| |
| |
| |
Tiende brief.
Mejuffr. Charlotte Elzevier aan Mejuffr. Susanna Bronkhorst.
den Haag, 31. Octob.
Waarde Suse!
Hoe blij was ik bij het ontvangen van een zoo spoedig antwoord. Ik kreeg een kleur in het gezigt, toen ik hoorde, dat 'er een brief voor mij uit Amsterdam was, en bij het zien van het opschrift van uwe hand. Maar ik keek onnozel genoeg, dat moogt gij vrij gelooven, toen ik spoedig zag, dat mijne hoop om u spoedig bij ons te zien, genoegzaam tot een' onbepaalden tijd werd uitgesteld. - Wat zal ik van de reden zeggen tegen u, die altijd zoo wel tegen mij op kunt. De ziekte van uwe Mama zal ik alleen aanvoeren, die weegt wel heel zwaar bij u. Bij mij zou ze, als ik zulk eene Stiefmoeder had, zoo zwaar niet wegen. Zij heeft u immers, of ik heb zeer mis, in het geheel niet lief. En gij berooft u van de genoegens der vriendschap, om iemand op te passen, die waarschijnlijk, in het omgekeerd geval, geen half uur van haar geringst wekelijksch gezelschap
| |
| |
om u verzuimen zou. Maar ik weet, wat gij hierop in zult brengen.... Ik ken uwe beginsels, ik ken uwe denkwijze. Ik eerbiedig die beginsels, en ik prijs die denkwijze, maar ik kan, hoe zal ik een ander woord vinden, zoo... zoo groot niet zijn.
Ik vertelde onze lieve Gibbon, heden voormiddag haar huis voorbijgaande, hoe ik te leurgesteld was in mijne aangename verwachting, en ik maakte geene zwarigheid, om haar uwen brief te laten lezen.... Hoe was de goede vrouw verrukt over deszelfs inhoud!.. Zij vouwde hare handen te zamen, en hief hare oogen met een' dankbaren blik ten Hemel. Ik geloof, dat zij, in godsdienstigen ernst God dankte, dat haar voorbeeld, hare lessen zulk een' invloed op ten minste eene harer kweekelingen had. ‘Suse,’ zeide zij, ‘is een ongemeen meisje... gij moogt 'er uwe eer wel in stellen, Lotje! dat zij u met hare bijzondere vriendschap verwaardigt.’ - Maar zeide ik, is het dan niet droevig, dat ik verstoken ben van het gezelschap van zulk eene dierbare vriendin, wier bijzijn mij eene behoefte is?.. ‘Zeker,’ ging zij voort, ‘is het niet aangenaam voor u, dat gij u zoo te leur gesteld vindt, maar, als gij bedaardelijk alles nadenkt, dan moet zeker uwe vriendin u daarom des te aangenamer worden. Bezef, dat zij een dier leden van haar ouders huisgezin uitmaakt, welke in deze
| |
| |
oogenblikken van den meest wezenlijken dienst zijn kan, zoo door acht te geven op de ongelukkige lijderes, die in zulk eene naauwe betrekking tot haren vader staat, en het oog te houden op eene zoo uitgestrekte huishouding, waaromtrent haar vader, door zijne drokke bezigheden, zou kunnen misleid worden; dat bezef doet haar alles achter stellen, wat haar persoonlijk genoegen zou kunnen geven; of liever dat bezef, Lotje! doet haar het hoogste genoegen vinden in hare pligtsbetrachting.’... Wat zou ik daar veel tegen inbrengen?... nietmetal. Ik vind het dan ook heel fraai van haar gedaan zeide ik... en dat aan zoo een miserabel meubel van eene Coquette Stiefmoeder.... Maar toen kreeg ik van Juffr. Gibbon: ‘Foei! Foei! Lotje!’ zeide zij, ‘welk een misselijke uitslag is dat!... Dat is waarlijk beneden u. Als gij 't wel bedenkt, zult gij immers klaar begrijpen, dat, om eenigzins in uwe bewoordingen te blijven, hoe miserabeler mensch de lijderes is, hoe grooter, hoe edeler uwe vriendin handelt, met haar bij te staan, zoo als zij doet. En hebt gij overgeslagen, of niet met uwe aandacht verwaardigd, die gedeelten van haren brief, waarin zij, zonder den minsten zweem van zelfverheffing, ik geloof bijna zonder gevoel 'er van te hebben, u zoo eenvoudig verhaalt, hoe wel te vreden hare ongelukkige
| |
| |
Mama met hare hulp was... misschien dat juist dit zoo pligtmatig, zoo liefderijk gedrag van Suse veel toebrengt, om hare moeder, die zeker van eene geheel andere geaardheid is dan zij, en welke in hare opvoeding zeer wel verwaarloosd zijn kan, oplettende te maken op de zoo waardige dochter van haren Echtgenoot. - Wie weet, of zij zich niet reeds, in haar binnenste, schaamde, over de blijken van minachting, die zij haar van tijd tot tijd bewezen heeft,... of zij, van hare ziekte herstellende, niet veel af zal leggen, van die altijd zoo kwalijk passende en op hare jaren zoo afgrijsselijk wanvoegelijke Coquetterij... of zij niet, door het voorbeeld van een zoo voortreffelijk meisje, als Suse is, op het zelfde spoor gebragt, in den avond van haar leven, meer waar genoegen smaakt, dan in al haren vorigen tijd... want, Lotje! de omgang met een waarlijk verstandig en deugdzaam mensch; zeide mijn Vader, in een zijner weinige Leerredenen, die ik na zijnen dood van hem gevonden heb, verspreidt een geur van verstand en deugd, voor welker liefelijkheid alleen zeer verstokte en verharde booswichten onvatbaar zijn - en doen een' stillen wensch, ja zelfs eene poging in de harten der meesten ontstaan, om ook zoo verstandig en deugdzaam te worden. Althans dit moet ik u getuigen, dat ik nooit
| |
| |
voor of na, op mijne schole, de jońge Juffrouwen ijveriger, dienstvaardiger, gehoorzamer, en vredelievender gehad heb, dan toen ik uwe engelachtige Vriendin onder mijne leerlingen tellen mogt.’
