| |
| |
| |
Twee en dertigste brief.
Madam Eleonora Gibbon aan Mejuffr. Susanna Bronkhorst.
den Haag, 6. Januarij.
Geachte Juffrouw en Vriendin!
Ik heb in lang niet aan u geschreven, want schoon ik God dank voor zijne goedheid, dat hij mij eenen zoo gelukkigen ouderdom geeft, ik word daardoor minder vlug. Ik heb met veel genoegen uwen brief, bij de intrede van dit jaar, ontvangen. ô Gij weet niet, hoe of het hart van eene oude vrouw te moede is, als zij ziet, hoe haar onderwijs bij hare eleves gewerkt heeft, gij weet, mijne lieve! dat ik eene vijandin van vleijerij ben, en om niets in de wereld zou ik eene mijner kweekelingen vleijen, maar gij weet tevens, dat ik altijd over u zoo ten uiterste voldaan ben geweest; immers ik herinner mij niet, dat ik u ooit zelfs eenen onvriendelijken opslag van het oog gegeven heb: ja ik gevoelde zeer duidelijk, dat uwe hoedanigheden zulk eenen diepen indruk op mijnen geest maakten, dat ik dikwerf beducht was, dat de overige jonge Dames mij van partijdige voorkeuze zouden beschul- | |
| |
digen. Nooit, al zocht ik 'er zelfs na, nooit vond ik reden, om u zelfs op eenen zeer ernstigen trant te waarschuwen. Eene aangename mengeling van evenredige voorzigtigheid en goedheid in uw karakter maakten mijne waarschuwingen jegens u in het bijzonder overtollig. Ik kan niet gelooven, mijne waarde! dat, schoon gij eenigen tijd van onder mijn toezigt geweest zijt, uwe goedaardigheid over uwe voorzigtigheid lang zou kunnen zegepralen, daar toch ieder jaar van het leven den mensch meer en meer leert, dat voorzigtigheid eene onmisbare leidsvrouw tot geluk is. Neen! dat kan ik van mijne Suse niet verwachten. (Neem niet kwalijk, dat ik u nog eens zoo gemeenzaam noem, daar u, toen gij mij voorleden zomer een korte visite gaaft, de tranen in de oogen schoten, om dat ik u niet met den gewonen naam van Suusje aansprak.) Maar het zou toch mogelijk zijn, dat gij een oogenblik onoplettend waart, of liever, dat anderen u verdacht hielden, dat gij niet zoo waakzaam waart, als zij van u onderstelden of begeerden. Hoe het zij, uw geluk
is mij te dierbaar, om u niet rondborstig te zeggen, dat ik de kennis, welke gij aan zekeren Heer Kraaijestein gekregen hebt, voor zeer ongelukkig houde, indien hij namelijk, al was het maar een voorbijgaanden indruk op uw hart hartgemaakt heeft, want gij zijt mij te dierbaar; gij staat bij mij te hoog, om te kunnen vermoeden, dat een man van zulke
| |
| |
slechte beginsels, van zulk een zedeloos gedrag, vooral omtrent onze sekse, een oogenblikkelijk welgevallen bij een meisje van zulke edele beginsels en zulke kiesche zeden zou verwekt hebben, omdat gij dan ten minste een oogenblik minder waakzaam geweest waart, dan ik van u onderstelde.
