16. Zesde oefeningsavond
‘Je weet nog wel, Jan, dat wij in het begin hebben geleerd nooit met 1. d2 - d4, d7 - d5 te openen?’ zegt Oom op zekere avond.
‘Ja Oom, dat weet ik nog.’
‘Goed, zo'n begin is voor jonge schakers, en daar bedoel ik je vader ook mee,’ zegt Oom lachend, ‘te moeilijk, of, liever gezegd: het begin is niet moeilijk, maar de zetten, die erop volgen. Je krijgt dan meestal een positiepartij, die nog lastiger is dan de Siciliaanse opening.
Maar wat ik je nog wel eens wil laten zien is een partijtje, waarbij zwart op e2 - e4, d7 - d5 antwoordt. Dat noemen ze de Scandinavische partij.
Nu moet jij maar eens wit spelen, Jan.
wit: Jan; zwart: oom Jan
|
1. |
e2 - e4 |
d7 - d5 |
2. |
e4 × d5 |
|
Je ziet, dat begint al meteen met afruil. Nu kan zwart de pion d5 wel met zijn dame slaan, maar dan speelt wit Pb1 - c3. De zwarte dame moet terug en zwart heeft dus nu al tempoverlies. Zwart speelt daarom
om daarmee de pion te veroveren.
Daarmee wil wit pion d5 verdedigen.
Zwart denkt: Misschien slaat wit mijn c-pion wel en dan sla ik terug met paard b8, dat dan tegelijk op 'n gunstig veld komt te staan! Wel heb ik dan een pion minder, maar ik kan mijn stukken sneller in het spel brengen en dat is ook wat waard!
Wit gunt zwart dat voordeeltje niet en speelt, zoals veel beginnende spelers, zijn dame te vroeg uit.