| |
| |
| |
Historie van Susanna Bronkhorst.
Eerste brief.
Mejuffr. Susanna Bronkhorst aan Mejuffr. Charlotte Elzevier.
Amsterdam, 30. Sept.
Lieve Vriendin!
Ik ben weder te huis... maar mijn hart is nog bij u in den Haag. Ik ben nog in mijn' geest bij onze lieve Mama Gibbon. Alles, alles is mij hier zoo vreemd;... hoe kàn een kind van het Ouderlijk huis afwennen; maar Lotje! Zij is 'er niet meêr, die mij dat huis zoo dierbaar maakte. Geloof mij, ik kan nog mijne oogen niet naar haar portrait opslaan, of de tranen schieten mij in de oogen. En toch verheug ik mij, dat Papa bij zijn hertrouwen besloot, om het op mijne kamer te laten hangen.
| |
| |
Hoe gelukkig, hoe gelukkig zijt gij, Lotje! dat gij beide uwe Ouders nog bezit... en zulke voortreffelijke Ouders.... Mijne Papa, dien ik eene diepe hoogachting en ware liefde toedraag, is een verstandig braaf man, zoo zegt de geheele wereld, en dan mag immers zijne dochter, die hem daarvoor ook houdt, zulks mede wel zeggen, schoon anders aan kinderen de beoordeelingen van hunne ouders gansch niet fraai staan,... maar daarenboven schrijf ik aan mijne Vriendin, die 'er geen misbruik van maken zal. Papa is toch sedert het huwelijk met deze vrouw dezelfde niet, die hij was, toen mijne lieve Mama leesde. Toen waren, wanneer zijne drukke kantoorzaken waren afgeloopen, zijn huis en huisgezin zijn wellust, zijne uitspanning.... ô Waar zijn die dagen gebleven Lotje! - toen Koo, Bram en ik nog kinderen waren,... toen Wimpje nog in de wieg lag. Nooit... nooit keeren zij weder. 't Is of zij met mijne lieve Moeder in het graf gedaald zijn. Mijne tegenwoordige Mama is eene vrouw, die geheel voor de groote wereld leeft. Ik heb over haar niet bijzonder te klagen. Zij behandelt mij over 't algemeen vriendelijk genoeg; maar onze denkbeelden loopen te veel uit een, dan dat wij bijzonderen smaak in elkanders gezelschap zouden hebben. En dus zijn wij zeer gemakkelijk te scheiden. Bij het diné zien wij elkanderen het meest; want Mama soupeert weinig te huis. En Koo
| |
| |
zegt, dat Mama zich nergens verveelt dan te huis. Koo, weet ge, is wel zoo wat vrijmoedig in zijne uitslagen. Ik voor mij bevlijtig mij, van mijne zijde, om geene reden van ongenoegen te geven. Dikwijls gedenk ik aan het zeggen van onze lieve Gibbon, bij gelegenheid van mijn vertrek, en dat ik nu met eene andere Moeder zou moeten huizen. ‘Suusje!’ zei ze, ‘bedenk, dat 'er tusschen uwe Mama en u geene banden van Liefde en Vriendschap bestaan, dan die gij tusschen elkander maakt. En van wier zijde zal daartoe aanzoek kunnen gedaan worden, dan van de uwe. Zoo gij verstandig handelen wilt, moet gij van deze uwe Mama nog meêr inschikken, dan gij uwe eigene zoudt gedaan hebben, want de minste oninschikkelijkheid zou deze veelligt als eene beleediging opnemen. 't Is bij mij altijd een bewijs van den goeden aard van een meisje, wanneer zij met hare stiefmoeder aanhoudend in eene goede verstandhouding leeft.’ Ik wensch dikwijls, dat Madam Gibbon hier ware, om mij, als ik vreeze, dat onze goede verstandhouding zal gebroken worden, raad te geven. Mama heeft een zwak, dat zij gaarne gevleid wordt. Zij is bijna vijftig jaar, Lotje! en dus is het prilste van hare jeugd voorbij: en ook de schoonheid, waarmede, naar mijne gedachte, de natuur haar in geene overvloedige mate, toen zij jong was, beschonken had, is
