| |
| |
| |
Zes en dertigste brief.
De Heer Philip Walraven aan den Heer Frans Verbergen.
den Haag, 9. Januarij.
Waarde Vriend!
Ik dacht, toen ik mijnen laatsten aan u schreef, dat mijne droefheid over het moeten derven van Susanna den hoogsten trap beklommen had. Maar hoe weing rekening kan de mensch op het mogelijke maken. Thans, thans, ben ik, door die liefde, een prooi der jaloezij, want ik wilde het wel een' anderen naam geven, misschien verdiende het ook een anderen naam; maar 'er is toch ook een zoo groot mengsel jaloezij onder, dat ik nog veel verblinder omtrent mij zelven zou moeten zijn, dan ik, den Hemel zij dank! nog ben, indien ik niet bemerkte, dat die ijsselijke drift zich gedeeltelijk van mij heeft meester gemaakt. Schoon het hier te land thans degelijk vriest en ik vrij wat om handen heb, ben ik, gedeeltelijk om mij verstrooijing te bezorgen, met mijn fargon naar den Haag gevlogen. Wat mag 'er toch gebeurd zijn, zult gij denken, dat mij, die u altijd de be- | |
| |
daardheid predikte, zoo van het spoor hielp. Ik heb een nar-partij naar de Zaan bijgewoond, daar was Koo Bronkhorst met zijne zuster Suse. En wat wil het toeval, de nar van Koo, waarin Suse zat, slaat omver - en Louis Kraaijestein heeft het geluk van haar te redden - brengt haar als in triumf in het Logement, waar wij dineerden; en had het geluk van den geheelen middag haar op te passen en 's avonds met zijn' nar te huis brengen. Onverdragelijke gedachte! - dat dierbaar, dat verstandig, dat deugdzaam, dat goddelijk meisje, - waarop ik zoo weinige dagen geleden mijne hoop gevestigd had, moet ik niet alleen verloren zien voor mij, ... dat was beslist .... maar waarschijnlijk ten prooi van den grootsten booswicht, ten aanzien der sekie, die misschien in de geheele Republiek gevonden wordt. Ik geloof, dat mij de gramschap en jaloezij ten oogen uitschitterden, toen wij aan tafel zaten; althans eenmaal ontmoette mijn blik zijne oogen, een dier weinige oogenblikken, welke hij ze niet
op Susanna gevestigd had, en inderdaad hij bespeurde (want hij is vlug van begrip) alles, wat 'er in mijn hart omging. - Gij kent immers dien ondeugenden knaap wel? Wij hebben hem zamen eens te Ouderkerk aang - troffen, daar beweerde hij openlijk en onbeschaamd: ‘dat hij de schoonste en beste der sekse alleen hield voor een voorwerp geheel
| |
| |
en alleen geschikt, om aan de lusten van den man ten dienste te staan - dat 'er geen beloften te heilig waren, die men niet schenden mogt, als men eene schoone daardoor kan doen vallen ...’ Hij was het, die toen onderscheide rollen vertoonde, welke hij bij onderscheide sujetten speelde.... En waren het zijne woorden alleen ... maar zijne daden overtreffen verre zijne woorden. Men kan een aantal slachtoffers van zijne boosheid opnoemen. Welgemaakt, onderneemziek, stout, listig ... wie zal hem wederstaan - en in de handen van dien man is nu de schoone, de deugdzame Susanna gevallen. - Misschien denkt gij, dat ik door drift verblind te zwart schilder; dat ik u mijne treurige droomen voor waarheden verkoop - och dat het zoo ware! - Neen! mijn Vriend! - Ik heb, hoeveel het mij kostte, Susanna aan zijne zijde zittende gadegeslagen. Zij was geheel verrukt door zijne betooverende vlugheid, ongemaakte gedienstigheden, en lieftalige woorden.... Wat is het toch, dat zulk een knaap zooveel voordeel verschaft? - Het was of hij de ziel van Susanna in eens geheel bestudeerd had. De schelm was de zedigheid zelve. Verbeeld u, zoo als het onder jonge luî gaat, ik geloof, Willem de Vries zeide, los weg, zonder bijzonder erg, iets dat hij in het bijzijn van fatsoenlijke meisjes wel had mogen zwijgen. De
