| |
| |
| |
6. Het Gekkenmat en het Herdersmat
‘Kies!’ zegt Oom.
Jan kijkt even verschrikt naar oom Jans gebalde vuisten, die onder zijn neus gestoken worden. Maar dan begrijpt hij Ooms bedoeling en hij wijst op een van de handen.
Oom opent die hand, en daar rolt een witte pion uit.
‘Jij hebt wit geraden. Jij mag dadelijk beginnen, en onthoud meteen dit: vóór het spel begint, wordt er “geloot” wie wit en wie zwart heeft. Dat is een vaste regel van het schaakspel. Als we straks nòg een partij spelen, heb jij zwart. De derde partij heb jij weer wit, enz. Maar vóór we beginnen, nog één vraag, Jan. Jij mag dadelijk de eerste zet doen. Welk stuk zal je daarvoor kiezen?’
‘Natuurlijk een pion, Oom.’
‘Waarom “natúúrlijk” een pion?’
‘Wel, Oom, de pionnen kunnen zó vooruit, omdat zij niets vóór zich hebben, maar de officieren zitten achter de pionnen opgesloten.’
‘Je antwoord is niet zo èrg dom, maar toch is het niet helemaal goed. Kijk eens hier. Jouw linkse toren staat opgesloten. Daar is geen beweging in te brengen. Maar wat denk je van het paard?’
Jan kijkt even op 't bord.
‘Ja Oom,’ zegt hij, ‘het paard kan van zijn plaats springen.’
‘Waarheen?’
‘Naar de rij vóór de pionnen, Oom, op twee zwarte velden.’
‘Zeker. Het stond op een wit veld, dus het kómt op een zwart veld. Je ziet dus, dat je als eerste “zet”, want het verplaatsen van een of ander stuk heet “een zet doen”, dat je dus als eerste zet óók een paard kan laten springen. Maar onthoud dit, Jan. Zó mag je het spel alléén beginnen als je al heel bèst kunt schaken. En anders nooit!
Jij begint dus altijd met een pion.
Doe nu je eerste zet en tevens de eerste zet van je leven. Een gewichtig ogenblik!’
Jan wacht even. Dan zet hij de pion voor de koningsloper - dat is de loper, die naast de koning staat - één hokje vooruit.
| |
| |
‘Zo,’ zegt Oom, ‘is dat je eerste zet? Je weet, dat je de pion ook twee hokjes had mogen verschuiven?’
‘Ja, Oom, maar het hoeft niet.’
‘Juist,’ zegt Oom. ‘Voor de aardigheid zet ik nu mijn pion wèl twéé velden vooruit. Kijk maar, daar gaat mijn koningspion, twéé velden vooruit.’
‘Goed,’ zegt Jan, ‘dan zet ik óók een pion twee plaatsen vooruit’, en hij schuift zijn koningspaardpion twee velden naar voren.
Nu begint Oom te lachen. Hij schuift zijn koningin schuin over de zwarte velden naar de rand van het bord en tegelijk zegt hij:
‘Jan, je koning staat “schaak”.’
‘Wat betekent dat, Oom?’
‘Kijk eerst eens, hoe het spel nu staat.’
‘Ha, ik zie het. Uw koningin kan mijn koning slaan.’
‘Juist, en als dát zo is, moet je de koning zien te redden. Is je koning te redden? Kun je bijv. die zwarte koningin onschadelijk maken, door haar met een wit stuk te slaan?’
‘Nee, Oom, dat gaat niet.’
‘Kun jij een stuk plaatsen tussen jouw koning en mijn koningin?’
‘Nee, Oom, dat gaat ook niet!’
‘Kun je dan misschien je koning verplaatsen, zodat de koningin hem geen kwaad meer kan doen?’
‘Nee, Oom, dat gaat helemaal niet. De koning is door zijn eigen stukken ingesloten!’
‘Dat spijt me voor jou, Jan, want nu heb jij de partij verloren, je koning staat “schaakmat” of kortweg “mat”. Niets aan te doen!’
