aan geen tegenspoed, geen tegenstand, hoegenaamd gewoon.... Nu dat laat zich zonder wonderwerken verklaren. Opgevoed door eene toegevende Grootmoeder, daar ik Vader en Moeder beide nooit gekend heb, het eenig overgebleven kind der familie, en daarenboven een zoon, die den naam zou in stand houden; ruim voorzien van middelen, en vroeg wetende, dat ik rijk was... Wie weet welk een brave werkzame karel ik zou geworden zijn, als ik in den middelbaren stand, in een huishouden van zes of zeven kinderen, geboren was, en opgevoed door een vader, die elke uitschietende waterloot zoo afsnoeide dat 'er geen vrees overbleef, dat zij weder uit zou spruiten. De opvoeding, Piet! vormt den mensch voor meer dan drie vierde, en dan komen 'er nog eenige omstandigheden buiten zijn toedoen bij.... O! de mensch vormt onbegrijpelijk weinig aan zich zelven. Maar zeg mij nu eens hoe moet zoo iemand, als ik, gesteld zijn, die voor de eerste maal waarlijk tegenstand ontmoet... of liever die versmaad word?
Ik barst van spijt, en weet eigenlijk nog niet regt, waarheen ik mij wenden zal. Zou dan mijn vruchtbaar vernuft niet het een of ander middel weten uit te denken, om haar aan het schrijven te helpen.... Ja! ja! ik heb het gevonden. Was het niet Cicero, die bijna razende van blijdschap werd, toen hij het graf van Demosthenes gevonden had?