den, onder ons, te zeggen. Indien dus het verzoek van uwe dochter alleen ware gekomen, in dit oogenblik, ik zou mij gedrongen en verpligt geacht hebben, om dat verzoek niet in te willigen, daar misschien die slimme en listige knaap kans zou gezien hebben, om zijne zaken zoo te besteken, dat uwe dochter de mijne vroeg, om haar zoo uit mijn huis te lokken, en God weet, welke plannen die booswicht verder zou gehad hebben. Maar nu gij, mijn Heer! het verzoek doet, zou ik het eene beleediging achten, indien ik mijne dochter niet toestond, naar den Haag te gaan. Ik zal haar echter door mijn zoon Jakob tot Hillegom laten vergezellen, want Kraaijestein schijnt uitslagen gedaan te hebben, op een publieke plaats, dat hij wel lust zou hebben, om mijne dochter te schaken. 't Is om die reden, dat ik ook bij dezen, de vrijheid neem u dringend te verzoeken, dat gij naauwkeurig acht gelieft te geven of misschien, staande haar verblijf, ten uwen huize, eenige ondernemingen van den meergenoemden
Kraaijestein gedaan worden. Schoon ik juist niet denk of vermoede, dat hij zijne aanslagen zoo ver zal uitbreiden, hij is maar niet met al te vertrouwen, en schijnt een karel van moed en onderneming. 't Is ook om die reden, dat ik u ten minzaamste verzoek, dat gij mijn' brief geheel voor u houdt, want ik zou mij niet gaarne blootstel-