spant het dan alles zamen om ter aller uure mijne oogmerken te verijdelen. - (Met eene hevige woede het staal van haare zijde neemende.) Leg daar, ongelukkig geweer - gij past niet aan vrouwenhanden - en ach, dat 'er mijn Graavelijke hoed bij nederlage met het overschot mijner bezittingen; zo ik slechts mijn' Borselen te rug hadde....
Nog in deeze ontroering zijnde, roeide een kleine sloep aan boord met manschap van den Hertog, die voor zijne Genade bij de Graavin gehoor verzocht:
Nu verviel zij in de hevigste woede: Neen! zeide zij tegen den Bode haar toegezonden - zeg uwen bedrieglijken Meester, den moordenaar van mijn geluk, den moordenaar van mijnen Borselen, aan, dat ik hem, dat ik met niemand van zijnentwege in onderhandeling in gesprek treeden wil, voor ik overtuigd ben dat mijn Borselen leeft, voor dat ik hem gesproken heb - hem, die mij dierbaarder is dan de geheele waereld - en met wiens dood ik dood ben - neen, rampzaliger dan dood, maar zo hij dood is, dat dan de moordenaar beeve. Is hij dood? - (de Bode zidderde en verbleekte hier) is mijn Borselen dood? - Gij beeft, gij verbleekt - zijt gij ook de beul geweest? -
De Bode.
Ik geloof, dat Borselen leeft, althans... geloof...