| |
| |
aan het afnemen. Dat gebrek zoekt zij door kunstmiddelen te verhelpen. 's Voormiddags brengt zij uren door aan haar toilet; en schoon ik zeldzaam met haar dejeuneer, moet ik u zeggen, dat de kleur, welke bij de weinige dejeune's en negligé, die ik met haar gehad heb, zich op hare wangen vertoont, geheel anders is, dan die, met welke ik haar, na haar toilet gewoonlijk ontmoet. Zij verstaat die kunst al vrij wel;... maar de lieve natuur is toch beter. Ik spreek 'er nooit een woord over; nu dat zou mij niet fraai staan: schoon, als zij mij afperst, om te zeggen, dat zij 'er voor hare jaren nog wel uitziet, mij al dikwijls het een of ander woordje op de tong gelegen heeft, dat ik moeite had, om weêr door te slikken. Maar over de kleêren, daar spreken wij elkander. Zij kleedt zich uitnemend bont en zwierig - alles, alles moet sterk afsteken. En dan zou zij wel gaarne hebben, dat ik hemelhoog hare kleedingwijze prees: en dat kan ik niet. ‘Wel Suse!’ zeide zij laatst, dat wij zamen naar Felix zouden gaan (en ik was zeer eenvoudig, schoon ik mij toch verbeeld, niet beneden Papa's staat, en zeker netjes gekleed,) ‘Gij ziet 'er dan heel stemmigjes uit.... Gij lijkt wel naar eene Dochter van een fijnen Dominé. 'Er moest nog maar een kornetje bij.... Nu ieder zijn smaak... maar hoe vindt gij, dat mij dit kleed staat...? ik heb het van Madame Tirlemont in de Kalver- | |
| |
straat gekregen. 't Is thans de nieuwste smaak te Parijs en nog geen week in 't land geweest.’
Ik: 't Kleed is zeer goed gemaakt, zeer goed. Die Dame verstaat hare zaak zeer wel.
Mama: Maar hoe vindt gij, dat het mij valt? Wimpje! (ô die kleine vleister) heeft mij gezegd, dat de rug uitmuntend stond, en het geheele kleed mij zoo jeugdig maakte, dat men mij voor een meisje van achttien jaren houden zou.
Ik: Ja, Mama! (en ik begon te hoesten)...
Mama: Of hapert 'er wat: spreek maar regt uit. Gij weet ik ben een liefhebster van welgekleed te zijn: en zou niet gaarne voor iemands spot in Felix zitten....
Ik: ô Neen! Mama! men zal uw kleed admireren, dat verzeker ik u....
Mama: Maar zeg mij, Suse! waarom toch kleedt gij u niet een weinigje meêr naar den smaak?
Ik: Wel Mama! ik hoop niet, dat ik ouderwets of stijf gekleed ga, en ook niet beneden mijn fatsoen... maar ik ben liefst zoo gekleed, ieder heeft zoo zijne begrippen, dat mijn kleêren geene bijzondere aandacht trekken.
Mama: Ei! Ei! Dame! begrepen... wat minder stekelachtigheid zou u niet kwalijk staan. Dat zal weder een van die satyrike zetjes zijn, die gij van uwe geliefde Madam Gibbon geleerd hebt. Uwe Mama zou beter gedaan hebben met Mejuffrouw hare Dochter bij eene egelante Fransche Dame te doen, dan bij eene zoo pedante Engelsche Matres.
