't is, of zij mij nog door haare traanen tegenlonkt en mij in het gezigt schroomt te zien.... o hoe sprak haar hart nog meêr door haare oogen, dan door haare lippen. Ieder woord drukte, jaa de gevoelens van dat hart uit, maar haare oogen waren geheel ziel en spraken tot mijne ziel. Heilige Agneta, Heilige Caecilia, Maagden, wier afbeeldingen mijne kamer vercieren, die u aan uwen Hemelschen Bruidegom hebt toegewijd, bij u, bij u was de liefde voor sterfelijken onbekend - maar zou 'er eene heiliger tederheid in uwe oogen hebben kunnen zweeven, als gij door Hemelmin gedreeven u aan den Onsterflijken toewijdde. o Zulk, zulk een glans was de glans van de oogen mijner dierbaare. Mijner.... ach, neen! wreed noodlot, die naam, die naam zal ik haar nooit mogen schenken.... Ach, waarom niet? mijne waardigheid.... haar rang... mijne vriendschap, met mijne afhanglijkheid van Phlips.... o die allen, die allen heb ik veil voor de liefde van die edelste Vrouw der aarde. Liefderijke God! oorsprong van het Heelal, Verlosser des Menschdoms, die zelf geheel liefde zijt: alle heilige en reine liefde vloeit uit u als eene reine fontein voort: ach, gij kent, gij kent de liefde, die twee edele harten, die ook het werk uwer handen zijn, kloppen doet. Gij weet de verrukkingen.... de tederheid.... gij kent alle onze gevoelens....