| |
Hoofdst. XIV. - Nog niet vervulde profetiën.
Het plan der Bijbelsche profetiën is blijkbaar van God. Het vorige Hoofdstuk moet iederen nadenkenden lezer hiervan hebben overtuigd. Beschouwt men de profetie in haren aanvang, in hare trapswijze ontwikkeling, en gedeeltelijke vervulling bij de omverwerping der groote wereldheerschappijen; in de komst van den Messias en zijne volmaakte verzoening; in de verstrooijing der Joden, zijne vijanden; in de vestiging der evangelieleer onder de Heidenen, en in haren invloed op aarde ter bereiding van den grooten dag des Heeren, wanneer Hij ten anderen male komen zal, - beschouwt men de profetie in alle deze opzigten, zoo is zij het verhevenste dat men zich kan voorstellen, het gewigtigste dat een Godvruchtig gemoed kan bezighouden.
In den Bijbel vinden wij den geest der profetie in alle tijden terug, van den eersten mensch af tot op de voleinding aller dingen. Alle profetiën staan in betrekking tot één zelfden persoon; eerst in duistere beelden gehuld, maar zich van lieverlede daarvan ontdoende en al meer en meer helder en klaar wordende, naarmate de komst naderbij was van Hem die er het doel en voorwerp van was. Denzelfden geest vinden wij in Hem zelven, in zijne Apostelen en discipelen als vernieuwd terug, dewelke met buitengewone juistheid elke gewigtige gebeurtenis voorspellen, die zijne kerk overkomen zou, van hare grondlegging tot den tijd zijner geduchte toekomst, als wanneer het groote plan
| |
| |
der Goddelijke ontferming tot deszelfs roemruchtige voltooijing zal gekomen zijn, en de verborgene raadsbesluiten des Almagtigen betreffende de Christelijke bedeeling vervuld zullen worden door het laatste oordeel en voltooid in de heerlijkheid.
Middelerwijl moeten er vele groote en gewigtige dingen onder de volkeren plaats grijpen, zoo als die aangekondigd zijn in ‘het profetische Woord dat zeer vast is.’ Hoe meer deze ontknoopingen gezien worden, des te gemakkelijker kunnen de profetiën worden verstaan. Met blijdschap mogen wij den lezer mededeelen, dat bij de groote ontwikkelingen die vooral in deze eeuw hebben plaats gevonden, de aandacht der Christenen meer dan ooit op de profetiën gerigt is geworden, en een licht over vele derzelve is opgegaan, waarvan de vorige eeuwen nog verstoken waren. Van daar dat dan ook vele voorspellingen, die men vroeger maar al te zeer vergeestelijkte, en van welke men, ter voldoening aan de zucht om alles te willen verstaan en toepassen, onderscheidene dan ook wel enkel vergeestelijken moest, vooral met opzigt tot de Joden, Gods oude volk en de tweede komst des Heeren, in meer letterlijken zin opgevat en beter dan te voren verstaan worden. De voornaamste punten willen wij hier aanstippen.
1. Aangaande den Heere onzen Zaligmaker staat geschreven: ‘Ik zal David eene regtvaardige Spruite verwekken, die zal, Koning zijnde, heerschen en regt en geregtigheid doen op de aarde (Jer. 23:5). ‘God de Heer zal Hem den troon zijns vaders Davids geven, en Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in eeuwigheid, en zijns koningrijks zal geen einde zijn’ (Luk. 1:32, 33). ‘En de grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn, op den troon van David’ (Jes. 9:7). ‘Hij zal nederdalen als een regen op het nagras, als de
| |
| |
druppelen die de aarde bevochtigen. In zijne dagen zal de regtvaardige bloeijen, en de veelheid van vrede, totdat de maan niet meer zij. En Hij zal heerschen van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde. Zijn naam zal zijn tot in eeuwigheid; zoo lang er de zon is, zal zijn naam van kind tot kind voortgeplant worden; en zij zullen in Hem gezegend worden; alle Heidenen zullen Hem welgelukzalig roemen’ (Ps. 72:6-8, 17).
Te dien einde
2. moet het evangelie gepredikt worden aan al de volken en natiën der aarde: ‘En Hij zeide tot hen: Gaat henen, predikt het evangelie aan alle kreaturen’ (Mark. 16:15). ‘Velen zullen het naspeuren, en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden’ (Dan. 12:4). ‘En ik zag een anderen engel, vliegende in het midden des hemels en hij had het eeuwige evangelie, om te verkondigen dengenen die op de aarde wonen, en aan alle natie, en geslacht, en taal, en volk’ (Openb. 14:6). ‘De aarde zal vervuld worden, dat zij de heerlijkheid des Heeren bekenne, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken’ (Hab. 2:14).
