit gelagchen. - Die excellente Suse is dan bij den drommel te biecht geweest. - Zij heeft haar fraaij reisje met u aan hare erntfeste Madam Gibbon geschreven - en NB. met het kompliment aan de Wed. Meadows en met verzoek om den brief aan haar te communiceren.... Is dat niet om te schreeuwen?... Gij weet, dat ik tamelijk wel den aap in de mouw kan houden als ik het doen wil... maar het was bijna te erg. Madam Gibbon keek als een oude Abdis, die benaauwd is voor een gevlugt nonnetje. - Somtijds dacht ik, dat zij Mevrouw Niobe wilde naspelen. - Zij zou dan een regt kostelijk gezigt hebben voor den moeder van de zeven zonen Mevrouw Thirsa - en Susanna zou een kostelijke Selima uitmaken .... maar gij | |
[pagina 60]
| |
zoudt een miserabele Jedidia zijn. - Ik ziste geduurig met verbazende, o hees! o hees! is het mogelijk? - Hemelsche goedheid! zeî ik toen gij op uwe knieën vielt. - Wat rees de thermometer van Suses gramschap verschrikkelijk hoog! Ik dacht dat de kwik het pijpje uitgevlogen zou hebben - of liever ik dacht het niet - want als wij vrouwen regt kwaad worden - dan zal binnen weinige minuten, als de Heeren Mannen ons maar tijd geven, de kwik tot het vriespunt vallen. - Nu dat weet gij, maar gij hebt u toch vrij slaauw gedragen, naar dat de gelegenheid schoon was. Fronte Capillata, liet mijn vader hoogzaliger memorie, mij uit den Schoolvos Cato leeren... en had ik de les maar wat beter onthouden, ik zou die nu niet zijn, die ik ben - Misschien was ik thans Mevrouw Kraaijestein ... en gij de dienaar van Mevrouw. Weet gij nog toen gij mij altijd Divina noemde ... maar ik heb mij gedupeerd, en daarvoor boet ik, als een half verlatene - o dat ik geheel onafhankelijk was, maar ik buig voor het noodlot. - Ik moet van die digressie terug. - Gij hebt naar mijne gedachten eene heerlijke gelegenheid laten vervliegen, om de trotsche meid te vernederen. Is het mogelijk, dacht ik, dat een sperwer, die een duifje in zijn klaauw heeft, op het piepen van het arme dier, de klaauwen opent, en het zoo zachtjes laat henen | |
[pagina 61]
| |
vliegen. Mij waart gij zoo genadig niet, als die preutsche schoone, maar ik was ook zoo preutsch niet. Dat Maria-tronietje (want ze lijkt naar de Moeder van ons Heer, als een droppel water, een droppel water) zou dat een Beelzebul in bedwang houden. Zij zal dan in haar nederig trotsch hartje vast juichen. Madam Gibbon juicht van den weeromstuit. - ‘De Deugd,’ zeide zij, want vrouwen van zekere jaren beginnen, als eene soort van profetessen, sententien te spreken, ‘de Deugd, Mevr. Meadows! moet toch eene Goddelijke kracht hebben, zelfs op de harten van losbandige deugnieten, wanneer zij zich in haren vollen luister vertoont.’ En wat zou ik zeggen, wat anders dan, met exclamatie, de Deugd, Madam, is een wonderlijk ding! Voltaire zegt met regt:
C'est un beau mot sans doute, et qu'on se plait d'entendre,
Facile à prononcer, difficile à comprendre.
Heel snibbig duwde mij het oude Engelsch wijfje toe: ‘Voltaire was een groot vernuft, maar ik houd hem voor een' Franschen babbelaar als hij over Deugd en diergelijke onderwerpen spreekt.’ Zij sprak dit zoo, als of zij meer of min dacht, dat ik Voltaire voor een Heilig hield. Gij weet, dat ik geen Heiligen ken, en vreezende, dat mij dat olijk wijf eventjes door een scheurtje van | |
[pagina 62]
| |
het gordijn, dat voor mijn hartje hangt, kijken zou, zeide ik: Toegestaan, Madam! de Engelschen zijn beter raisonneurs. Hoe krachtig zegt Milton ergens
Mortals, that would follow me,
Love Virtue; she alone is free:
She can teach ye how to climb
Higher than the sphery chime;
Or, if Virtue feeble were,
Heaven it self would stoop to her.
