[32]
De Slotvoogd Jacoba verlaaten hebbende zag den brief van van Borselen in, volgens den algemeenen last, om aan geen gevangenen eenen verzegelden of ongeleezen brief te overhandigen. De inhoud deedt hem zidderen - en de grootste vertwijfling greep hem aan. Pligt en Eed streeden tegen de genegenheid voor Borselen en Jacoba.... Zal ik den aanslag, deeze gedachten klommen op in zijnen geest, zal ik den aanslag op het slot aan mijne zorg vertrouwd trouweloos en als een meineedige verzwijgen. - Zal ik Jacoba, zal ik Borselen misschien in een ongeluk dompelen.... maar ik weet den aanslag.... Hemel! Hemel! is men alleen een eerlijk man, om altoos met zwaarigheden te worstelen. - Maar mijn eed, mijn eed.... In deeze gedachten begaf hij zich weder na het verblijf van Phlips: en gehoor verleend zijnde gaf hij hem den brief van Jacoba met deeze woorden in handen.
Van uwe edelmoedigheid alles verwachtende geef ik u deezen brief, mij door Vrouw Jacoba in handen gesteld, over. Mijn pligt, mijn eed noodzaaken mij, tegen de stem van mijn hart aan, deezen brief in de