| |
| |
| |
Drie en twintigste brief.
De Heer Philip Walraven aan den Heer Frans Verbergen.
Amsterdam, 23. December.
Waardste Vriend!
Ik heb een' postdag laten voorbijgaan, eer ik u wilde schrijven, hopende, dat ik mijne gematigdheid en kalmte zou terug gekregen hebben, die ik, sedert eenige dagen, meer dan ooit verloren heb. Nog, nog zijn dezelve niet terug gekeerd, maar ik hoop, dat ik mijn hart lucht zal geven door aan mijnen besten vriend te schrijven. Gij ziet wel uit dit begin, dat 'er met mij iets bijzonders heeft plaats gehad, en om u maar spoedig uit den droom te helpen, ik heb uwen raad gevolgd; ik heb mij verkloekt, om Susanna Bronkhorst regelregt aan te spreken; maar, schoon ik geenzins dit aan uwen vriendschappelijken raad, die met het beste oogmerk zeker gegeven was, wijte, met eenen-uitslag, zoo ongunstig, als ik mij dien had voorgesteld. Maar nimmer, nimmer had ik mij kunnen verbeelden, dat men voor het voorwerp, door hetwelk men afgewezen werd, zulk eene mate van hoogachting
| |
| |
zou kunnen behouden... wat zeg ik behouden?... Neen! mijne achting voor haar is aangegroeid. Ik weet, dat gij belang in mij stelt, en ik zal daarom u geheel mededeelen, wat 'er is voorgevallen, sedert dat ik uwen laatsten ontving.
Ik was lang in tweestrijd met mij zelven, toen ik besloten had, om Susanna vlak op mijne liefde te verklaren, of ik mij niet liever eerst (of te gelijk) tot haren vader, en dan tot haar zou willen vervoegen. En echter zou ik tot het eerste overgegaan zijn, daar ik zulks in het algemeen, als het pligtmatigst en voegzaamst oordeele, was het niet, dat ik, in dit bijzonder geval, vrijheid gevonden had, om, daar ik eenigzins zijdelings kennis droeg van hare voor mijne onderneming ongunstige gevoelens, vooraf met haar over dat gewigtig onderwerp te spreken. De vriendschap met Koo Bronkhorst gaf mij daartoe goede gelegenheid. Ik liet haar door hem weten, dat ik voor een half uur haar alleen wenschte te spreken, en dat haar broeder ons daar toe een voegzame gelegenheid geven zou, zonder dat daarop iemands aandacht bijzonder zou vallen. Zij liet zich, na eenige huivering, dit voorstel welgevallen, en voorleden Zaturdag, na dat ik met Koo den Buitenkant had omgewandeld, om eens te zien, hoe het met het ijs was, daar het sedert een dag of vier zoo gevroren heeft, dat men het reeds begint te wagen met
| |
| |
schaatsrijden op het Y, ging ik, minder opgeruimd dan gewoonlijk, met hem naar het huis van den Heer Bronkhorst, waar ons de beminnelijke Susanna volgens afspraak opwachtte. Onder het gebruik van een enkel kopje thee, was ons gesprek juist niet zeer levendig, en ik bespeurde zeer duidelijk, dat ik in grooter verwarring was, dan ik mij kan te binnen brengen mij immer bevonden te hebben. Ook was Susanna meer ingetrokken dan naar gewoonte. Koo maakte tusschen beide nog al eenige aanmerkingen, en hield het gesprek gaande. Daar het hem toch ook al bij ons begon te vervelen, verliet hij ons zeer onverwacht. En toen, toen gevoelde ik eene grootere verlegenheid dan immer. Evenwel ik greep spoedig moed... en ik naderde met allen eerbied (dit zult gij wel gelooven) de aanbiddenswaardige Susanna... Mejuffrouw! barstte ik uit: Ik heb u dit oogenblik verzocht te spreken over een onderwerp, dat reeds lang mijne geheele ziel heeft bezig gehouden. Zoo dra ik u na uwe terugkomst uit den Haag heb aangetroffen hebt gij mij eene achting ingeboezemd, zoo als ik nooit voor eenige vrouw gevoelde... die achting is al spoedig in liefde veranderd.... Ik heb gepoogd de blijken daarvan voor u te smoren... maar... vergeefs, vergeefs... De vrees, dat misschien een ander, staande den tijd, dat ik mijne studiën voltrek, uwe hand zou ver- | |
| |
zoeken... dringt mij u ronduit die liefde te bekennen... dringt mij, u te bidden, dat gij dezen wensch van mijn hart begunstigt - en bij de minste flikkering van hoop, zal ik mij bij uwen Papa vervoegen, om hem de hand te vragen van zijne dochter, die mij den gelukkigsten man der wereld maken zal. ‘Spaar die moeite,’ hernam zij met eene ongemeene vriendelijkheid, ‘spaar die moeite, mijn Heer! Ik heb te veel hoogachting voor u, dan dat ik u een oogenblik in twijfel zou laten - die hoogachting is de
