| |
| |
| |
Vier en twintigste brief.
Mejuffr. Charlotte Elzevier aan Mejuffr. Susanna Bronkhorst.
den Haag, 25. Decemb.
Lieve Suse!
Foei! foei! 't is reeds zeven dagen geleden, dat ik een' brief van u gehad heb, en ik heb nog geen letter aan u geschreven. Papa en Mama zijn naar de Fransche kerk; maar om u de waarheid te zeggen; ik ben heden morgen in de Groote geweest, en 'er half bevroren uitgekomen. Schoon Dominé H*** wel naar mijn smaak preêkte, werd veel van mijne stichting weggenomen door de hevige koude, die ik uitstond. Hoe, dacht ik dikwijls, hebben toch onze goede Voorouders het in hun hoofd kunnen krijgen, om zulke onmanierlijke kerken te stichten, en nu is de Haagsche nog niet van de allergrootste. Ik geloof wel, dat, voor de reformatie, die kerken zeer geschikt waren voor den toenmaligen smaak van godsdienst; ik geloof, dat de Roomsche kerkgezangen, ondersteund door een melodieuser muzijk, dan wij Protestanten hebben, heerlijk door die gewelven hebben ge- | |
| |
klonken; het schoone en blinkende altaar, met een voortreffelijk schilderstuk, en fraai gehouwen beelden, zullen zeker de aandacht sterk naar zich getrokken hebben; maar met dat alles, als het zoo koud is, dat 'er twee duim ijs in één nacht gemaakt wordt, (zoo als in de bijt voor ons huis) dan geloof ik, dat het 'er ook gespannen zal hebben, omdat onze Voorouders zoo min van hout of steen waren, als wij. Ik althans had met van den morgen afgekerkt - en nu Papa en Mama weg zijn, zit ik in de fauteuil van Mama, in het hoekje van den haard, en heb het thans zoo gelukkig, als een mensch het in den winter hebben kan, behalve dat ik u niet bij mij heb - was dat zoo, dan lagchte ik den winter wat uit. Ja, geloof mij, Suse! zoo koud als het is, wilt gij nog komen, indien ik u kom afhalen, dan zal ik, als de kersdagen voorbij zijn, Papa daartoe permissie vragen. En het zal in onze koets wel zoo warm te maken zijn, dat wij geen hinder van de koude hebben. ô Doe dat, en verras mij met een toestemmend antwoord... maar ik vrees meêr dan ik hoop, - ik vrees, dat gij
wachten zult tot dat de nachtegaal het Haagsche Bosch komt bezoeken. Maar wat baat al dat klagen? Gij gaat 'er mij niet in voor, schoon gij waarlijk in een' beklagelijken toestand zijt.
Ik wenschte, dat ik dat portrait van een Mama eens zag. Ik krijg uw zuster Wimpje regt
| |
| |
lief, omdat zij, een zoo duchtigen steek aan dat voorwerp gegeven heeft. Ook wenschte ik wel eens een brief van die coquette te zien. Ik denk dat 'er een van uwe Lise beter ultzien zou. Nu ik geloof, dat 'er in de geheele schepping ook niets ijsselijker is, dan een oude coquette, zoo van buiten als van binnen. Ligtgeraaktheid, trotschheid, nijd, wulpschheid,... ô laat ik ophouden, laat ik de geschreven regels doorhalen, want ik schrijf aan eene dochter van hare Mama... maar ik wil ze laten staan, nu ik ze overgelezen heb, zij behelzen, waarheid, volkomen waarheid, en zoo gij niet wilt, dat ik over de hatelijke, die mij bij iederen trek, dien gij mij zoo eenvoudig, maar meesterlijk, van haar schildert, hatelijker wordt, zulke toepassingen schrijf - ei zwijg dan van het tegenbeeld van uwe schoone, edele, deugdzame Mama.... Heeft uwe Papa die ook op de eene of andere wijze mishandeld, en is hem tot een straf.... Maar ik zal ophouden, want mijne woorden gloeijen van verontwaardiging, even eens als mijn aangezigt.
Ik prijs ondertusschen uw voorzigtig gedrag, want zoo zij uw Papa de gril eens in het hoofd blies, om onze brieswisseling te belemmeren of te doen ophouden, welk een genoegen van mijn leven zou dan weg zijn; schoon ik het de oude zetten zou, om twee meisjes, die zoo slim zijn, als wij, het briefschrijven aan
| |
| |
elkander volkomen te beletten. Dat gaat zoo gemakkelijk niet. Maar ik zou ondertusschen dan heel veel met u te stellen hebben. Ik weet, hoe kiesch gij op dat punt, gelijk trouwens op alle anderen zijt, gij zoudt niet ligt te bewegen zijn, tot eene geheime brieswisseling met eene vriendin. Nu gij zult de noodzakelijkheid daartoe door uwe voorzigtigheid hebben afgekeerd. ô De voorzigtigheid is eene heerlijke eigenschap. Ik bewonder ze niet alleen in menschen, maar ook in dieren, als ook in onze pieternel, (gij weet, dat ik daarmeê onze poes, en niet onze oude Schoonmaakster meen) die op de Secretaire tusschen de pendule en de biscuit-beeldjes omwandelt, zoo, zonder dat 'er iets ritselt of beweegt, dan benijd ik dat dier eene eigenschap, waarvan ik zoo bitter weinig bezit. Nu dat is nog al zoo de aard van den mensch, dat hij de voortreffelijkheden, die hij zelve geheel of bijna geheel mist, met zekere wangunst in anderen beschouwt.