Jan kijkt wel een beetje op zijn neus.
‘Ja,’ zegt Oom, ‘schaken is niet zo gemakkelijk en je hebt werkelijk twee “slechte” zetten gedaan.’
‘Wat zat er dan voor slechts in?’ vraagt Vader.
‘Wel,’ zegt Oom, ‘met zijn beide zetten geeft hij juist de koning “bloot”, ik bedoel, de twee soldaten, die de koning kunnen beschermen, stuurt hij juist het veld in. Dit is de kortste wedstrijd, die je kunt spelen, Jan. Hij heet “het Gekkenmat”. En om nu te maken, dat je de “stand” van het “Gekkenmat” nooit vergeet, zullen we even een tekeningetje maken. Je
| |
| |
weet, dat deed meneer M. ook’, en Oom haalt uit zijn binnenzak een paar blaadjes, waarop een schaakbord gedrukt staat.
‘Leuk, hè? Die zijn ineens kant en klaar. Alleen moet je er zelf de stukken in tekenen. Dat gaat zó’, en Oom haalt nu uit zijn zijzak een stempelkussentje en een doosje met stempeltjes. ‘Hier staan de figuren op, begrijp je?
Nu opgelet’, en in een ogenblik heeft Oom de witte en zwarte stukken op het bord gedrukt.
‘Vlug, hè? Ja, het gaat bij ons ook: “Druk op de knop, en je staat erop.” Net als bij de snelfotograaf. Hier heb je dus de foto van het “Gekkenmat” en zo'n foto noemen we een “diagram”.’
‘Gekkenmat’
‘En nu, Jan,’ zegt Oom, ‘moeten we samen eens even uitmaken, wat de “goede” zetten voor je zijn. Alle stukken staan weer op hun oude plaats.’
Oom zet de pion voor de linker witte toren twee plaatsen vooruit.
‘Wat denk je van déze zet?’
‘Nu kan de toren ook in beweging komen, Oom.’
‘Goed, maar de toren is eigenlijk altijd de laatste van de officieren, die in beweging wordt gebracht, misschien omdat hij zo'n beetje een stiefkind van meneer M. was, weet je nog wel, Jan?’
‘Ja, Oom.’
‘Dus, met díe pion begin ik niét. Ik neem zijn buurman en
| |
| |
díe zet ik eens twee plaatsen vooruit. Daar staat-ie. Wat denk je van deze zet?’
‘Die lijkt me wel goed, omdat de loper nu weg kan komen, één of twee velden.’
‘Heel goed, Jan, en je weet, dat het de plicht van de loper is, dat hij zo gauw mogelijk van zijn plaats gaat. Deze zet is dus beter dan de eerste.
Zet deze pion weer op zijn plaats. En zet jij nu zijn buurman twee plaatsen vooruit. Goed! Wat zien we nu?’
‘Nu kan de koningin langs de witte velden schuin weg.’
‘Maar is dat nodig, Jan?’
‘Nee, Oom, de koningin moet zolang mogelijk bij de koning blijven.’
‘En jij,’ zegt Vader tegen Oom, ‘bracht zelf met de tweede zet je koningin al in het veld.’
‘Zeker, zeker, maar daardoor wòn ik ook de partij. En om te winnen speel je toch, is 't niet, ouwe brombeer?’
‘Hm,’ zegt Vader.
‘Dus Jan,’ vervolgt Oom zijn les, ‘deze zet zullen we ook maar niet doen. Zet de pion maar terug en zijn buurman naar voren, twee plaatsen. Wat zie ik nu? Nu kan de loper een heel eind komen over de zwarte velden, wel vijf velden.
Dat is een voordeel!
Dat is dus een goede zet.
En nu pion nummer vijf twee naar voren?’
‘Ook een goede zet, Oom. Nu kan de loper op wit het veld in.’
‘Juist,’ zegt Oom. ‘En nu kunnen we wel stoppen. Pion zes en zeven hebben zopas je koning in de steek gelaten, daar praten we dus niet meer over en de achtste is weer een torenpion.
