| |
| |
| |
Negen en dertigste brief.
Mejuffr. Susanna Bronkhorst aan Mejuffr. Charlotte Elzevier.
Amsterdam, 10. Januarij.
Lieve Charlotte!
Waarlijk gij hebt mij een kleinen schrik aangejaagd. Nu begint gij u niet van kleine krijgslisten, maar van grof geschut te bedienen. Mij een brief te doen schrijven van uw' Papa. Ik schaam mij 'er over, dat een man van zooveel bezigheden en bedrijf de moeite genomen heeft, om twee brieven te schrijven, alleen met oogmerk, om een meisje, van zoo weinig beteekenis, bij zijne dochter uit te noodigen. Ik heb reeds twee malen begonnen, om aan dien waardigen man te schrijven, maar, geloof mij, elken keer is mij de moed ontzonken. Foei, dat ik hem, door mijne aarzeling genoodzaakt heb, om zooveel moeite te nemen. Hij zal zich wel moeten verbeelden, dit ik een Prude of een Coquette geworden ben.... Nu, om dan maar kortelijk te zeggen waar het op staat, en u maar in eens uit den droom te helpen: Dingsdag morgen ten half negen zal de koets voor de deur staan,
| |
| |
en broêr Koo zal mij convoijeren tot Hillegom, want gij moet nu weten, dat uwe Suse het zoo ver gebragt heeft, dat zij niet langer zonder convooi mag uitgaan. Gij denkt misschien, dat Koo alleen als een chapeau medegaat, in het geheel niet; hij gaat meê als een soort van bescherm-engel, want verbeeld u, Papa is in het hoofd gebragt, dat de Heer Kraaijestein ('t is om te schreeuwen van lagchen) op mij loert, om mij .. schrik niet!.. te schaken. 't Is te dwaas, om 'er een woord over te spreken, en nog minder waard, om 'er over te schrijven, maar het is zoo, en wel zeer lastig voor mij. Koo zal mij, op dat reisje naar Hillegom, een aangenaam gezelschap zijn; alleen zal nu het idé, dat hij meêgaat, om op mij te passen, mij tusschen beide wat kwellen. Ik wil het voor uwe ouders niet weten, en daarom zal ik niet terstond tijd hebben, om u te verhalen, hoe het bijgekomen is, en gij moet toch het Tooneeltje tusschen mij en mijn Papa hooren - de rol van Mama bij die gelegenheid zal ik 'er niet inzetten, want die zou u nieuw voedsel geven tot scherpe aanmerkingen die ik wil voorkomen. - Ik had vrijdag avond gedeeltelijk doorgebragt met brieven aan u en Madam Gibbon te schrijven, en was door die brieven in eene vrij ernstige luim gekomen. Toen zij af waren ging ik naar beneden, Papa was naar zijn Collegie - en Koo, die schaatsen gereden had,
| |
| |
zat wat te lezen in een fransche Roman van Mama, waarvan ik den naam niet eens weet; en waarbij hij bij tusschenpoozen in slaap viel. Mama zat bongré malgré te huis, om dat het concert was afgezegd, wegens de verkoudheid van eene Chanteuse en de ziekte van eenige Heeren Muzijkanten. Wij konden geen partij maken, omdat Koo verschrikkelijk vakerig was. Mama wenschte daarom meer dan eens, dat aan fatsoenlijke lieden het schaatsrijden mogt verboden worden, en de nationale uitspanningen alleen aan de boeren en boerinnen worden overgelaten. ‘'t Is al wonder, Suse!’ zeide zij, ‘dat gij ook niet schaatsenrijdt, gij zijt nog al zoo wat voor het bijzondere; mij dunkt dat zou u regt lijken.’ ‘Wel, Mama!’ zeide ik, ‘ik heb, eer dat ik naar den Haag ging school leggen, het vrij wel gekend - ik had het geleerd op een sloot achter het Buiten, dat Papa toen in de Diemermeer had; en zoo ik 'er gelegenheid toe had, om 'er mij in te perfectioneren zou ik het mij zoo min schamen, als het dansen.’ ‘Fi donc,’ zeide Mama - en ons gesprek was voor een kwartier uit. Om haar toen, zoo mogelijk, in een goed humeur te brengen, want ik heb toch liever, dat zij vriendelijk is, dan dat ik met haar over hoop lig, ging ik naar mijn piano-sorte, en speelde een paar adagio's, maar dat was ook mis - althans zij maakte eene aanmerking, ‘dat jonge meisjes
