Van Borselen.
Ach, dierbaarste der Vrouwen! Gij - gij - mijne Gemaalin....
Jacoba.
Ik heb dan kunnen besluiten....
Van Borselen.
Ach! vergeet nu alles - behalven dat gij de mijne zijt en dat ik de uwe ben. Laaten wij ten minsten deezen dag gelukkig zijn. - Hier, hier is niemand, die ons ongeluk bedoelt.
Met de tederste gesprekken, en in de vuurigste omhelzingen wierdt de dag gesleeten. - De tederheden en liefkoozingen, welker keurigste schildering zelfs het bekwaamst penceel slechts voor weinigen, zeer weinigen zou durven afmaalen, daar die aan veele dartel en aan anderen bespottelijk zouden schijnen, overdekken wij hier met den sluijer der kieschheid.
Onder den maaltijd, die uit de eenvoudigste veldvruchten bestondt, zeide
Jacoba.
Ach, Borselen! zo ons het noodlot door zijne schokken eens zo diep vernederde, want ach, mijn hart voorspelt mij toch niets goeds....
Van Borselen.
Wel nu, mijne waardste! schoon gij de onwaarschijnlijkheid zelve omhelst: in uwen, in uwen arm