Jacoba (in haare voorige dofheid verzonken, hem de hand toereikende, met moeite opstaande, met zekere bitterheid.)
Nu, Vriend! dan - ik volg u, leid mij waar gij wilt - leid mij zelfs in den kuil des grass.
De Bije haar na de plegt geleid hebbende, zag zij, daar de Kogge zeer nabij het Kasteel lag, haar half gesloten oogen opslaande, van Borselen over den muur van het Slot.
Hij leeft - hij leeft - (gilde zij uit en zwijmde voor een oogenblik in den arm van Bathilde.)
Jacoba! riep van Borselen - ik leef....
Op deeze stem scheenen alle de kragten van haar ziel en lichaam in eens te herleeven.... terwijl van Borselen vervolgde:
Ik leef voor u.... voor u alleen. -
Jacoba.
Dierbaare Borselen! wat heb ik om u geleeden.... om u - maar wat zou ik niet voor u willen lijden.... Gave God, dat thans mijn lijden op zijn hoogst ware geweest.... Gij zijt nog gevangen, mijn Borselen!
Van Borselen.
Jaa! maar alleen uw gemis maakte mij de gevangenis ondraagelijk - dat valt mij zwaarer dan deeze boeijen.... (hier toonde hij zijne geboeide handen, en wierp haar eenen kusch toe.)