| |
| |
| |
[23]
Bathilde stelde haar hart over deeze betuiging taamelijk gerust, en schoon haar dikwerf de mededeeling van het geheim bedroefde, troostte zij zich zelve met de onfchuldige wijze, waarop zij het aan van Arkel hadt te kennen gegeeven. - Doch van Arkel was, naa de ontdekking, terstond werkzaam, om zijne belangens en die van den Vorst te behartigen, door voor het heimelijk vereenigd paar eenen kuil te delven.
Naauwelijksch was hij t'huis gekomen, of hij schreef den volgenden brief aan den Hertog van Bourgonje.
Genadigste Vorst en Heer!
In het eerbiedigst vertrouwen en overtuigd, dat gij altijd zelfs de geringste poogingen, die uwe getrouwe onderdaanen tot bevestiging en versterking van uw wettig verkreegen gezag in deeze Landen aanwenden, met uwe zo alombekende vriendelijkheid en gunste bejegent, grijp ik thans de pen in
| |
| |
handen, om aan U eene gebeurtenis te melden, welke, zo het mijn gering inzigt althans toeschijne, van eenen ten uiterste nadeeligen invloed op uwe belangen zou kunnen weezen.
Weet dan, Genadig Vorst! dat ik met zekerheid door eene der Hofjuffers van de Graavinne Jacoba van Beijeren ontdekt hebbe, dat de Heer Frank van Borselen Stadhouder van Holland en Zeeland enz. zich in het heimelijk door den Echt verbonden heeft aan uwe Nichte, Vrouwe Jacoba van Beijeren, Graavinne van Holland enz.
Eene zaak, Genadig Vorst! van een zeer ver uitzigt, zo het mij althans toeschijne, en waarvan ik u niet onkundig zou mogen laaten, zonder mij als een deelgenoot aan te merken van eene allerbedenkelijkste onderneeming, strijdig tegen uwe rechten op dit Land, en met het verdrag tusschen U en Vrouw Jacoba in weezen.
Buiten het geheim vereenigd paar, buiten den Priester en Jacoba's Hofjuffer, zijn wij tot nog de eenigen, die kennis draagen van deeze zaak, en ik zal voor ieder dezelve verborgen houden tot uw nader bericht, opdat dus alles in zijn geheel blijve. Ik zend u daarom deezen met eenen vertrouwden dienaar, die hem u in eige handen zal bezorgen.
U in de bescherming des Hemels beveelende,
| |
| |
noem ik mij met de diepste en hoogstschuldige eerbiedenis
Genadigste Vorst en Heer!
Uw Ootmoedigden Dienaar
Van Arkel.
Hierop ontvong van Arkel van den Hertog deezen minzaamen brief ten antwoord.
Mijne Bijzondere Lieve Getrouwe!
't Ontbreekt mij aan woorden, om u met eene genoegzaame kragt de erkentenis uit te drukken, die ik voor uwe getrouwe gehegtheid aan mijne belangen koester, even zeer als welk eene achting ik voede voor het beleid door u in deeze zaak gehouden. Ik keur u uit dien hoofde mijn vol vertrouwen waardig. 't Zou eene zeer hachelijke zaak zijn voor mij, om zonder den grond der gemoederen gepeild te hebben, hoe naamelijk de Landzaaten over dit huwelijk denken, maar eensslags met mijne magt tusschen beide te komen. Schoon mijne Nichte jegens mij haar woord gebroken hebbe, zij draagt nog den titel van Graavinne, en heeft onder den Hoekschen Adel misschien meêr aanhangs, dan men zich verbeeldt. Van Borselen is een zeer schrander en beminnelijk man, en van wiens gehegtheid aan
| |
| |
mijne belangen ik nimmer eenen stap als deeze verwacht had. De Landzaaten zijn dikwerf op nieuwigheden gesteld, en hebben met in schijn verongelijkten, waaronder Jacoba behoort, een gevoelig en dwaas medelijden.... Dus, mijn Vriend, want die naam verdient gij, verspreid langs eenen geheimen weg de voltrekking van dit huwelijk, en let met alle bedachtzaamheid op, hoe over het algemeen de Edelen, Steden en Gemeente over de daad van Jacoba oordeelen. Zij en ook de Stadhouder verdienen zeker mijne hoogste ongenade en straffe, maar ik zal de hevigheid mijner dristen tot dat oogenblik maatigen, waarop ik van mijne partij verzekerd ben.... en dan zal mijne ongenade en grimmigheid als een donder over de hoofden dier trouwloozen uitbarsten. - Zorg dus, dat niemand weete, dat ik kennis draag van dit huwelijk, jaa boezem zelfs Edelen en Steden in, dat zij zich met dit geval geheel niet bemoeijen, en dat het onnoodig zij aan mij daarvan op eene eenigzins plegtige wijze kennis te geeven. Ontdek ondertusschen, hoe de harten zich neigen, en of 'er misschien een geduchte aanhang in het land schuile, die in geheime verstandhouding staat met den schranderen Borselen. Meld mij alles tot de geringde omstandigheden - en zijt verzekerd, dat ik een hart ronddraag dat te gevoelig is voor beweezen vriendetrouw,
| |
| |
dan dat ik niet altoos een vermaak zou vinden in u voor uwe diensten te beloonen, en mij tot het einde mijner dagen, u aan de bescherming des Allerhoogsten aanbeveelende, te noemen
Uw bijzonderen Vriend,
Ph.v.B.