eenige beweegreden, die mij tot een besluit heeft doen komen, om u deze onderhandeling te vergunnen. Ik zal met u openhartig spreken, zoo als eene vriendin tegen haren vriend. Ik bemerkte al spoedig bij de vernieuwing van onze kennis, dat gij mij met uitnemende onderscheiding behandelde. En uw gedrag bij gelegenheid van het bewuste miniatuurschilderijtje bevestigde mij daarin volkomen. Ik geloof, dat gij ook blijken ontvangen hebt, dat ik u hoogacht, en om dat ik begon te vermoeden, dat gij vroeg of laat waarschijnlijk besluiten zoudt, om mij eene aanbieding te doen, als nu geschied is, en ik in waarheid, u gaarne alle onaangenaamheden wilde voorkomen, heb ik door mijn broeder u een' wenk doen geven, die misschien wel eenigzins bijzonder scheen, maar die alleen ten oogmerk had, om u een bezoek als het
| |
| |
tegenwoordige te besparen.. Hoor, Walraven!’ (en hier nam zij eenen zeer gemeenzamen toon aan) ‘Ik acht u hoog, en hoop, dat dit onderhoud geene gelegenheid zal geven van uwe zijde, om onze vriendschap te verminderen;... maar ik heb mijn hart onderzocht.... Ik heb 'er niets in gevonden, dat ik mij voorstel te zullen gevoelen voor dien man, met welken ik in eene nadere betrekking, dan die van vriend, zou wenschen te komen. Het schijnt, dat ik u bedroef, en dat doet mij leed... maar gij kunt niet van mij begeeren, dat ik door medelijden mij zou laten bewegen, waar liefde alleen de drijfveer zijn moet. Ik geloof, dat 'er velen van mijne sexe daardoor ongelukkig geworden zijn, dat zij medelijden voor liefde namen.’
ô, Hernam ik, op eenen vrij treurigen toon, is 'er dan geen hoop?.. Mag ik mij niet vleijen?
Susanna: Vlei u niet - hoop niets van dien aard, en zoo gij mij inderdaad hoogacht, doe dan geene pogingen door aanzoeken bij mijnen Papa, want, schoon die misschien zeer gunstige ooren hieraan leenen zou, schoon het mij misschien veel moeite zou veroorzaken, geloof mij, ik zal standvastig bij mijn gevoelen blijven; en gij zult vruchteloze moeite doen; gij zult u aan gesprekken blootstellen, die u misschien bij eene andere partij tot hinderpalen zouden wezen.
| |
| |
Ik: Ik sta verbaasd over uwe openhartigheid ... maar misschien, dat de tijd eenige verandering in uwe denkwijze ten mijnen aanzien veroorzaakt....
Susanna: Mijne hoogachting voor u heeft eenen trap bereikt, waarvan gij u waarschijnlijk een te gering denkbeeld vormt. Eilieve, Walraven! geloof, geloof mij, alles wat ik u zeg, is zonder Coquetterij, zonder eenige meisjes-grillen, de waarheid, de eenvoudige waarheid: zoo waar, als of ik het met een duren eed bezworen had. Ik bid u laat dit het eerst en laatst onderhoud over dat onderwerp tusschen ons zijn, en geene verdere gesprekken of aanzoeken mij noodzaken, om den omgang af te breken met eenen man, voor wien ik ware hoogachting koester.
Ik herhaalde nog eenige malen mijn voorstel, maar Susanna bleef aanhoudend op denzelfden toon voortspreken, en ik moest mij eindelijk overtuigd houden, dat 'er geen enkel woord door haar gesproken was, of het was volkomen ernst. En eindelijk zeide zij: ‘Beloof mij nu, Walraven, daar ik u zoo opregt en openhartig behandeld heb, dat gij mij niet weder zult lastig vallen, met een diergelijk aanzoek, en laten wij dit alles aanmerken, als niet voorgevallen.’ ô Hoe hard valt het mij u iets te weigeren, hernam ik, waarop uw hart gesteld is; hoe zal ik zulk een belofte kunnen houden!... ‘Wel- | |
| |
aan!’ zeide zij, ‘'t Is een bewijs, hoe hoog ik u acht, ik laat nu alles wat gij 'er over gesproken hebt, aan uwe bescheidenheid over.... Mij dunkt, wij moesten Koo weder binnen roepen.’ - Ik zweeg. - Zij nam mijn zwijgen voor toestemming - en Lise binnen gescheld hebbende, gaf zij deze order, om naar de kamer van haar' broeder te gaan, en hem te verzoeken, dat hij, zoo hij nog niet gevonden had, hetgeen hij zocht, maar weder komen zou.... - Hij kwam spoedig terug - en na nog eenigen tijd vertoevens vertrok ik met hem, zoo ik voorgaf, naar den Doelen: maar ik verliet hem op straat gekomen, en zocht mijn eige woning op, waar ik het verder gedeelte van den avond in eene onaangename verwarring doorbragt. Ik wilde aan u schrijven, maar ik kon mijn gedachten niet genoegzaam regelen.... De schok, dien ik ondergaan had, was te groot. Uitgebluschte, geheel uitgebluschte hoop - is een akelig gevoel. Den volgenden dag sleet ik eenzaam op mijne kamer, alleen ging ik 's avonds ter kerk... maar, hoe zeer ik alle pogingen aanwendde, om mijnen geest te bepalen tot de Leerrede.... mijne gedachten zweefden gedurig terug naar het groot voorwerp, dat derzelver middelpunt uitmaakte.
