‘Dan heeft zwart dòm gespeeld,’ vindt Vader.
‘Dat heeft hij ook,’ zegt Oom, ‘maar dat mogen we hem toch niet al te erg kwalijk nemen, want er is een tijd geweest dat iedere schaker zo gauw zijn dame in het spel bracht. Gelukkig is dat tegenwoordig anders.’
‘Hoe is dat zo gekomen?’ vraagt de leergierige vader.
‘Wel, toen de mensen het schaakspel pas kenden, moesten zij alles nog proberen. En ze probéérden ook werkelijk van alles. Maar toen de tijd kwam, dat de schakers hun partijen gingen noteren, werd dat anders. Als iemand zijn partij verloren had, zei hij: “Ik ga toch eens zien, hoe het komt, dat ik verloren heb; ik ga zoeken of ik de fouten kan vinden.” En toen ontdekten die eerste schakers dit: “Veel partijen gaan verloren, doordat er in het begin van het spel verkeerde zetten worden gedaan.”
Toen ze dus zagen, hoe nodig het was, het spel goed te beginnen, waren er heel knappe schakers, schaakmeesters, die zeiden: “Wij willen nu eens uitzoeken, wat de beste beginzetten, wat de beste openingszetten zijn.”
Alle openingszetten samen noemen we de opening. En nu ben ik, waar ik wilde zijn,’ zegt Oom.
‘Zie je wel, dat ik bij zoveel geleerdheid wel een ernstig gezicht moest trekken?’
‘Nou, ik heb het best begrepen, Oom,’ zegt Jan.
‘Ja, maar nu komt het moeilijkste.’
‘Goed,’ zegt Vader, ‘dan zetten wij óók nog een ernstig gezicht. Als dàt niet helpt!’
‘Daar gaan wij dan,’ zegt Oom.
‘De eerste zet van wit en zwart weten we al, nietwaar, Jan?’
‘Ja, Oom, e2 - e4, e7 - e5,’ zegt Jan prompt.
‘Nu de tweede zet van wit.
Wit doet wat de paardjes zo graag doen, hij laat paard g1 springen naar f3.
Dat is een beste zet van wit. Het paard is al direct in het spel gebracht, het is ontwikkeld zoals dat heet en het valt meteen pion e5 aan. Zwart moet dus zijn pion verdedigen en doet dat heel best door zijn paard b8 te ontwikkelen. Hij zet dus Pb8 - c6.
Wit zegt: “Nu het andere paard ook in 't veld, dan is dat óók ontwikkeld.”