Grootelijksch vondt zich van Arkel met het antwoord van den Hertog van Bourgonje vereerd, en weldraa wist hij op de kunstigste wijze door eenige omgekogten op Voorburg het gerucht te doen loopen, dat de Graavin Jacoba aldaar op zekeren nacht in de kerk van het dorp gezien was. Hij deedt eenige Liedekens dichten, de eene voor, de andere tegen deeze verbindtenis, en de zaak wierdt hoe langs hoe meer openbaar.
In 't eerst poogden van Borselen en Jacoba dit gerucht te stuiten, maar alle middelen van het Hof, op de scherpzinnigste wijze in het werk gesteld, deeden dit gerucht op alle tongen zweeven. Borselen en Jacoba begrijpende, dat de stroom nu niet langer te keeren was, merkten daarenboven, dat de Hertog, dien zij onmogelijk langer voor onkundig aan het geval konden houden, zich met de zaak geheel niet moeide. Zij begonnen dus te begrijpen, dat hij dit huwelijk misschien om Borselens wille als over het hoofd wilde zien. Borselen
| |
| |
keurde het dus staatkundig best het vertelzel niet meêr te ontkennen, en de gevolgen bedaardelijk af te wachten, terwijl het voor Borselen en Jacoba raadzelachtig bleef, langs welken weg die verbindtenis ware bekend geworden, daar intusschen van Arkel zorge gedraagen hadt, in eenige Liedekens, valschlijk de gelegenheid van de bekendwording dier gebeurtenis op te geeven. Borselen bouwde op denzelfden grond, als de op hem vergramde Hertog. Hij vondt nu tijd om de harten des volks te peilen, en, schoon hem geene Staatkundige beginzels aan Jacoba verbonden hadden, egter hadt hij wel zo veel eerzucht, dat hij, indien de Landzaaten de partij van zijne huisvrouw, de wettige Graavinne des Lands, gekoozen hadden, zich misschien tot het hoofd der partij zou hebben laaten gebruiken. Jacoba, gedachtig aan de uitgestaane schokken des noodlots, zag alles met eene sombere zwaarmoedigheid aan: en onder de tederste liefkoozingen, rolden van tijd tot tijd traanen van bekommernis over haare kaaken. - Vooral, daar het langs hoe duidelijker bleek, dat haare Hoeksche vrienden te zeer haare partij verlaaten hadden, of met schrik bevangen waren, om het hoofd weder ten haaren beste boven te beuren. Somtijds stondt zij zelfs van de andere partij, schoon thans zeer gebreideld, zijdelingsche schimpredenen uit, en met verachtelijke blikken beschouwden de Kabbel- | |
| |
jaauwschgezinden haar gedrag. Bathilde verontschuldigde zich zelve geheel van het geval te hebben uitgebragt, daar de geruchten zo kunstig verspreid omtrent de wijze, waarop alles door een Boerenknaap of Koorjongen bespied was, zeer gereedelijk bij haar geloof vinden. -
Van Arkel liet niet na van tijd tot tijd den Hertog verslag te doen van den toestand zijner partije, en hoe 'er zich geheel geen aanhang opdeedt, welke zich aan Jacoba, of haaren man bijzonder liet gelegen leggen. De schrandere Phlips bleef zijne gramschap ontveinzen, en liet aan niemand blijken, dat hij kennis van het geval droeg, en schoon dikwerf Edelen, van Borselen vijandig, poogingen aanwendden, om over dat onderwerp met den Hertog in gesprek te treeden, wist hij altoos door de eene of andere boerterij hun af te leiden van die gesprekken - doch ongemerkt vorderde hij van tijd tot tijd op zijnen weg, en loerde slechts op eene bekwaame gelegenheid, om de gerusten te bespringen.
|
|