Maar hoe versteld stond ik over het laatst gedeelte van uwen brief. Gij wacht den Heer Walraven Zeker, zeer zeker, zal hij nu reeds eene liefdes verklaring in formâ aan u gedaan hebben. Suse! Suse! Laat uwe eige voorzigtigheid u niet foppen.... Ik geloof gaarne, dat gij heel vast, heel beslissend, hebt voorgenomen, om hem den pas bij uwen Papa af te snijden. En zoo het u gelukt,
| |
| |
dan is het een meesterstuk.... Maar geloof mij, ik zit te meesmuilen in mijzelve... ja gij moet weten, wat 'er in mijn hart omgaat. Ik dacht daar zoo, nu moest Walraven eens zoo kunstig weten te praten, dat de heele kostelijke Filozofie van Susanna Bronkhorst, als een kaarten huisje, instortte.... Of ik om dien grap ook lagchen zou! En in ernst, ik begin haast te denken, dat 'er zoo iets gebeurd zal zijn. Mij dunkt, daar uwe hooggenadige Mama u eene eeuwige Briefschrijster noemt, zoudt gij anders wel een uurtje gevonden hebben om mij eens te laten weten, hoe of die besogne (zoo zouden wij het hier noemen, want een entretien zou voor een mondgesprek tusschen Philip Walraven en Susanna Bronkhorst, te familiaar getiteld zijn) afgeloopen is. 'Maar ik zou niet alleen lagchen, omdat uwe Filozofie eene kleine nederlaag geleden had; neen, mijn allerliefste! ik zou ook van ware blijdschap lagchen, omdat ik, niet tegenstaande alle uwe tegenbewijzen, toch blijf gelooven, dat Walraven een regt geschikt man voor u zou wezen, en omdat ik u zoo gaarne gelukkig zou zien. Papa sloeg ook laatst nog eens op dat aanbeeld, en ik verstoutte mij, om, zonder dat ik blijken liet, dat ik het uit een' brief van u ontleend had, hem eens eenige der voornaamste trekken aan te voeren, waar door gij acht, dat liefde en hoogachting van elkander onderscheiden zijn; ik voerde het
| |
| |
aan, als of het zoo uit mij zelve kwam, schoon ik mij daardoor leelijk in de war hielp.... ‘Welzoo, mijn kind!’ zeide Papa, ‘ik dacht niet, dat gij van die zaken zooveel wist...’ (en hij zag mij half lagchend, half bestraffend aan) ‘maar de jongelieden zijn tegenwoordig vroeger wijs, zeide mijne Grootmoeder reeds, dan in mijne jeugd; en dat zal toegenomen zijn. Ik zal dus, mijn lieve Lotje! zonder mij, over dit delikaat onderwerp, nader met u in te laten, alleen dit zeggen, dat eene Liefde zonder achting alleen zoo lang duren kan, als de achting voor zinnelijke voortreffelijkheid het verstand verbijstert; en dat alle ware liefde, gegrond op uiterlijke en innerlijke voortreffelijkheden van een hartelijk bemind voorwerp, door den tijd, in achting verandert. Liefde en achting moeten zich zeker veréénigen, om een paar menschen gelukkig te maken. Hoe groot nu het ingredient van beide of een van beide wezen moet, om een op den duur gelukkig huwelijk daar te stellen, weet ik niet te bepalen; maar ik geloof, dat het althans nog bezwaarlijker zal kunnen bepaald worden door jongelieden, die pas komen kijken. Stel u toch niet te veel voor, bid ik u, van dat ding, dat men liefde noemt. Gij weet de fabel van La Fontaine:
| |
| |
Tout mystère dans l'Amour &c.
die eindigt:
Le resultat enfin de la suprême cour
Fut de condamner la Folie
A servir de guide à l'Amour.’
Zoo sprak Papa over die zaak, en schoon ik hem wel mag hooren praten, was ik ditmaal gansch niet kwalijk te vreden, dat hij ophield, want de inleiding van dit discours had mij al in de engte gebragt. -
Wel... wel... die Dominé heeft kort gepreêkt!... Nu de Franschen zijn zelden lang van stof - en de koude zal hem ook maar half bevallen hebben; ik zie reeds verscheide lieden uit de kerk komen. Ik zal dezen dus maar sluiten, met de verzekering, dat ik brand van verlangen om een' brief van uw hand. 't Kost u immers zoo weinig moeite. Bevredig ten minste mijne nieuwsgierigheid. Adieu!
Uwe Vriendin
Lotje. |
|