Van Arkel.
Als ik u aanzie, Bathilde! kan ik niet nalaaten te lachen.... Gij zijt een lief meisje.... waarlijk gij zijt uwe Graavin zeer getrouw.
Bathilde.
Dat is mijn pligt, zo ik meen.... maar ik vind daarin geene reden ter waereld, om mij te belachen....
Van Arkel.
Ik lach niet om u, mijne waardste - (zijne hand gemeenzaam op de haare leggende) maar omdat ik uwe geheimzinnigheid verschalkt heb.... Ik ken nu den jongen Edelman, die den Stadhouder op dien avond vergezelde.... Waarlijk zo lief een jongeling is eene goede partij waardig.... Nu hij zal ook wel gezien zijn, en zo hij nog geen goed huwelijk gedaan heeft.... Zagt, waartoe deeze ontsteltenis....
Bathilde.
Ach, Hemel! gij hebt haar dan gekend, en gij weet dat geheim, dat zij zo zorgvuldig bedekt wenschte te houden.... ik bid u, ik bid u, mijn Vriend! zwijg toch haare geheime verbindtenis.... ik bid het u.... ach, mijn Heer! ik heb de Graavin zo lief....
Van Arkel.
Eene geheime verbindtenis... ik verstaa u niet?...