En zoo ik u niet verveel, laat ik 'er dan nog deze voortreffelijke regels die nader op de beminnenswaardige Sophia zien, uit het zelfde stuk (ik geloof haast dat het the Comus heet) mogen bijvoegen
'T is Chastity, my brother, Chastity:
She, that has that, is clad in complete steel,
And, like a quiver'd nymph with arrows keen,
May trace huge forests and unharbour'd heaths,
Infamous hills, and sandy perilous wilds,
Where, through the sacred rays of Chastity,
No savage fierce, bandite, or mountaineer,
Will dare to soil her virgin purity.
Yea, there, where very desolation dwells
By grots and caverns shagg'd with horrid shades,
She may pass on with unblench'd majesty,
Be it not done in pride, or in presumption.
Some say, no evil thing that walks by night
In fog, or fire, by lake or moorish fen,
| |
[pagina 63]
| |
Blue meagre hag, or stubborn unlaid ghost
That breaks his magic chains at curfew time.
No goblin, or swart fairy of the mine,
Hath hurtfull pow'r o'er true virginity.
Gij moest eens de verandering op het gelaat van Madam Gibbon bij die woorden gezien hebben. Zij vergat het Hollandsch en zeide mijne hand grijpende: ‘Divin woman.’ O mijne Divinity is gering, hernam ik, schoon zeker, zoo het geheugen een der goddelijke eigenschappen is, ik niet ontkennen kan, of ik heb over mijn deel niet te klagen. 't Is somtijds maar al te gedienstig, en geeft verscheide stukken gelijk aan, zoodat ik in twijfel sta, wie ik kiezen moet, en dan doe ik wel eens eene slechte keuze. Nu had ik de oude Dame zoo gewonnen, dat zij mij verzocht, om in hare plaats aan hare lieve Suse te schrijven. Zij was heden met vele bezigheden bezet, en, zoo het mij schikte, had zij gaarne, dat ik het verlegene meisje van mijnen raad diende. Ik scheen haar eene vrouw van ondervinding toe (dat heeft zij niet mis) van een schrander vernuft en gezond verstand (geene aanhalingen dus meêr van den Heilig van Ferney) en (quid mirum! plagt mijn hooggeleerde Papa te zeggen, en dan spreidde hij alle zijne vingers van malkander, eveneens als een zwaan die zwemmen gaat, quid mirum!) van eene | |
[pagina 64]
| |
uitmuntende deugd. Ik spreidde mijn waaijer voor mijn gezigt, als of ik bloosde - of ik bloosde weet ik niet, maar wel, dat ik glimlagchte, zoo schelmachtig als die Cupido van Lairesse van onder den helm, daar hij zijne Mama en Mars door zijne kunstgrepen getroffen heeft. Hoe, zeide ik, zou ik het durven wagen aan eene zoo uitstekende jonge Dame niet alteen te schrijven, maar raad te geven ... in een geval van een zoo teederen aard? Zij heeft ook geene reden om op mij, die zij maar zoo kort kent, eenig vertrouwen te stellen.... Daar gij (want ik was bang, dat zij terug zou krabbelen) echter zoo bezet schijnt door bezigheden, wil beproeven, of ik misschien iets schrijven kan, dat uwe goedkeuring wegdraagt. Maar gij moest 'er toch een enkel lettertje bijdoen ... anders zou het ongelukkig vervolgd meisje nog droeviger worden. - Lees nu eens, wat ik, die de eer of schande heb van u zoo nabij te kennen, van u als een onbekende geschreven heb. Gij zult moeten bekennen, als gij den brief met aandacht leest, dat gij zeer veel verpligting aan mij hebt. Gij zult wel opmerken hoe ik reeds den Loosduinschen valstrik span.... De listigheid der slangen zal dat duifje te pas komen, om onze vereenigde pogingen te ontsnappen. De kleine Tobij wordt een regte lieve jongen, maar hij heeft wonderlijke nukken. 's Morgens leert hij mops | |
[pagina 65]
| |
op schildwacht staan, en 's namiddags schaatsen rijden - en thans wil hij hem het A B leeren. Hij maakt een zoo zwaar geblaf, dat mij hooren en zien vergaat. Waart gij in uwe jeugd ook zulk een lievertje?
Uwe Dienaresse or what your please
S.L. |
|