En nu moet je iets onthouden. Dit is erg belangrijk.
Als je begint te schaken, zoals jij dus, dan begin je altijd met de koningspion twee plaatsen vooruit te zetten. Begrepen? Nooit anders.’
‘Ja, Oom.’
‘Heb je een paar jaar geschaakt, dan mag je ook wel eens beginnen met de koninginnepion en als je héél knap bent, begin dàn maar eens met het paard!’
‘Heb je zin om nòg een partijtje te zetten?’ vraagt Oom.
| |
| |
‘Ik wel, Oom.’
‘Prachtig, je bent dus niet bang voor je verlies? Want ik ben van plan je er nog eens tussen te nemen.’
‘Dat is niet erg, Oom, zó moet ik 't leren.’
‘Goed dan,’ zegt Oom. ‘Jij hebt nu zwart, omdat je zopas met wit hebt gespeeld. Ik begin dus en wel met de goede zet: koningspion twee velden vooruit, waardoor mijn witte loper (hij is zelf wit, maar lóópt ook steeds op wit) vrijkomt. Wat doe jij nu, Jan?’
‘Ik doe dezelfde zet, Oom. Ik zet mijn koningspion ook twee velden vooruit. Dan komt míjn loper óók vrij.’
‘Prachtig, maar je ziet, dat jouw loper, die zelf zo zwart is als een moriaan, steeds op zwart moet “lopen”. Dat is dus jouw zwarte “zwarte” loper.
Nu moet ik mijn tweede zet doen. Ik bedenk me niet lang en ik zeg: die loper van mij is vrijgekomen, die moet dan maar ineens in “actie” komen. Ik stuur hem zo ver mogelijk het veld in, zonder dat zijn leven in gevaar komt. Ik zet hem drie velden verder op de schuine, witte lijn. Nu staat hij dus op dezelfde horizontale rij als mijn koningspion. En daar staat de loper werkelijk goed, want hij neemt direct al een vijandelijk soldaat onder vuur. Zie je ook welke, Jan?’
‘Ja Oom, de koningsloperpion.’
‘Juist, de pion vóór de koningsloper, die de koning dus moet beschermen. Ik heb dus een “goede” zet gedaan. Maar - had ik de loper ook maar één veld verder gezet, dan had ik een heel “slechte” zet gedaan. Zie je ook waarom, Jan?’
‘Even kijken, Oom. Ik geloof, dat ik het zie.’
‘Wat zie je dan?’ vraagt Oom nieuwsgierig.
Jan zegt: ‘Als ik nu mijn torenpion of mijn loperpion één veld vooruitschuif, dan staat uw loper in gevaar, want die wordt dan aangevallen. Ik kan die loper straks slaan.’
‘Góed, bèst, brááf!’ juicht Oom. ‘Dat heb je goed gezien. Jij zult het wel leren, hoor. En waaròm is mijn zet nu slecht? Wel, ik heb moeite voor niets gedaan. Als het straks mijn beurt is, moet ik de loper van die gevaarlijke plaats terughalen. Ik heb dus twee zetten te doen, waar ik niets mee gewonnen heb. Nee, ik ben zelfs wat verloren. Eén zet ben ik gewoon kwijt. De schakers noemen dat “tempoverlies”.
Onthoud daarom deze schaakregel:
| |
| |
Doe nooit een zet, die je direct daarop moet terugnemen. Dan heb je tempoverlies en tempoverlies is in je nadeel.
Begrepen?’
‘Ja, Oom.’
‘Nu, dan moet jij weer een zet doen, maar een “goede”, hoor!’
Jan bedenkt zich ook niet lang en hij zegt: ‘Ik doe precies zo'n zet als u. Ik zet mijn loper vlak voor uw loper.’
‘Dat is best, Jan. Die loper van jou is nu even gevaarlijk voor míjn koningsloperpion, als mijn loper voor jouw soldaat. Je mag er gerust bíj onthouden, als je zo ineens met de loper begint, dan zijn de velden, waar ze nu op staan beslist de “beste”.
