| |
| |
| |
Zesde brief.
De Heer Frans Verbergen aan den Heer Philip Walraven.
Parijs, 12. October.
Wel, mijn lieve Vriend! had ik dat van uwe deftigheid verwacht, zoo in eens tot over de ooren toe verliefd.... Dat ziet 'er dan kostelijk met u uit. Zoo is het met die heele groote Filozofen.... Dat moest mij eens hier zoo overkomen... en ik moest u daarover eens zoo omstandig en ernstig schrijven... Of 'er ook een epistel vol vermaningen, vol kapittelingen van allerleijen aard volgen zou! Maar, neen, Man! ik zeg, leve de Vrijheid! En dat hebt gij ook geroepen, mijn beste Vriend! tot dat de onbegrijpelijk-schoone schoonheid u in Felix beet gekregen heeft. Dit moet dan eene kostelijke mooije meid zijn. Uwe beschrijving doet mij waarachtig watertanden. Als ik ze hier had;... wel nu... word maar niet jaloers... Wel nu wat zoudt gij dan ..? wel ik zou ze verzoeken, om mij eens tot een model te dienen. Of ik de meisjes hier te veel met de oogen van een Hollandschen Jongen
| |
| |
bekijk, weet ik niet, want het mooi en leelijk heeft ook al zijne vooroordeelen, maar de meisjes zijn me hier te bruin: zij hebben heerlijke zwarte kijkers in den kop, en zijn zoo rad als water, maar eigenlijk, die mooije dunne heldere huid, dat teedere blank met dat zacht schoon rood; die rijzige gestalte, zonder daarom lang te zijn, dat ontmoet men hier zoo niet;... en daar ik tegenwoordig eene Diana onder handen heb, Diana namelijk, in haar best humeur, niet toen ze zoo verschrikkelijk maagdelijk kwaadaardig was, dat ze Actaeon tot een hoorndrager maakte, of toen ze die arme Callisto zoo godvergeten onbarmhartig behandelde, omdat het arme kind door Jupiter was verleid geworden... neen! neen! daar zij verliefd is, als een poesje, op den herder Endymion ... wensch ik wel honderdmalen om een Vaderlandsch meisje tot een modelletje. Daar valt me wat in, Phlip! - Ik heb toch veel verpliging aan u... want schoon de wilde haren 'er nog wel zoo wat inzitten, hebt gij mij toch, toen het nog eventjes tijd was, bewaard, dat ik niet geheel perdu was, maar nu kunt gij mij nog meer verpligten. Maak met je Susanna (ik vind het dan een heele lieven naam; de Hemel beware haar voor oude boeven, zoo als haar naamgenoot zaliger) maak met je lieve Susanna een springtogtje naar Parijs, en dan hoop ik in staat te zullen zijn,
| |
| |
om mij eens vooral van mijne verpligting jegens u te kwijten. Ik zal u dan niet alleen alle de kostelijkheden van Parijs laten kijken, de Tuilleries, 't Museum, 't Palais Royal, de Komedien enz. enz., dat zoudt gij zonder mij misschien ruim zoo goed gedaan krijgen, neen! ik zal u en uw meisje op eene schilderij brengen. Ik zal zoolang de schets, die ik van Diana en Endymion gemaakt heb, laten liggen. En dan zal ik Uw Ed. persoon tot model van den herder Endymion en uwe Susanna tot die van Diana nemen, daar zij van haar wagen afgestegen is, en gereed om aan den bevalligen slapenden jongeling een Godinnekusje te geven... Ik moet u eens schrijven, hoe ik dat ordonneren zal. Een fraai maanlichtje, dat den top van een berg