| |
| |
| |
Twee en veertigste brief.
De Heer Louis Kraaijestein aan den Heer Pieter de Graaf.
Amsterdam, 10. Januarij.
't Gaat wel, Pietje! 't gaat wel, schoon het nog beter kon, en zal, en moet gaan. Ik heb reeds alles op den huize Bronkhorst in beweging gebrag. De oude Frits is, zoo als ik gemerkt heb, zoo kwaad als een spin op mij, - en zoo bang als een wezel. Ik heb hem onder zijn dikke pruik het idé weten in te schuiven, dat ik niet alleen op Suse verliefd ben, zoo als ik waarachtig ben, maar dat ik haar per fas et nefas, hebben wil, en hebben zal, en dat wil ik ook - dat ik haar met geweld zal wegvoeren, zoo hij mij het meisje niet goedschiks geeft. - En waartoe die miserable manoeuvres?.. zegt gij... mag ik eerst het genoegen hebben van u te vertellen, hoe ik dat idé in den kruin van den ouden Heer Bronkhorst geplant heb. - Gij kent immers dien Izegrim op den Binnen-Amstel sinjeur Dirk van Eyk wel... dat is dan een Collegiebroeder van Pêre en zijn Consident.
| |
| |
't Is een oud vrijer, die alle praatjes, welke hij in vertrouwen hoort, onmiddelijk oververtelt, en die een pik heeft op mijne familie van meer dan vijftig jaren, omdat 'er eens een neef of broeder van mijn' vader een postje kreeg bij de Oost-Indiesche Compagnie, dat hij meende, dat hem toekwam. Die nar heeft een' ouden soldaat tot oppasser, en die laat zich scheren in denzelfden winkel als mijn getrouwe Georg. Dien heb ik belast, om aan dat oudje in vertrouwen te vertellen, dat ik, zijn meester, dol verliefd ben op Juffrouw Susanna Bronkhorst, dat ik hemel en aarde bewegen zal, om haar te krijgen, ja al moest ik haar schaken, dat ik niet rusten of duren zal, voor dat ik haar heb.... Die stramme krijgsknecht was zeker naauwelijks zijns meesters deur weêr ingehompeld, of heeft dat, zoo als mijn verlangen en oogmerk was, onmiddelijk aan zijnen Heer Dirk weder verteld - en die (want ik heb het van onze Jantje Munniks die in het Collegie was gegaan, om op te nemen, of 'er niet iets tusschen de oude prullen voorviel) heeft het aan den Heer Bronkhorst in volle kleuren niet zonder additamenten verteld. - Radeloos is die oude Held geworden. - En 'er is wat te doen geweest, toen hij 's avonds te huis kwam!... Maar, eilieve, wat is nu toch je plan?... Bedaard, bedaard! Pietje! - Er moet een kreet opgaan door Amsterdam, ‘Louis Kraaijestein is ra- | |
| |
zend verliesd op Susanna Bronkhorst - Hij wil ze hebben.’ - Dat zal den ouden, dat een stijf Heer is, en Mama grijs en geil, zijne eerwaardige Huisplaag, tegen mij verbitteren.... Zij zullen Susanna terdeeg beet nemen, en allerhande venijnige pijlen op mij afschieten. Zij zullen mij zwarter als den duivel maken, of, dit is nu reeds geschied, daarvan ben ik onderrigt - en dat moet op het hartje van
Suse uitwerken, dat zij mij beklaagt - daar ik toch zoo, zoo erg niet ben... en 'er is geen meisje onder de zon, of het streelt haar, als een gnappe jongen razend verliefd op haar is. - Maar dat schaken vindt gij gek... niet waar? Als gij wat verder gelezen hebt zult gij mijne inventie bewonderen, of gij hebt het nil admirari verder gebragt dan de verwaandste filosoof. Hoor, Piet! Georg moet het slachtoffer van dat uitstrooisel worden. Dat gerucht zal mij ter ooren komen. Ik wip naar den ouden Heer Bronkhorst om mij in formâ te verdedigen... en tot een blijk, dat ik verwoed nijdig ben, dat men een eerlijk karel zoo als ik ben - he! - zoo belastert, zal Georg nog dien zelfden dag mijn deur worden uitgejaagd. Maar ik zal zorgen, dat hij daarom geen gebrek lijdt - ik zal in den Haag of te Rijswijk ook wel eens een spionnetje noodigkrijgen... denk nu eens door, ik zal dus, erkennende, dat ik doodelijk verliefd ben op Susanna, inkomen als de belaster- | |
