bevondt zich in het zelfde vertrek, waar hij gisteren werdt opgewacht.
Met eene ontroering vrij meerder, dan die des voorigen dags, naderden zij nu elkander, en de pligtpleegingen hadden nu veel van het staatelijke algelegd. Borselen, hoe bedacht op de beteugeling zijner aandoeningen, vatte met eene eerbiedige tederheid de hand der Graavinne en geleidde haar na denzelfden stoel, waar zij gisteren gezeten had. Borselen liet haare zagte hand onwillig los, en zij liet dezelve tegen haaren wil uit de zijne glijden.
Nu verwachtte Borselen, en zeker met groote reden, dat zij hem het voorstel, waar van haar hart zwanger ging, zou openbaaren. Na hetzelve te vraagen duldde noch de bescheidenheid, noch de kieschheid van den edelen Borselen.
Jacoba, die mede vast beslooten hadt haar neiging te beteugelen, en hem het voorstel te doen, begon met beevende lippen:
't Loopt dit jaar niet voordeelig met de jagt, een klein getal Faisanten en Konijnen, maar bijkans geene Haazen.... de wildernissen worden zeer afgestroopt.
Borselen antwoordde, om mede iets te zeggen:
Jaa, Mevrouw! het jagtgericht zou zekerlijk vrij veele verbeteringen kunnen ondergaan - maar de