beschijnt waarop eenige geboomte. Ik zal daar een bed spreiden van thijm en klaver, en daarin zal ik u dan nederleggen - als een rijzig jongeling, in welks geheele gestalte zich de juiste evenredigheid met mannelijke kloekheid vereenigt. Schoon ik u te rust moet nedervlijen, zal ik de fraaije beenen zoo plaatsen, dat uit deszelfs geheele gedaante de vlugheid, als ze opstaan, is af te nemen. Ik zal uwe fraaije kuiten (want die zien de meisjes hier in Frankrijk even zoo gaarne als in Holland, is dat niet aardig?) die noch te dun noch te vol zijn, ook wel degelijk laten uitkomen. Uwe armen zal ik zoo uiteenspreiden, dat eene
| |
| |
Penelope in verzoeking zou komen, om 'er zich in neder te werpen, en uwe hand zal ilt langs een herderstaf laten afhangen... even eens als of gij uwe Diana tot den handkus wilt toelaten.... Ik zal dan mijne uiterste kunst nog bewaren aan het verbeelden van uw gelaat. Ik zal uw frisch eenigzins bruinachtig aanschijn met den blos der gezondheid versieren... uw kin zoo krachtig en juist besneden; uw mond onder het slapen even opengetrokken, eenigen uwer ivoorwitte tanden vertoonende... uw eenigzins naar het Romeinsche hellende neus - uw schoon gewelfd en breed voorhoofd en juist verdeelde wenkbraauwen - uw heerlijk en in groote krullen afgolvende envastanjebruine lokken - in dat alles zal ik u geel af beeld: en u zoo juist getroffen hebbende twijfel ik niet, of Susanna, zoo ziju ooit ter deeg bekeken heeft, zal in Endymion haren Walraven herkennen. Als ik 'er Susanna bij geschilderd heb, die ik wel op uw woord gelooven wil, dat heel mooi is, maar ik mij zoo levendig niet kan verbeelden als u, omdat ik niet weet, dat ik haar ooit gezien heb, dan zal ik bij de eerste openbare Expositie dat stuk aan het Fransch Publiek vertoonen. En zoo ik maar matig slage in het gelijkende te treffen, dan, dunkt mij, zal ik de zaal hooren weêrgalmen van de loftuitingen van den Hollander, en ondertusschen zal ik al het fraaije voor het grootste gedeelte te dan- | |
| |
ken hebben, aan de uitmuntende modellen van mannelijke en vrouwelijke schoonheden uit mijn eige Vaderland. En wat zal ik dan met dat schilderstuk doen? - wat anders dan het u en uwe Susanna present geven, opdat gij van tijd tot tijd aan uwen buitenlandschen vriend denken zoudt - en dan zult gij hem ten minste voor niet geheel ondankbaar houden.
Wat heeft de meid allerheerlijkste sentimenten. - Ik voor mij zou wat bang voor zulk een heel verstandig en echt gevoelig meisje zijn... om ze, namelijk, voor mijne Vrouw te hebben. Mij dunkt ik stel ze mij zoo wat voor als een Madonna van da Vinci. Ik heb liever zoo een Dame, daar ik mij een halven dag mede amuseer; die heb ik hier in overvloed, en zij hebben ook wel sentiment; maar het is Fransch sentiment. Zij huilen met het eene oog terwijl zij met het andere lagchen. O elles sont au desespoir de la mort d'une amie, qu'elles n'oublieront jamais... mais voila! quelle affiche! voila un nouveau Spectacle... ce sera divin... - en de goede vriendin is vergeten, als of ze 'er nooit geweest was.