Tot nu toe staan we allebei even sterk. Maar nu ga ik een zet doen, waardoor je de partij gaat verliezen!’
‘Nú alweer?’ vraagt Jan teleurgesteld.
‘Ja,’ zegt Oom. ‘Daar gaat-ie,’ en hij zet zijn koningin aan de rand van het bord.
‘En ik dacht,’ zegt Jan, ‘dat de koningin nooit zo direct van haar plaats kwam?’
‘Dat is ook zo, maar hier is de koningin zo verstandig als een mens maar kàn zijn. Kijk maar eens even. Zij kan twee pionnen van jou slaan. Je koningspion en de pion, die door mijn loper onder vuur genomen is. Die arme soldaat wordt van twee kanten tegelijk aangevallen. Dat noemen we een “dubbele aanval” en die is héél gevaarlijk. Een mens kan zich toch ook maar naar één kant tegelijk verdedigen.’
‘Dat is zo,’ zegt Vader, die het spel met spanning gevolgd heeft.
‘Nu zal ik zelf even een zet voor zwart doen,’ zegt Oom, ‘omdat ik je er dan nog wat meer van kan vertellen. Zwart laat zijn paard (het koninginnepaard) naast zijn loper springen. Zo. En waarom doet hij dat? Wel, zwart weet dat een paard zo gauw mogelijk moet gaan springen en met de sprong, die het paard nu gedaan heeft, “verdedigt” het de zwarte koningspion. Zie je dat, Jan?’
‘Ja, Oom. Als uw koningin mijn pion slaat, komt zij op die plaats te staan en dan kan ik met het paard weer op die plaats komen om de koningin te slaan.’
‘Juist, zo is 't. Zwart was dus nog niet zo héél dom, maar hij zag het ergste gevaar over het hoofd.’
| |
| |
‘Dat was het gevaar voor díe pion,’ zegt Vader en hij wijst de zwarte pion aan, die ‘dubbel aangevallen’ wordt.
‘Precies, maar dáár is niets meer aan te doen,’ zegt Oom.
‘Kijk maar. Ik sla met mijn koningin de pion en zeg “schaak”, want de koning is in gevaar. Mag de koning nu de koningin slaan en op haar plaats gaan staan? Wat denk je, Jan?’
‘Nee, Oom, want dan staat de koning op de lijn van de witte loper en wordt door de loper geslagen!’
‘Juist,’ zegt Oom, ‘en dan is de partij uit en verloren voor Zwart. Jammer voor je, maar het is niet anders.’
‘Toch geloof ik,’ zegt Vader, ‘dat het anders kan.’
‘Haha,’ lacht Oom, ‘dus ik heb eigenlijk twéé leerlingen.’
‘Nou ja,’ zegt Vader een beetje verlegen, ‘ik kijk zo maar eens.’
‘Mooi, daar kun je het prachtig van leren! Wat had jij dan gedaan?’ vraagt Oom.
‘Ik had dat páárd niet gezet,’ zegt Vader.
‘Kolossaal! Die paardzet is júist de fout. Wacht, we zullen eerst de partij van zojuist even opschrijven, “noteren” noemen ze dat heel geleerd. Geef me eens een papiertje en een potlood.
Zo, dank je. Daar gaat ie.
wit |
|
zwart |
eerste zet: | koningspion | koningspion |
tweede zet: | loper | loper |
derde zet: | koningin | paard (fout). Hier heb ik “fout” achter gezet, omdat dit een “foutzet” is. |
vierde zet: | koningin slaat pion Mat! |
|
Dit spelletje heet “het Herdersmat”.
We gaan nu dus weer van voren af beginnen.
1e zet wit: | koningspion |
1e zet zwart: | koningspion |
2e zet wit: | loper |
2e zet zwart: | loper |
3e zet wit: | koningin |
| |
| |
“Herdersmat”
|
zwart
wit |
Zo, en nu doe jij je derde zet, vadertje,’ zegt Oom.
