| |
| |
| |
Vierde brief.
Mejuffr. Charlotte Elzevier aan Mejuffr. Susanna Bronkhorst.
den Haag, Zaturd. 10. Oct.
Waarde Vriendin!
Ik kan naauwelijks uitdrukken met hoeveel genoegen ik uwen laatsten van den 6den dezer gelezenheb. Alles, alles wat u betreft, is mij belangrijk. En zulke brieven vergoeden mij eenigzins het groot gemis, dat ik door uw vertrek lijde. Dikwerf hebt gij gezegd: ‘dat ik nooit treurig kan zijn’... en dat is nog wel zoo; maar zoo 'er iets in de wereld mij droevig maken kon, dan is het uw vertrek. Blijf, ik u dan, voortgaan met mij dikwijls en veel te schrijven.
Zoo ik niet vreesde dat gij boos op mij zoudt worden... ja het moet 'er maar uit... Die Walraven moet dan een heel aardig jonkman zijn... Pas op uw hart, Suse! - of Walraven, de zedige, de bescheide, de weldadige Walraven gaat 'er meê op den loop.... Ik zit zoo in mijn eenigheid te lagonen, als ik 'er aan denk, dat misschien mijne liefste Vriendin, eer dat zij het zelf weet,
| |
| |
het net over het hoofd zal hebben. Wat hebt gij mij dikwijls, als ik, zoo lagchende van het rolletje praatte, dat wij op het tooneel van de wereld spelen zouden, en ik, zoo al badinerende, want ik meende 'er geen een van, dezen of genen gnappe Jonge Heer voor u of voor mij schikte, wat heb ik u dan dikwijls, met een heel effen gezigtje, mij hooren toevoeren: ‘Lotje! Lotje! zulke praatjes bevallen mij niet... wij zijn veel te jong, om aan het huwelijk te denken... wat gaat ons nog de andere sekse aan. Ik houde het huwelijk voor eene zoo gewigtige en ernstige zaak, dat ik, hoe zeldzaam 'er ik ook aan denke, dan altijd zekere huiverigheid gevoele, en dezelve meer als een' noodzakelijken dan als een' gelukkigen stand beschouwe, en dat althans het verstand veel meer rijpheid, dan van onze jaren gevorderd worden kan, moet hebben, wanneer men zich daar van eenig geluk kan beloven.’ Nu hoe gaarne ik u ook zou willen plagen; ik zal 'er van zwijgen, omdat ik anders misschien van u niet hooren zou, of Walraven in waarheid de man is, die uwe Alida gered heeft.
Gij zult toch wel willen gelooven, dat ik aangedaan was bij dat gedeelte van uw' brief... ja onder het lezen van den denzelven deelde ik in alle uwe aandoeningen. En wat werd ik bitter boos op uwe Mama, die niet verdient, dat zij dien naam draagt... uwe Papa...
| |
| |
ja hoe zal ik u best van hem schrijven, zonder dat gij het kwalijk neemt - uwe Papa speelt dan ook een bedroefde nare rol... hij vertoont waarlijk den Hollander van de slechtste zijde. ô Suse! hij moet, toen hij met uwe lieve Moeder getrouwd was, een heel ander man geweest zijn. Althans, als uwe Moeder, die vrouw geweest is, zoo als gij mij haar altijd beschreven hebt, zou die een' man van zulke gevoelens niet hebben kunnen dulden;... De oude Heer is aan het achter uit leeren... en als, bij zijne pijp na den eten, hem geen beter denkbeelden invallen, mogt hij wel wat vroeger van het tooneel verdwijnen;... want Koo leek heel zoetelijk die lessen van zijn' Papa aan te hooren. Meid, pas toch op uw' broeder, dat die van die ellendige laaghartige gevoelens niet overneemt!