Gij hebt dan maar heerlijk uw slag waargenomen met die Alida zoo te redden. En daarover gaat gij nu nog filozoferen, of gij dat wel zoo zuiver, zonder inzigt van eigenbelang, gedaan hebt. - Nu als het mij eens overkwam, dat ik honderd guldens
| |
| |
aan een arm mensch weg gaf, waarvoor ik om redenen, u zoowel als mij bekend, nog lang zal bewaard blijven, dan zou ik denken dat 'er geen beter kerel in Parijs was. Ik zon niet vragen, hoeveel deel had 'er mijne liefde tot Suse, of hoeveel deel mijne vriendschap voor N.N., of ook mijne grootschheid in maar ik zou zeggen; - of denken, als 'er menschen bij waren: ‘Frans! Frans! dat is een heele goeije dag in uw leven... die kan tegen veel kwade potsen opwegen’... maar gij Heeren Filozofen, of zoo je luî hiet, legt aan de goeije daden van de menschen zoo lang te wegen, tot dat ze onder uwe handen geheel vervliegen. Gij hebt veel overeenkomst met een knaapje, dat ik bij mij verf heb laten wrijven en mijne penselen schoonhouden; wat deed die jongen?... als ik nog aan hem denk, word ik als vuur in mijn lijf. Hij maalde aan mijn beste penselen zoo, met ze bijna haartje voor haartje schoon te maken, dat de penselen binnen kort geheel leeg ruiden, en de haren 'er bij bosjes uitvielen. Ik heb den jongen weggejaagd; ik wil maar te kennen geven, dat, als men de dingen ook al te veel (hoe zei mijn Baas Groenia, die vriesche Schilder?) Ja, ja! op zijn elf en dertigst wil hebben, dan komt het dikwerf allerellendigst uit. De deugd zit op de menschen, over het algemeen, zoo dunnetjes, en zit men 'er dan aan te schuren en meê te hoetelen, dan
| |
| |
wordt het langs hoe minder. Neen! ik leg 'er liever een vernisje over; dan blijft het zitten, en de menschen denken nog al dat het heel wat is. Daar houden wij hier heel veel van.
Ik sta verbaasd over mij zelven, dat ik een zoolangen brief geschreven heb.... Nu het is ook twee maanden geleden, dat ik u beloofde te schrijven. Maar... ik heb het fraaije stuk eens overgelezen... 't Is dan een aardig bont stukje... 't Lijkt wel een schilderij van Breugel. Ik sta waarachtig nog in den wil, om het aan duizend stukjes te scheuren. Is dat schrijven aan zulk een fatsoenlijk Heer als UEd.; die mij, om zoo te spreken, uit het slijk van de straat heeft opgebeurd, en alleen omdat ik met het penseel zoowat kladden kan, mij eerst tot zijn eléve en daarna tot een soort van Vriend heeft verkozen te verheffen. Ik schaam mij over het geen ik al nederslapte: maar ik heb 'er te weinig tijd toe genomen... zoo het te familjaar is, dan is het toch voor een gedeelte uw eige schuld. Gij hebt u omtrent mij, toen ik te Amsterdam bij u was, sedert jaren, altijd zoo gemeenzaam gedragen, als of wij broêrs waren, en zoo onder het schrijven dacht mij, dat ik met u praatte. Ik zal het u nu maar zeggen, ik heb al drie of vier kladden van brieven aan u liggen, maar die waren alle zoo koud en zoo stijf... maar ik vrees alleen dat deze te familjaar is. Gij zult
| |
| |
dan wel zoo goed zijn, van het mij bij uw eersten den besten te laten weten, en dan zal ik zien, dat ik 'er wat meer van den Italiaanschen en wat minder van den Hollandschen stijl in breng. Ik zou den brief nog wel willen overschrijven, maar het is reeds laat, en de Post gaat van daag weg; en laat ik dit klad liggen dat slecht genoeg geschreven is, dan gebruik ik het morgen misschien bij abuis, om mijn pallet meê schoon te maken. Enfin hij zal nu heen! Ik meende 'er nog Wel Edel Heer boven te zetten, maar ik zag, dat ging niet wel met de rest. - Hoe het zij verschoon, zoo als gij duizendmaal zeide, met plaisier te doen, mijne stoutigheden - en zijt overtuigd, dat ik 'er mijn hoogste eer in stel te zijn
Uw dienaar en verpligte Vriend
Frans Verbergen. |
|