coba, die zij bij haare ontvluchting uit Gent gedraagen hadt, waren t'zaamgepakt, volgde zeer na hetpaar op de hielen, dat den weg na Voorburg opsloeg, terwijl de regen en wind hunne gesprekken verstoorden. - Egter zeide Jacoba:
Dierbaarste Vriend! bijna, bijna was mijn moed bezweeken: en nog, nog aarzel ik - ach, ik schend immers mijne belofte....
Borselen (op eenen lachenden toon.)
Mijne waardste! wees toch gerust. - Op wien zal die schending gewroken worden, zo 'er zich Phlips al over belgde - immers op niemand anders, dan op mij.
Jacoba.
En immers alles wat u treft, wellust van mijn hart, treft ook mij. - Van Borselen.... mijn hart is beklemd....
Van Borselen.
Als het hart eener beminnelijke Bruid. - Wees gerust. Ons huwelijk zal, zo lang zulks mogelijk is, een geheim blijven: en... maar wat zorgen wij...
Jacoba.
Ach, agter dat en mijn vriend, schuilt de zwaarigheid....
Van Borselen.
't Is de eigenschap van gevoelige zielen, dat zij, als haar een groot geluk nadert, zich wolken