Misschien vraagt gij, of denkt gij. - Nu, nu is het de regte tijd, om van de door u
| |
| |
zoo dikwijls mij aangeprezen wijsbegeerte, van dien breidel, om over onze hartstogten te heerschen, gebruik te maken. En ik geef u volkomen gelijk. Ik heb dus ook alle pogingen aangewend, om mijnen geest tot zijne vorige bedaardheid en kalmte terug te brengen. - En, Frans! schoon ik nog ver ben van volkomen geslaagd te zijn, hoop ik echter, dat ik eerlang tot de gewone bezadigdheid zal terug keeren. Ik hervat reeds weder mijne studiën; en kan met meer gematigdheid denken over het mislukken van mijn ontwerp, waarmede echter niet minder, dan het geluk van mijn geheel leven, gemengd was. Ik heb, en dit is mijn groote troost, alles na een welberaden overleg gedaan, en de wijze, waarop ik ben afgeslagen, had niets vernederends, maar veel vereerends voor mij. Ik hoop maar, dat, wanneer zich een ander aanbiedt bij Susanna Bronkhorst, voor wien zij die liefde meent te gevoelen, welke zij noodzakelijk acht, om hem de hand als echtgenoot toe te reiken, deze beter dan ik in staat zal zijn, om haar gelukkig te maken, en dan, dan zal ik de goede Voorzienigheid danken, dat mijn hartelijke bede om het bezit van een zoo dierbaar kleinood niet is vervuld geworden. Ik schrijf dit met een gevoel van bijna Godsdienstige weemoedigheid, waarvoor ik wel weet, dat uw hart niet zeer berekend is, maar die over de treurige toe- | |
| |
vallen, waaraan het menschelijk leven bloot staat, eenen troost verspreidt, die ik hoop, dat u nooit ontbreken zal.
Voor u ondertusschen is deze gebeurtenis niet ongelukkig: de keer, die dezelve genomen heeft, zal u het lezen van vele ijdele minnaarsklagten, en van vele kleine gevallen, die alleen voor gelieven van belang zijn, uitwinnen. Ondertusschen gelooft gij wel, dat mij nu uwe brieven van eenen vrolijken aard, welkomer dan ooit zijn zullen. Om nog iets over uwen laatsten te zeggen. Ik heb mij verwonderd over uwe ernstige verdediging van onze Hollandsche Dichters. Gij hebt u dan mannelijk gekweten, en u als een regt vaderlandschen jongen gedragen. Gij vergeet niet in Parijs, dat gij een Hollander zijt, en verschilt dus veel van die eilendige uit onze Landgenooten, die het zij dat zij zich te Londen of te Parijs bevinden, hunnen landaard verzaken, en, zoo als men van de kameleons vertelt, de kleuren aannemen van de voorwerpen, die hen omringen. Beter doen de Franschen en Engelschen, die ons bezoeken, die blijven in ons midden Franschen en Engelschen. Overdrijf evenwel uwe vaderlandsliefde niet ten koste van de waarheid; want eene Natie kan zeer voortreffelijk zijn, al munt zij in alle opzigten niet uit. Indien gij dus bij voorbeeld beweren wilde, dat onze natie het in het muzijkale zoo verre gebragt had, als verscheide van onze
| |
| |
naburen; gij zoudt zulks voor de vierschaar der rede buiten twijfel verliezen, en als een partijdig beoordeelaar geen vertrouwen meer vinden, zelfs in zulke zaken, waarin gij het inderdaad verdiende. - Als mijn luim wat beter is, zal ik eens beproeven, om uit den Lucifer van Vondel de beschrijving van Eva in het Fransch te brengen. Lees die dan den Heer du Tour voor, en zoo ik eenigzins slage, en niet te veel geest, bij het overgieten, storte, twijfel ik niet, of, daar hij een regtmatig man schijnt te zijn, hij zal overtuigd worden, dat onze vaderlandsche lucht zoo min ongunstig is voor de Dicht- als voor de Schilderkunst.
Vervrolijk mij nu spoedig met eenen aangenamen brief. Mijne toestand is zoodanig, dat ik uwe vriendschap behoef. - En de balsem der vriendschap is immers best geschikt om de smarten van eene te leurgestelde liefde te verzachten. Vaarwel!
Geheel de Uwe
Walraven. |
|