beelden koestert van een' man, wien gij tot een mondgesprek verwaardigt. Integendeel uwe traanen doen mijn geheel hart aan, en....
Jacoba.
Laat mij dan alleen, mijn Heer! om mijne droefheid, die gij onschuldig opgewekt hebt bot te vieren: verschoon mij ditmaal, dat ik met u in geen verder gesprek treede.
Van Borselen, (met de zaak verlegen.)
Mevrouw! 't grieft mij zeer, dat ik uw teder gevoel zodanig heb opgewekt, doch 't zou ten hoogsten laakbaar weezen, op een langer mondgesprek aan te dringen. Beveel slechts, wanneer begeert gij, dat wij dit gesprek hervatten.
Jacoba, (op eenen aandoenlijken toon.)
Ach ik beveelen? mijn Heer! kunt gij met mij spotten?
Van Borselen.
Ver van daar, Mevrouw! ik meen het oprecht. Beveel, wanneer wilt gij dat ik wederkeere, en ik zal komen, ik zal het mij een pligt, jaa een geluk rekenen.
Jacoba.
Om bij mij ongelukkige.... (in haare taal door droefheid en angst afgebroken.)
Ach, mijn Heer! kom dan morgen omtrent deezen tijd weder.