| |
| |
meeste Dames meesmuilden - vooral eene die ik, om haar eer op te houden, niet noemen zal - die zat aan de andere zijde van Kraaijestein. - Zoo als de schelm het hoorde, kwam 'er een veelbeduidende glimlach op zijn gelaat, die hem het meisje aan zijn slinkerhand niet met een glimlach onbeloond liet, maar zoo als hij het hoofd naar Suse omwendde, vertoonde hij zulk eene zedigheid, als of zijn gelaat de spiegel was van het hart van het edel en deugdzaam meisje, dat aan zijne rechter hand zat. Ik zag, dat zijn gedrag in dit geval indruk op het hart van Susanna maakte. - ô Zij is verloren - zij is verloren, mijn Vriend! zoo zij niet door hare vrienden gered wordt. - Zij kent het gevaar niet, waarin zij verkeert... Maar, schoon zij mij heeft afgewezen, ik zal alles, alles aanwenden, om te beletten, dat de reinste deugd niet verstrikt worde, door de uitgezochtste boosheid. Uit Leyden heb ik haar een' naamloozen brief geschreven, met een gewrongen hand, om haar te waarschuwen, met duidelijke woorden te waarschuwen tegen het oogmerk en de onderneming van den gevaarlijksten man. Gij weet, dat ik in andere gevallen zulke middelen haat, maar, uit hoofde van de betrekking, waarin Susanna een oogenblik tot mij gestaan heeft, ben ik buiten staat, om zoo te handelen, als ik anders zeker zeker doen zou. 't Kan nu niet uitblijven, of elke poging, die ik aan- | |
| |
wend, om haar van Kraaijestein af te trekken, zal zij houden voor eene vernieuwde poging, om mij in hare gunst te dringen. - En ja! had een waardig jongeling zich tot haar gewend; dat vuur van naijver zou bij mij zeker niet in die mate ontstoken zijn, als thans ... daar ik achter moet staan voor een onwaardig man ... maar ik poog mijne ijdele jaloezij te smoren, hoe zwaar het mij valle, doch mijn doel, om haar te redden, haar te behouden, als of zij mijne zuster ware, is, volgens mijne
overtuiging, zoo edel en rein, dat ik geene reden hoegenaamd wete, waarom ik die bedwingen zou. Ik heb reeds bij Juffrouw Charlotte Elzevier, de grootste vriendin van Susanna, welke, gelijk gij weet, hier woont, voor een half uur belet laten vragen, om met haar te overleggen, op welke wijze wij haar best aan het gevaar, dat haar bedreigt, zullen onttrekken. - Ik zie dat het tijd wordt, om bij haar mijn bezoek af te leggen.... Zoodra het afgeloopen is, vat ik de pen weder op, om 'er u wat van te vertellen.
Ik kom zoo van de beminnelijke vriendin van Suse, en heb met haar een zeer belangrijk gesprek gehad, maar dat verre geweest is van mijn hart gerust te stellen, omtrent het
| |
| |
wezenlijk gevaar, waarin Susanna zich bevindt, zonder dat zij bezef heeft van dien staat. Waarlijk Charlotte verdient door hare voortreffelijke eigenschappen de vriendin van Susanna te zijn. Zij zat bij hare ouders, toen ik inkwam, en ik maakte geen zwarigheid om in derzelver tegenwoordigheid, na het afloopen der gewone komplimenten, over de zaak, die mij naar den Haag gedreven had, aan te vangen, en ons gesprek kwam hier omtrent op neder.
Ik: Ik twijfel geen oogenblik, Mejuffrouw! of, daar 'er zulk eene teedere betrekking tusschen u en Mejuffrouw Bronkhorst plaats heeft, u is bekend, hoe ongelukkig ik geslaagd ben in de welmeenendste aanbieding, die ik haar gedaan heb, en ik maak geen zwarigheid, om in het bijzijn uwer ouders daarover te spreken, daar ik mij over hare weigering, die zoo minzaam als mogelijk was, geene reden vind mij te schamen.
Charlotte: 't Is mij bekend, mijn Heer! en ik heb, echter met verzoek van geheimhouding, mijne ouders iets van deze zaak gezegd. 't Heeft mij leed gedaan, dat die zoo geloopen is.