Zoo onder het schrijven valt mij in, Suse! dat wij vrouwen, ik zal ons zoo eens tituleren, van veel meer belang voor de Heeren Mannen zijn, dan Hun Ed. Gestr. zich wel inbeelden. Ik geloof inderdaad, dat, als wij het 'er met verstand op toeleggen, wij bijna van de mannen kunnen maken, wat wij willen. Zij zijn als was in onze handen.... En twijfelt gij - zie maar uw Heer Papa. Wat hebt gij mij wel verteld van zijne liefdadigheden, zoo aan zijne dienstboden, als aan de armen in het algemeen, toen uwe Moeder hem dagelijks tot die edele werken aanspoorde, on- | |
| |
der wier verstandige huishouding de brille, naar mate van den hoogen staat, waarin gij leeft, gering was, - en nu is hij getrouwd met eene oude Coquette... die geen ware menschlievende, of eigenlijk geene beginsels heeft, die hem in al den omslag der groote wereld medevoert... en wat is hij nu?... Alle zijne edele en liefderijke daden zijn met uwe Mama, die 'er de ziel van was, in het graf gedaald - en hij is lager gezonken, dan hij was voor zijn huwelijk met uwe Mama. - Toen stond hij waarschijnlijk in de schaal van Menschelijke waarde eenige graden boven middelmatig en nu begint hij... maar ik zal hem sparen, omdat ik zeker anders van u krijgen zou. Zweeft de geest van Bram nog gestadig over de groene oppervlakte van de biljard-tafel... of zit zijn ziel in het eindje van zijn karrewas. Ik denk, dat Koo hem wel ras volgen zal, of gij moet door Walraven op hem laten passen. Ik geloof, Suse! dat veel jongens tot niets beduidende wezens worden, omdat het hun aan goede voorbeelden ontbreekt. Als het klimop geen stam aantreft, om zich bij op te beuren, dan blijft het langs den grond kruipen.... 'Er zijn maar weinige oorspronkelijke sterke geesten, in den goeden zin van het woord: ik meen daar meê zulke, die op zich zelve kunnen staan, en niet noodig hebben, om nu of dan, op de eene of andere wijze, ondersteund te
worden.
| |
| |
Maar mij dunkt, lieve Vriendin! als gij Koo ter dege Walraven aanbeveelt, dan behoeft gij juist niet als zijne Gouvernante te Amsterdam te blijven. Althans, gij hebt zoo weinig aan het gezalschap van uwe Mama, en zij zoo weinig aan het uwe, dat gij moest maar, hoe eer hoe beter, en eer het ijs in het water raken mogt, in den Haag komen. Gij weet, hoe welkom gij mijn Papa en Mama beide zijn zult. Waarmede zult gij dien heelen langen winter te Amsterdam doorbrengen? Gij moet maar eens op den haak slaan. En zoo gij merkt, dat het glijden zal bij uw Papa, schrijf dan maar: ik kom. Want Mama wil u zeker lozen; gij zit haar in Felix, in de Komedie, op de Assemblées, in huis, overal zit gij haar in den weg. En geen wonder. Zij moest nog minder verstand bezitten, dan zij bezit, zoo zij niet begreep, dat alle de schoonheden der kunst voorbijgezien worden, als de schoonheid der natuur zich vertoont. Wat is de fraaist geschilderde morgenstond van Karel du Jardin, die in Papa's kamer hangt, wanneer wij dien vergelijken bij de heerlijkheid van den morgenstond, zoo als wij dien meermalen van ons slaapvertrek op ons buitenverblijf aan den Bezuidenhoutschen weg zagen aanbreken.... En nu wil ik de gebrekkelijke kunstmachine van uw mama's schoonheden, schoon 'er de kleuren niet aan gespaard zijn, niet vergelijken bij volkomen natuurlijke bevalligheden van eene vriendin,
| |
| |
die het mij zeker kwalijk zou nemen, als ik voortging met schrijven.
Nu wat zegt gij? Suse! kom in het laatst van November of in het begin van December. Zoo gij vroeger kondt komen, zooveel te liever, maar ik durf dat niet hopen, .. vooral niet zoo de vriendschap tusschen u en zekeren Heer Walraven zoo ernstig werd, dat dezelve voor eene poos de plaats besloeg van die, waarin zij zoolang deelde, die altijd hoopt te blijven
Uwe getrouwe Vriendin
Charlotte. |
|