baaren. 't Is op mijnen raad geweest. Ik heb haar daar toe bewoogen, steunende op uwe bekende edelmoedigheid.
En hier gaf de Bije aan den Stadhouder den nood der Vorstin te kennen: en hoe zeker de beschroomdheid tot tweewerf haar den mond geslooten hadt.
Van Borselen, barstte na het verhaal gehoord te hebben uit:
Valsche vriendschap der Hoven! Welk eene laagheid der Hoekschen! zulk eene Vorstin, die, als een Held, haar in gevaaren is voorgetrokken, die alles voor haare partij heeft opgeofferd, die niets te dierbaar was, zelfs de huizelijke rust haars leevens niet, wanneer zij, door dezelve ten prooi te geeven, haare aanhangelingen hoopte te kunnen redden. Zulk eene Vorstin, in behoefte gedompeld te verlaaten, niet met die penningen bij te staan, waardoor zij alleen haaren rang eenigzins kan ophouden... -
Hij rijst op en verzoekt de Bije hem te volgen in zijn kabinet. Uit eene der kassen een sleutel genomen hebbende, zeide hij, dien aan de Bije ter hand stellende:
Gindsch staat eene kist - open dezelve, en neem 'er zo veele penningen uit, als gij oordeelt, dat de ongelukkige Graavin tot een Vorstelijk geschenk aan die Edellieden behoeft.