| |
de, als de beleedigde persoon... en men zal heel wat met mij te stellen hebben. Ik zal in mijne drift de vurigste verklaringen van liefde omtrent Santje 'er uitsmijten, en laten voelen, dat schoon ik nu belasterd ben, ik echter onverzettelijk mijnen zin op haar gezet heb enz. enz. enz. - In huis weet ik alles, wat 'er omgaat. - Nu dat is altijd kleine kunst in een huis, waar vrouwe-dienstboden zijn, evenwel was het mij niet onverschillig, wie of daar de berigtgeefster was. Maar het geluk is mij meê geloopen. Ik heb ontdekt, dat Lise, de kamenier van Suse, een intime is van een Mutsenmaakster, die Betje heet, en die eenige kennis heeft aan de zuster van Georg. Dat loopt wel over wat schijven, en ik had het liever wat directer, maar dat kan niet anders.
Lise heeft althans van daag verhaald, dat haar jonge Juffrouw een heel droevig leven had, sedert dat de Heer Kraaijestein met haar genard had; dat Mama niet deed als schimpen, dat 'er voorleden vrijdag avond een droevig leven na het soupé geweest was. Dat Susanna schreijende was boven gekomen. Maar schoon Juffrouw Suse wel familiaar met haar is, toch had zij geen woord gesproken... maar zij (Lise) was slim genoeg, om te kunnen raden hoe of het zat... nu zij beklaagde dat Engel van een mensch - zoo van een norschen Papa, en een Coquette van een Mama gedrild te worden; de jonge
| |
| |
Juffrouw Wimpje schoot 'er ook al eens tusschen beide... met haar snibbige bekje. - God dank! van daag was 'er uitkomst gekomen. - De jonge Juffrouw gaat toekomenden dingsdag naar den Haag, bij hare intime vriendin Elzevier... en zoo als zij gemerkt had donderdag naar Rotterdam,... en dan zou zij misschien een heelen tijd bij Juffrouw Elzevier in den Haag blijven logeren, want het beviel haar, als het zoo gaan moest, niet in Amsterdam.... Wat zeg je, Piet! ben ik 'er niet achter?... Nog wat, Koo zal haar, apparent als een getrouwe schildknaap, naar Hillegom brengen. - O lieve, goeije, murwe jongen, neem jij Walraven, je vriend Walraven liever meê, dat is een pootiger jongen: Als 'er met mij slag geleverd moest worden, dan zou die beter kampioen zijn. - Maar gij kunt in vrede reizen heen en weder.... Ik hoop Suse langs zachter weg aan mijn snoer te krijgen. Ik vind het schaken zoo ouderwets. Onder al mijn amouretten heb ik nog nooit een schaakpartij gehad. 't Is verbazend fatiguant. Ik leg het veel liever aan, als een goed vinker - en lok ze, lok ze tot in mijn net... en als ik ze dan gevangen heb, kijken zij eerst wel wat benaauwd, als ik ze eerst in mijne handen opgrijp - maar ik doe ze heel handig een broekje aan, en leer ze op mijn krukje af en aanvliegen... ik maak ze zoo tam, dat ik maar even te bellen heb, dan
| |
| |