Intusschen, mijne Suse! hoe hoog ik u achte, mag ik u niet boven de menschelijke zwakheden verheven houden. En ik weet, dat gij het uwe oude Madam Gibbon niet euvel af zult nemen, al onderstelde zij eens eene zwakheid in u, die gij overtuigd zijt bij u geene plaats te hebben. Ik zal eens tot u spreken, als of gij het oog hadt laten vallen op Kraaijestein; als of hij door zijn huichelend voorkomen van zedigheid u zooverre had weten te vervoeren, dat gij maar een oogenblik gunstiger gedachten van hem gekoesterd hadt. Dan, dan, mijn kind! dan zijt gij in een grooter gevaar, dan gij u zelve verbeeldt; en het is hoog tijd, dat gij alle de krachten uwer ziele zamenroept, om den gunstigen indruk, dien hij op u gemaakt heeft, uit te wisschen. Gij moet de eenzaamheid vlieden, en zooveel mogelijk, u aan eene, als ik het zoo noemen mag, gematigde verstrooijing overgeven; uwe vriendinnen drokker dan ooit bezoeken; alle werken, streelende voor het gevoel en smaak, eene poos laten liggen; en die van eenen ernstigen aard lezen. Gij
| |
| |
moet alle openbare plaatsen als Felix, den Schouwburg en Concerten schuwen, omdat daar misschien de gevaarlijke jongeling gelegenheid zal zoeken, om nader met u in kennis te komen. Gij moet alles vermijden, wat u gedachten aan hem kan doen geboren worden. En dringt zich zijn beeld, als tegen wil en dank, in uwen geest op; vernietig dan al het aanlokkelijke, door u voor te stellen alle de afschuwelijkheden van een snooden, die, om de deugd te doen vallen, zich van het masker der zedigheid bedient; door in uwen geest te vertegenwoordigen de ongelukkige slachtoffers van zijnen hartstogt... neen, ik moest schrijven van zijne boosheid.
Voeg bij dit alles nog bovenal, dat gij, het zij met uwe Mama, het zij met uwe zuster, het zij met eene uwer vriendinnen, (of zoo gij alleen mogt gaan, dan nooit te voet maar met de koets) drokker dan naar gewoonte de openbare Godsdienstoefeningen bij die Leeraars bijwoont, welke op eene verstandige en verstaanbare wijze prediken. - Dezulken, welke eenigzins dweepachtig, meer op het gemoed dan op het verstand werken, moet gij, in de onderstelde omstandigheden schuwen, gelijk alles wat eenigzins uwe gevoeligheid opwekt. Laat ik u ook nog mogen raden, dat gij, en misschien is dat middel het krachtigste van alle, dat gij voor uw' geest, wanneer de beeldtenis van dien gevaarlijken man in denzelven op- | |
| |
klimt, het denkbeeld oproept, dat gij in de tegenwoordigheid zijt van den goeden Vader van het menschdom, van dien God, dat onbevlekt heilig Wezen, dat zoo gaarne de zwakke stervelingen zijne hulpe betoont, wanneer zij die met ernst afbidden. Stel u dan voor den heiligen Vertegenwoordiger van dat Opperwezen, die den menschen in alles, behalve de zonde, gelijk geworden is - bedenk dan zijne lessen, zijne Goddelijke vermaningen, en tevens, hoe gij, zult gij Gode welbehagelijk zijn, heilig en heiliger moet trachten te worden, en u dus geheel afscheiden van het welgevallen in eenen booswicht, al was het zelfs maar voor een oogenblik.
Nu dit, lieve Suse! dit lag mij op mijn hart - en al had ik u minder lief, dan ik u waarlijk heb, zou ik mij toch verpligt geacht hebben, om u mijne moederlijke waarschuwing mede te deelen. God alleen weet, hoe ik alle jonge lieden bemin; hoe ik beef, wanneer ik derzelver deugd aan gevaren zie blootgesteld! - Maar hij weet, hoe ik u altijd als een voorbeeld van ongeveinsde en ongemaakte deugd, boven alle, welke ik immer onder mijn opzigt gehad hebbe, bemind, en mijne kweekelingen als een model ter navolging heb aangewezen. - En hoe, mijn allerliefste Suse! hoe hard zou het mij vallen, zoo 'er maar de minste smet of het geringste stofje van verdenking viel op eene zoo voorbeeldige Dame.
| |
| |
Zoo gij, intusschen, om den belager, zoo hij verdere aanzoeken deed, te ontwijken, misschien eenige weken bij mij wilde doorbrengen, overtollig zou het zijn u mijn huis aan te bieden. - Liever zult gij bij Juffr. Charlotte Elzevier zijn, en ook daar zeker welkom, zeer welkom wezen, maar nergens welkomer dan bij uwe oude Leermeesteres, die 'er eene eer in stelt zich nu te mogen noemen
Uwe Dienaresse en Vriendin
Eleonora Gibbon. |
|