Ik: Hoe dat zij, gij zult gaarne gelooven, dat ik met eene diepe hoogachting vervuld ben gebleven voor onze dierbare vriendin, en dat, schoon nimmer de door mij gewenschte betrekking tusschen ons zal plaats grijpen,
| |
| |
het geluk van eene zoo voortreffelijke Dame mij zeer ter harte gaat. Zij heeft ondertusschen ongelukkig kennis gekregen aan een man, die zoo moeijelijk in schoonheid van gestalte en vlugheid van vernuft, als in ondeugende intrigues door iemand zal geëvenaard worden.
Charlotte: Gij meent den Heer Kraaijestein. En ik zal u uitwinnen om veel daarover te zeggen, daar ik reeds twee brieven van haar ontvangen heb, die mij bevestigen in het vermoeden, dat Kraaijestein meêr indruk op haar hart gemaakt heeft, dan zij zich verbeeldt, en misschien binnen kort nog verbeelden zal. De kieschheid der vriendschap verbiedt mij die aan u mede te deelen, maar ik verzeker u, dat zij trek bij trek verraden, dat zij veel meer aandacht aan dien gevaarlijken man verleend heeft, dan voor hare rust nuttig is. - De brief, dien zij aan Madam Gibbon, welke haar even als ik, schoon op een anderen toon, gewaarschuwd had, geschreven heeft, is vol van dezelfde blijken. Ik bragt haar dien heden morgen, maar het gelaat der vrouw betrok onder het lezen, en vooral van het laatste gedeelte. Zij legde denzelven zuchtende neder en zeide: ‘God bewaar dat edel verstand en dat reine hart!’
Ik: Hoe zeer ik vertrouw, dat de Voorzienigheid ook hare zorge uitstrekt over een zoo reine deugd en godsvrucht als die van uwe vriendin Bronkhorst, geloof
| |
| |
ik, dat het onze pligt is, middelen te werk te stellen, om den nadeeligen invloed van eenen zoo ondeugenden verleider als Kraaijestein te weren; en dat, Mejuffrouw! is nu de reden, dat ik mij tot u vervoegde. Gij begrijpt, dat na het gebeurde ten mijnen aanzien, nadat alle hoop voor mij is afgesneden, alle mijne pogingen alleen voortkomen uit eene overtuiging van pligt, om een zoo voortreffelijk meisje te behouden. Ik wilde met u overleggen, hoe dit te doen.
De Heer Elzevier mengde zich in het gesprek, en zeide op eenen ernstigen toon; ‘Het zij mij geoorloofd, dat ik mij in deze zaak menge, ik keur uw oogmerk, uw onbaatzuchtig oogmerk zeer goed, mijn Heer! maar het zal zeer moeijelijk vallen om middelen uit te denken, die voor de schranderheid van een meisje als Suse bedekt zijn, en waardoor men zich niet aan de baldadigheid van eenen intriguant blootstelt. Althans ik raad Lotje, dat zij zeer voorzigtig is, zoo om den wil van hare vriendin, als om haar zelve.’
Charlotte: Zou het niet best zijn, indien wij haar eerst hier wisten te lokken, en dat zij zich dan, des noods, eenigen tijd bij Madam Gibbon onthield. Daar, daar althans zou het Kraaijestein moeijelijk zijn, om zich in huis te dringen.
De Heer Elzevier: Dit plan komt mij niet
| |
| |
kwaad voor, indien Suse maar niet ontdekt, dat men haar van hem zoekt te verwijderen. De mensch (en hoe voortreffelijk Suse is, zij is en blijft een mensch, en dat, in dit geval, erger is, een jong mensch) de mensch is toch zoo, dat, wanneer hij merkt, dat hij tot iets gedwongen wordt, hij een afkeer krijgt van dezelfde zaak, die hij anders van zelfs en gaarne zou gedaan hebben. Ik geloof, dat de edele sierheid in het karakter van de jonge Juffrouw Bronkhorst, alleen, zonder hare deugdzame beginsels in aanmerking te nemen, in staat zal zijn, om aan Kraaijesteins verleidingen het hoofd te bieden, vooral wanneer zij ontdekt, dat hij haar belaagt. Maar de sierheid is een trotsche Dame, die gaarne alleen gaat, en een andere laan inslaan zou, wanneer men haar een arm bood.
