ren ook klimmen, en dat de herfst mijns leevens ongemerkt nadert - terwijl de Zomer voorbij loopt, in den moeilijksten arbeid, en mijne lente, in het oesenschool der kunsten, zonder wezenlijk genot des leevens is voorbij gevloogen....
Jacoba.
Uw lot is nog gelukkig bij het mijne, de Zomer van mijn leeven is geheel bewolkt, stortregens en storm op storm poogen den bloem mijnes leevens af te knakken.... Gij zijt veel gelukkiger dan ik....
Van Borselen.
Misschien zijn wij beide even ongelukkig, ach, Mevrouw.... (en hier smoorde hij met een zucht het geheim van zijn hart.)
Jacoba.
Ik hoop egter, dat uwe zorgen wat zullen ophelderen, anders zullen onze gesprekken niet zeer onderhoudend weezen.
Van Borselen.
Ik wenschte zelf, dat mijne somberheid, die wolk, die mijnen anders zo blijden geest benevelt, verdween. - Zij zal ook wel verdwijnen - als een hart zo vol is, als het mijne, durft het maar weinige woorden te laaten vloeijen.... in de vrees... ach, gij verstaat mij misschien niet....
Jacoba.
Ik geloof, dat ik u verstaa. Maar doe geene ver-