| |
| |
liever andantes moesten spelen, dan die teedere adagio's, dan zat het 'er niet helder... Nu 'er bestaat een Heer Kraaijestein en schoon die zelf Andante is, heeft hij daarom het hart van meer, dan een meisje Maestoso gemaakt: ja! ja! ik heb ook in mijn kindschheid wat van de muzijk geleerd!’ ... Ik werd, dat ik niet moest geworden zijn, driftig, en flap mijn muzijkboek toe, de waskaarsen uit en de fortepiano toe. - Nu sleten wij dus een' zeer stillen avond. Ik knoopte wat aan een beursje en las tusschen beide wat in La Bruyere ... maar alles had weinig val. - Papa kwam te half elf uit zijn Collegie. Onder het soupé wierp ik nog al een balletje op, om te praten, maar alles was ja en neen! - Koo zat onder het eten te slapen. - Bram was naar gewoonte van honk. Ik geloof op een partij in het Rondeel; althans ten vijf uur of half zes hoorde ik hem de trappen opstommelen. - Enfin - ons eten ging vlug voort - en Koo stond onmiddelijk n ahet soupé op. Ik meende hem te volgen ... maar Papa zei op een vrij norschen toon, die mij een weinigje verschrikte: ‘Suse! ik verzoek, dat gij nog een kwartier beneden blijft, ik heb u wat te zeggen.’ Ik boog mij en ging nederzitten, en toen volgde dit gesprek met eenige entremesso's van Mama, die ik oversla.
Papa: 't Is voor een vader zeer onaange- | |
| |
naam, als zijne dochter het sujet is van discoursen op publieke plaatsen.
Ik: Ziet dat op mij, Papa?
Papa: Op wie zou dat anders zien, dan op u. Ik spreek immers tegen u. Maar ik moet klaarder spreken; en dat zal ik. Suse! die partij van voorleden woensdag heeft vrij wat opspraak gemaakt.
Ik: Dat is buiten mijne schuld, Papa! zoo ver ik weet.
Papa: Dat zal ik daar laten, maar ik wenschte wel om duizend dukaten, dat het nooit gebeurd was. Heel Amsterdam heeft den mond 'er vol van, dat Suse Bronkhorst genard heeft met Louis Kraaijestein. 't Is mij al zoo dikwijls voor het hoofd geworpen, en of ik al het ongelukkig omslaan van den nar op de Zaan in het midden breng, het helpt weinig; gij zijt van den Otter naar Amsterdam met hem naar huis genard - en wat al meer ...
Ik: Maar, Papa! alles, alles heb ik u zelve verteld. 't Is zoo toevallig gekomen.
Papa: Toevalig gekomen of niet ... het is veel te ver gekomen. Bedenk eens wat dezen avond de oude Heer Dirk van Eyk, van den Binnen-Amstel mij gezeid heeft, toen wij voor het vuur stonden, eer wij nog aan ons partijtje gingen, en ieder zijn pijp stopte.... ‘Frerik! Frerik!’ zeide de man, want wij zijn als broêrs zamen groot gewor- | |
| |
den, ‘dat spijt mij van uw lief kind Susanna, dat beeld van een meisje,’ (met uw permissie, Lotje! wordt niet moeijelijk, dat een zestig jarig oud vrijer zoo van mij praat) ‘zie ik verhaal het je net zoo als de man zeide, dat zij met dien vervloekten Lichtmis van een Kraaijestein genard heeft.... Boer pas op je kippen, zeggen de gemeene lui - maar van daag is mij in het oor gebeten, dat die slechte hond van een karel het op je dochter toeleidt, dat hij aan een open tafel zijne ziel en zaligheid verzworen heeft, dat hij Susanna Bronkhorst wil en zal hebben, - dat hij wel weet, dat het bij de ouders niet makkelijk vlotten zal, maar, dat hij middeltjes bij de hand heeft, als de meid het maar vast met hem meent, om haar te schaken, en dat zou wel gaan, enz. enz.’ Ik wierd bleek van ontsteltenis, toen mijn vriend, dat mij zoo in het aangezigt, wel op zijne plompe manier, maar welmeenend gezegd had. De pijp brakik, en de twee eerste rondjes verloor ik zwaar....