Mevrouw Elzevier: Ik heb nog geen woord over de geheele zaak gesproken, en het kon wel zijn, dat mijn raad niet veel beteekent, en dus geef ik die gaarne om een beter. Zou het niet goed zijn, kind! dat gij aan Suse Bronkhorst schreeft, en 'er een briefje aan haar Papa bij deed, om haar bij ons te verzoeken. 't Is, heb ik wel gehoord, tegenwoordig een heel ander huishouden bij den Heer Bronkhorst, als toen zijn lieve Henriette leefde. Het lijkt 'er thans wat wild toe te gaan ... en hoeveel gelegenheid heeft dan een zoo vrijmoedige knaap als de Heer Kraaije- | |
| |
stein om daarvan gebruik te maken. Suse moest hier naar toe komen.
Charlotte: Het Rotterdamsch reisje, op uitnoodiging van Grootmama Elzevier is daartoe een kostelijke gelegenheid. Wat zegt gij Papa?
Ik: Wel, mijn Heer! zoo gij den raad van Mevrouw uwe Beminde volgde, dan geloof ik, dat 'er kans zou zijn, om haar te verwijderen, en de aanslagen van Kraaijestein te verijdelen.
De Heer Elzevier (het hoofd schuddende): Als een intriguant zijne zinnen op iets gesteld heeft, o dan is de tegenstand zelf een wetsteen van zijn vernuft. Evenwel ik ben toch ook van gevoelen, dat Suse, hier in ons huis en bij Madam Gibbon veiliger is, dan te Amsterdam aan het huis harer ouders. - Ik zal eens naar mijn kantoor gaan, en een brief aan Suse ontwerpen; - en die hier dan in den vollen raad voorlezen.
Nu ging de Heer Elzevier voor een half uurtje heen, en ik onderhield mij met Lotje en hare Moeder. Beide waren zij onuitputbaar in loftuitingen over Susanna - en wat is toch de eigenliefde altijd bij de hand. Ik vind, dat Mevrouw Elzevier een charmante vrouw is, want zij keurde het de eerste dwaasheid in Susanna, dat zij de onderhandeling met mij zoo plotseling afgebroken had. Lotje lagchte, schoon zij het moederlijk gezegde be- | |
| |
stempelde, vrij schelms, toen zij zag, dat ik eene soort van kleur kreeg. - Nu kwam de Heer Elzevier te rug en las ons de brieven voor, die hij ontworpen had, zoo aan Suse als aan haar Papa. Ik wenschte, dat ik u kopijen daarvan geven kon. - Zij waren regt in den Hollandschen gullen toon, schoon toch de oude Heer (nu hij is zoo stok-oud niet, hij zal pas een vijftiger zijn) wel een enkel listje hier en daar gebruikt had. Algemeen werden beide de brieven goedgekeurd, en nog met de post verzonden. Ik moest het overige van den avond bij de familie passeren, en daar ik juist niets te verzuimen had, en ik dezelve zoo hupsch vond, besloot ik van de uitnoodiging gebruik te maken. Waarom toch moest ik, dacht ik aan tafel, naast Lotje Elzevier zittende, waarom moest ik uwe vriendin zien - om u niet voor het model van vrouwelijke volkomenheden te houden. - Te huis gekomen schrijf ik dit en ben waarlijk opgebeurd door het plan, dat wij tot behoud van Suse gevormd hebben... O, Frans! nog, nog hoopt dit hart, en hoe dwaas is die hoop. - Maar die hoop is toch flaauw, want zij verwarmt mij zoo weinig dat ik bemerk, hoe mijn kolenvuur begint uit te gaan. Nu de Thermometer bij den Heer Elzevier stond, toen ik vertrok op maar 8 graden boven nul, zoodat het blijft sel winteren. Morgen ga ik naar
Rotterdam, en moet die ijsvreugd eens zien,
| |
| |
schoon mijn hart anders weinig voor vreugde gestemd is. Op mijn retour zal ik, misschien nog eens bij den Heer Elzevier aankomen; o ware 'er Suse dan reeds!... Vaarwel Frans! schrijf mij ook eens, hoe gij het maakt, en zijt gelukkiger dan
Uw Vriend
Walraven. |
|