‘Dat is nogal gemakkelijk,’ vindt Vader. ‘Ik val gewoon jouw koningin aan. Ik zet mijn koningspaardpion één veld vooruit.’
Oom lacht en zegt: ‘Nu moet je eens kijken. Ik sla met mijn koningin je koningspion en ik zeg “schaak”. Nu moet je koning in veiligheid gebracht worden! Jij kunt het “schaak-biedende” stuk, de dame dus, niet uit de weg ruimen door te slaan. Dan moet je een stuk plaatsen tussen jouw koning en mijn koningin. Dat gaat hier best. Je hebt zelfs keus!’
‘Ja, dat zie ik,’ zegt Vader. ‘Ik kan mijn koningin voor de koning zetten.’
‘Goed, maar dan kan ik een toren of een pion van je winnen. Ik kan ook de koningin slaan, maar die neem je terug met je loper. Zie je? Je kunt ook je koning beschermen door je loper terug te halen, maar dan sla ik je toren. De slechtste zet, die je kunt doen is je paard voor de koning zetten. Dan sla ik je toren en je bent meteen in een paar zetten mat. Kijk maar:
Ik sla met mijn koningin jouw toren. Je koning staat schaak. Er is maar één redmiddel. Het paard naast mijn koningin. Ik sla met mijn koningin jouw paard. Koning schaak! Twee manieren om de dans te ontspringen. Eén: je trekt je loper terug naast je koning.
Geen nood. Ik sla de loperpion. Je koning staat “schaak” en is mat, want mijn koningin kun je niet slaan, omdat die gedekt is door mijn loper.
| |
| |
Twee: je trekt de loper niet terug, maar je brengt je koning één veld vooruit.
Goed. Ik sla de loperpion. Je koning staat schaak. Mijn koningin slaan gaat niet, omdat die gedekt is door mijn loper. De koning moet nu op stap. Er is maar één plaats voor hem. Dat is schuin vooruit. Keus had hij niet. En nu staat de koning zó slecht, dat ik je zonder moeite kan “mat” zetten. En als je nu nog even de stukken opzet zoals ze stonden na jouw beroemde zet,’ zegt Oom plagend, ‘dan zul je zien, dat je de koning ook nog had kunnen redden door hem naast je paard te zetten, maar dan was je toch de pion kwijt geweest en daarna je toren of je loper.
Hoe je de zaak ook bekijkt, je zou altijd stukken verliezen en daardoor “materieel” achterkomen en dàt is dikwijls het begin van het verlies van de partij! Pas daar altijd voor op, vadertje.’
‘Je moet alles maar weten,’ zegt Vader wat teleurgesteld. ‘Dat moet je zeker, maar je weet nú tenminste, wat je in deze partij niét moet doen. Maar probeer nu eens te bedenken, wat zwart op zijn derde zet wèl had moeten doen. Denk erom, dat het grootste gevaar voor zwart na wits derde zet is, dat twee zwarte pionnen tegelijk worden aangevallen, de loperpion zelfs “dubbel”, door koningin en loper, Wat had er met die pionnen moeten gebeuren?’
‘Die hadden natuurlijk verdedigd moeten worden,’ antwoordt Vader.
‘Juist, en er is maar één manier om die twee pionnen tegelijk te verdedigen.’
‘Ik zie het, Oom,’ juicht Jan.
‘Ja? Hoe dan?’ informeert Oom.
‘Kijk, Oom, als ik de koningin voor de koning zet, zijn ze allebei verdedigd.’
‘Juist, de loperpion en je koningspion ook.’
‘Sapperloot, ja,’ zegt Vader. ‘Dat is mooi!’
‘Nu nog iets anders,’ zegt Oom, ‘ik kom nog eens terug op de waarde van de stukken. Dat zit zo:
Paard en loper zijn evenveel waard, nl. drie maal zoveel als een pion, misschien is het wel drie en een half maal zoveel. Een toren is vijf maal zoveel waard als een pion. En de koningin tien maal zoveel.’
|
|