komen de lieve diertjes aanvliegen en pikken de kruimpjes brood uit mijne hand. Gister heb ik Saartje nog gesproken. 't Is waarachtig toch een slimme caronje; mannen die niet deugen zijn erg - maar een vrouw en dan van die schranderheid, dat vernust, die kunde, als die niet deugt.... O dan overtreft zulk een ons verre. Ik durf niet aan het papier vertrouwen, wat plannen zij heeft... maar zij heeft een ander oogmerk dan ik... Gij zult misschien lagchen, maar ik geloof waarachtig, dat ik Suse zoo bemin, dat ik zou wenschen haar tot mijn vrouw te hebben. - Tot mijn echte wijf - Piet! - Het staat 'er en zal misschien tegen mij getuigen, als ik u spreek... maar, mij dunkt, ik heb Suse heel anders lief, dan ik ooit eene van de sekse heb lief gehad. Ik geloof, dat zij de eenige waarachtige deugdzame is, die ik ooit heb aangetroffen. Is zij een huichelares, zoo als alle anderen, dan zal zij vallen, en haar val zal dan groot zijn. Gij begrijpt, dat ik, eer ik tot den ijsselijken stap van - trouwen - komen zal, eerst alles moest beproefd hebben. - Nu daarover wel eens bij occasie.
Nu laat ik het praatje van mijn voorgenomen schaakpartij door de stad rollen, tot dat Suse vertrokken is, zoo lang weet ik 'er niets van, maar dan zal ik mij in mijne volle grootheid developperen. Dat zal ik u wel nader doen hooren.... Van daag ben ik
| |
| |
te kerk geweest, ja, ja, te kerk geweest - in de fransche kerk, waar mijne Suse gewoonlijk komt. Ds. C. predikte, maar Suse was 'er niet, en ik zat tusschen drie Heeren in, zoodat ik 'er met een loopje mij zou hebben moeten uit helpen. Ik had ook in geen anderhalf jaren, zoo iets bijgewoond: dus had het nog al zoo zijne nieuwheid voor mij. Ik moet toch bekennen, dat in alles komt verbetering. Wij zongen geen Psalm vooraf, die David of een ander, heel kostelijk in zijn tijd toepasselijk op zijn volk tijd en zeden gemaakt had, maar die op onze tijden en zeden slaat als een tang op een varken, maar wij zongen een Cantique, die toch elk Christen mensch meê kon zingen. Ik dacht in mij zelve: Als je luî dat nu allemaal opregt meent, dan ben je luî 'er waarachtig beter aan, dan ik; maar zag toch, dat 'er vele Heeren snuifjes namen, vele Dames fluisterden. - O! dacht ik, dat zijn toch ook rare Christen-menschen. - De Dominé bad en preêkte mij veel te zwierig - veel te winderig. - Van kwakzalverij waren toch de Apostelen, zoo veel weet ik 'er toch nog van mijn kindschheid af, in het geheel niet te huis. - De karel verveelde mij zoo, omdat hij zijne rol slecht speelde, dat ik wat in den Bijbel ging zitten bladeren. Die Salomo is toch een verstandige karel geweest - die wist, wat de mensch was. En, wat zijn 'er sedert zijn tijd niet al veel wijs- | |
| |
geeren, (soortgelijke wijsgeeren zeg ik niet, want die zijn zeldzamer als witte raven) geweest, die op het zelfde aambeeld geslagen hebben, en hoe veel of liever, hoe weinig is de mensch vooruit geraakt. - Ik ging de kerk na een anderhalf uur vervelens weder uit. - En Suse had mij leelijk gefopt. - Ik ga nu bij de broêrs nog een frissche toast punch drinken, want het is vinnig koud. - En zoo ik niet reeds zoo veel letters gekrabbeld had,
zou ik u zeggen, dat mijn vingers in de kerk bevroren waren. - Adieu, Piet! tot dat ik weêr schrijf. - Hoe maken het de Leydsche Brammen? - Adio! Adio!
L.K. |
|