| |
| |
Ik voelde, dat mij de kleur in het aangezigt steeg... in een' adem hoorde ik de twee Vrouwen, aan welke ik mijne opvoeding te danken heb, honen door eene Vrouw (zal ik het aan u schrijven mijne Vriendin! ja gij zult het zwijgen)... die niet verdient in derzelver schaduw te staan. Ik zweeg echter, omdat ik niets zou hebben kunnen zeggen, of het zou, althans in schijn, eene beleediging geweest zijn... maar ik keerde mij om... en bedekte mijn gezigt met mijn zakdoek, daar ik voelde dat mijne oogen vochtig werden. Wij gingen dan naar Felix. In de koets was het gesprek niet zeer levendig, en als Mama deze of gene salueerde... keek Wimpje mij met haar satyriek bekje aan en spreidde heel aardig, moet ik zeggen, hare vingers van een, om mij te toonen, hoe de smaak van Mama's kleeding haar chokkeerde. - Ik was in geen twee jaar in Felix geweest... zoodat ik bij velen van mijne kennissen waarlijk geheel vreemd geworden was. - Verbeeld u, Lotje! Walraven kende mij niet meêr.... Ik moet dan in twee jaren tijds een geheel ander mensch geworden zijn,... Mama, in welker schaduw ik zat, riep hem tot zich, bij een pause - hem met haar waaijer op zijn schouder tikkende - ‘Mag ik het genoegen hebben,’ zeide zij, ‘U mijne oudste Dochter te presenteren,’ op mij wijzende. ‘Hoe,’ zeide Walraven, ‘Zijt gij het Suse... excuseer mij, dat ik
| |
| |
zoo familiair u toespreek....’ Ik boog mij en zeide: Ik excuseer gaarne, dat gij mij Suse noemt, maar ik kan naauwelijks excuseren, dat gij mij zoo geheel vergeten hadt. Daarop zeide hij met een ongemeene vaardigheid en een' zeer nadrukkelijken toon: ‘Er is geen gevaar, dat ik ooit daar over weder een excuus zal behoeven.’... Het ging hem zeer naif af; dat verzeker ik u. Nu hij was, toen wij kinderen waren, altoos een brave hupsche jongen. Toen dat kind van den Hoefsmid van de brug viel, op een reisje naar Ouderkerk, wat schoot hij toen gnaphandig toe, en hielp hem schielijk uit het water.... Hij was toen maar een jongen van veertien jaar oud. Broer Koo zegt, dat hij zich charmant gedraagt. Hij studeert in de Regten naar ik hoor, zoo dat 'er een advocaat van hem zal moeten groeijen. Na dat Walraven met mij gesproken had, kreeg ik de komplimenten van verscheide jonge Heeren; en het werd mij drok genoeg in mijne buurt. Mama zag zich met mij geëntoureerd: en ik was zeer blij, toen de Muzijk weder begon. 'Er werden mij zoetigheden en aardigheden gezegd, maar, Lotje! in het algemeen waren het sottises, die mij degouteerden. Walraven stond bij mij met een jong Heer, dien ik wel kende van voorheen, maar wiens naam ik mij niet kan herrinneren.... Deze nam de vrijheid, om een remarque te maken over den brillanten opschik van mijne Mama, ste- | |
| |
kelig, genoeg om poliet te zijn... en Walraven voegde hem toe, op mij wijzende, evenwel op een manier, die niemand, dan die Heer en ik het begrijpen kon: ‘Hebt gij ooit erger Satyre gezien?’ - Was dat niet heel erg gezegd, Lotje! - nu ik draaide mij om, want ik voelde, dat ik begon te lagchen. - Maar wat heb ik een papier vol gekrabbeld en hoe weinig zaken 'er op. Ja ik moet u toch nog zeggen, dat broer
Abraham op het Kantoor van de Heer de Jager is, en dat ik hem weinig of niet spreek. Koo is bij Papa: en maakt veel werk van mij. Hij komt dikwijls een uurtje bij mij doorbrengen. Hij schijnt geen groot lieshebber van de biljard, zoo als broêr Bram. Tusschen beide neemt hij nog wel eens een boek in handen; en hij verkeert veel met Walraven. Deze is een man van smaak: en dus krijgt hij toch ook als van zelfs eenige liefhebberij in goede lektuur. Zaturdag avond is 'er een vuurwerk in de Plantagie - en hij wil met geweld hebben, dat ik meê zal gaan: 'er zal fraai muzijk gegeven worden. Waarom zou ik het niet doen?... Een broeder is voor een meisje van mijne jaren een heerlijke vrijbrief om veel bij te wonen, waarvan anderen verstoken zijn. Ik wenschte, Lotje! dat gij bij ons waart... niet, om u het vuurwerk te laten zien, maar om het genoegen te genieten van het bijzijn mijner zoo hartlijk geliefde vriendin. Nu, mijne lieve, hebt gij geen zaken, gij hebt let- | |
| |
ters genoeg. Het spoedigste antwoord zal mij het aangenaamste wezen, opdat ik mij verzekerd houden moge van onze onderlinge vriendschap.
Uwe Vriendin
Susanna Bronkhorst.
PS. Groet alle onze vriendinnetjes - en bovenal Madam Gibbon. |
|