Nu had ik genoeg, Suse! ik maakte mijn nederig kompliment, en vertrok;... maar ik vond het toch zoo aardig van onze oude goede Gibbon gezegd, en het deed mij zoo groot een genoegen, omdat het van u was, dat ik mij niet beter wist te wreken, dan u dien lof nog zoo gloeijend warm op het papier te brengen. Ik weet heel wel, dat gij mij 'er over bekijven, of liever, in uw stijl, ernstig berispen, zult, maar ik kan u verzekeren, dat ik groot genoegen gehad heb, van dat zoo eens te mogen uitboezemen... máar ik word gestoord... daar ligt mijn pen.
En welk een stoornis was dat?.. welke anders, dan een bezoek van uwen Heer Broeder Jacobus, met zijnen Vriend Walraven. Koo is toch een gulle jongen, en veel losser in zijne manieren dan Walraven. Deze praatte veel met Papa over den staat der publieke omstandigheden; maar Koo hield zich met Mama en mij bezig... en wel voornamelijk over de mogelijk- of waarschijnlijkheid, of gij nog dezen winter in den Haag komen zoudt of niet. Ik geloof gaarne, dat de Heer Walraven een degelijk verstandig en braaf Heer is, maar uw Lotje kijkt wat te
| |
| |
veel bij hem op.... Toen Koo mij vroeg, of ik ook een brief aan u had mede te geven, dat hij dat met veel plaisier zou doen, zeide hij wel, met veel vriendelijkheid... ‘ô Mejuffrouw! Juffr. Bronkhorst heeft gesproken van een werk van drie deeltjes, dat zij van u ter leen verwachtte, maak geen zwarigheid, zoo gij die bij de hand hebt, om mij daarmede te belasten; gij kunt op eene veilige bezorging staat maken.’... Hij bedoelde daarmede waarschijnlijk de Caractères de la Bruyère: althans die zend ik hier nu bij. - Dit zeide Walraven wel op een' zeer wellevenden en eenen in u belangstellenden toon; maar, hoe zal ik het beter noemen, dan 'er was iets deftigs, iets manächtigs, in zijne vraag.... Gij voelt dat geheel niet voor hem, dat gij liefde noemt, althans gij verklaart het, en daarom zult gij het mij niet kwalijk nemen, als ik zeg, dat Walraven mij beter als vader, dan als man bevallen zou. Zijn gelaat staat mij zoo ernstig... het oog heeft iets peinsachtigs... schoon alles... alles een fiks en groot man dicteert... en Koo geweldig bij hem afsteekt. Ik vond het fraaist in hem, dat hij Koo niets, zelfs op den versten afstand, van zijne meerderheid, waarvan hij zich toch ook wel bewust zal zijn, deed gevoelen. Koo gaf hem raad (waarom zijn toch menschen van middelmatig verstand altijd vaardiger, dan verstandigen, met raadgeven?) over
| |
| |
zekeren tour, die zij nemen zouden, als zij voorbij het huis ten Dijl waren... maar hij liet zich die raad zeer wel gevallen, en bedankte 'er Koo zelfs minzaam voor.
Nu straks komen de Heeren hier voor de deur het pakje en dezen brief afhalen. Ik bid u, zoo gij het nog kunt schikken, zoo gij het met u zelve kunt goed maken, kom dan met mij een gedeelte van den winter slijten.... zoo niet schrijf dan toch zoo dikwijls mogelijk aan
Uwe hartelijk liefhebbende Vriendin
Lotje. |
|