Ik: Maar, Papa! met al den eerbied die ik voor uwe oude vrienden heb, gij heb mij dikwijls verteld, dat de Heer van Eyk een groot prater is, en die de dingen magtig vergroot. Ik kan die onbescheidenheid of zotheid van Kraaijestein niet gelooven.
Papa: Nu ik zoo veel te beter. Kraaijestein is een volkomen deugniet, en deugnieten
| |
| |
doen dikwijls, in de dronkenschap van hun waan, dingen, die zot zijn, maar die een verblind meisje gaarne met den mantel der liefde bedekt.
Ik: Het doet mij leed, Papa! dat gij u dat zoo aantrekt; maar ik heb 'er geen de minste zorg voor.
Papa: Zoo veel te slimmer voor u, en dan is het tijd, dat ik 'er zorg voor drage. Gij zult van morgen af aan, niet zonder Mama, mij of Koo de deur uit komen, het zij gij naar de kerk, concert, komedie of - of kortom waarheen gij wilt. Ik moet, als Vader, weten, wat mij te doen staat - en zoo Kraaijestein de stoutheid heeft, om ooit zijn voeten over mijn drempel te zetten, zal ik hem door onze twee knechts zoo onzacht de stoep laten afbrengen, dat hij voor de tweede maal geen lust hebben zal, om dien op te klimmen. Hebt gij het begrepen, Suse!
Ik: Papa! Het doet mij leed, dat een onschuldige gebeurtenis gelegenheid gegeven heeft tot uwe verstoordheid. Ik heb u duidelijk begrepen, en zal mij gaarne aan uw wil onderwerpen, schoon, (het zij mij geoorloofd het te mogen zeggen) 'er geen reden voor die bekommering is. Zij is geheel overtollig.
Papa: Overtollig of niet: gij weet waar gij staat op kunt maken. Als gij nu naar boven verkiest te gaan, behoeft gij u om mij niet te generen. Maar bedenk, dat ik in eeuwigheid
| |
| |
niet toe zal staan, dat gij u met een lichtmis als Kraaijestein ophoudt.
Ik maakte mijn kompliment, en vertrok. - Ik was geheel van mijn stuk af; en terwijl Lise mij hielp uitkleeden, kwamen de tranen in mijne oogen. - Papa had het woord Kraaijestein zoo hard geschreeuwd dat het Lise gehoord had, die zich juist in den gang bevond. ‘Papa was in geen best humeur, Mejuffrouw!’ zeide de stoute snapster, ‘hij lijkt het op den Heer Kraaijestein niet zeer te hebben; hij is, zoo ik hoor, wat licht voor 't geld, maar hij is dan een best Heer voor zijn booijen. Zij zouden hem op hare handen dragen. Goed geefs zonder weergaê.’ Ik verzocht Lise te zwijgen - en toen zij vertrokken was begon ik te schreijen; ik geloof van spijt ... en ging met den wensch naar bed, dat ik maar in mijn afgezonden brief u geschreven had, dat ik over zou komen. Behoef ik u dus wel te zeggen, hoe welkom de brief van uw' Papa was; - en hoe blijde ik was, toen Papa, onder conditie van het convooi van broêr Koo mij toestond, toekomenden Dingsdag naar Hillegom te rijden en mij dan aan uw Papa over te leveren. Al had ik het plan gevormd om met Kraaijestein op het pad te gaan, Papa zou naauwelijks voorzigtiger kunnen zijn.... Nu hoe dat wezen mag ... overmorgen omtrent dezen tijd zit ik reeds aan het huis van mijn lieve vriendin,
| |
| |
en Donderdag te zamen naar Rotterdam.... Neen! neen! nu ben ik het hier moede ... opgepast te worden, mistrouwd te worden is iets, dat mijn trotsch hartje niet velen kan.
Papa heeft mij een brief voor den uwen gegeven, en die zal ik hier insluiten, en ik zal beproeven, of ik de beleefdheid van uwen Papa eenigermate voegelijk kan beantwoorden. Adieu tot Dingsdag!
U hartlijke liefhebbende Vriendin
Suse. |
|