3. De invloed des Heiligen Geestes vergezelt de bediening des evangelies, opdat zij vrucht drage. ‘En het zal geschieden na die dagen, dat Ik van mijnen Geest zal uitgieten op alle vleesch’ (Joël 2:28). ‘En Hij (de Trooster) gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, geregtigheid en oordeel’ (Joh. 16:8). ‘Ik zal water gieten op den dorstige en stroomen op het drooge; Ik zal mijnen Geest op uw zaad gieten en mijnen zegen op uwe nakomelingen. En zij zullen uitspruiten tusschen in het gras, als de wilgen aan de waterbeken. Deze zal zeggen: Ik ben des Heeren; en die zal zich noemen met den naam van Jakob; en gene zal met zijne hand
| |
| |
schrijven: Ik ben des Heeren; en zich toenoemen met den naam van Israël’ (Jes. 44:3-5).
4. Ten gevolge van die uitstorting des Heiligen Geestes zullen al de volken tot de Kerk van Christus gebragt worden, en opgevoerd tot een staat van buitengemeene kennis, heiligheid en gelukzaligheid: ‘Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot den Heere bekeeren; en alle geslachten der Heidenen zullen voor uw aangezigt aanbidden’ (Ps. 22:28). ‘Maar in het laatste der dagen zal het geschieden, dat de berg van het huis des Heeren zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen, en de volken zullen tot Hem toevloeijen. En vele Heidenen zullen henengaan en zeggen: Komt, en laat ons opgaan tot den berg des Heeren, en ten huize van den God Jakobs, opdat Hij ons leere van zijne wegen, en wij in zijne paden wandelen: want uit Sion zal de Wet uitgaan en des Heeren Woord uit Jerûzalem. En Hij zal onder grroote volken rigten, en magtige Heidenen straffen, tot verre toe; en zij zullen hunne zwaarden slaan tot spaden, en hunne spiesen tot sikkelen; het ééne volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen den krijg niet meer leeren’ (Micha 4:1-3). ‘Men zal nergens leed doen noch verderven op den ganschen berg mijner heilgheid, want de aarde zal vol van kennisse des Heeren zijn, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken’ (Jes. 9:9). ‘En de Heidenen zullen tot uw licht gaan, en de koningen tot den glans, die u is opgegaan; en Ik zal uwe opzieners vreedzaam maken, en uwe drijvers regtvaardigen. Daar zal geen geweld meer gehoord worden in uw land, verstoring noch verbreking in uwe landpalen; maar uwe muren zult gij Heil heeten en uwe poorten Lof’ (Jes. 60:3, 17, 18).
| |
| |
5. Van de Joden is voorspeld dat hunne ongeregtigheid en ontrouw weggenomen zullen worden, dat zij naar hun land terug keeren en de verwoeste steden herbouwen zullen, en dat zij met de volheid der Heidenen door bekeering tot de Kerk van Christus zullen worden gebragt, dien zij voor hun Messias en Koning erkennen en dienen zullen. ‘De kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten zonder koning, en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgerigt beeld, en zonder efod en terafim. Daarna zullen de kinderen Israëls zich bekeeren, en den Heere hunnen God, en David hunnen Koning zoeken, en zij zullen vreezende komen tot den Heere en tot zijne goedheid, in het laatste der dagen’ (Hoz. 3:4, 5). ‘Over het huis Davids en over de inwoners van Jerûzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden, en zij zullen Mij aanschouwen, dien zij doorstoken hebben’ (Zach. 12:10). ‘Zoo zegt de Heere Heere: Zie, Ik zal de kinderen Israëls halen uit het midden der Heidenen, waarhenen zij getogen zijn, en zal ze vergaderen van rondom, en brengen hen in hun land, en Ik zal ze maken tot een eenig volk in het land op de bergen Israëls; en zij zullen allen te zamen eenen eenigen Koning tot koning hebben; en zij zullen niet meer tot twee volken zijn, noch voortaan meer in twee koningrijken verdeeld zijn. En zij zullen zich niet meer verontreinigen met hunne drekgoden, en met hunne verfoeiselen, en met alle hunne overtredingen; en Ik zal ze verlossen uit alle hunne woonplaatsen in welke zij gezondigd hebben, en zal ze reinigen; zoo zullen zij Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn; en mijn Knecht David zal Koning over hen zijn; en zij zullen allen te zamen éénen Herder hebben; en zij zullen in mijne regten wandelen, en mijne
inzettingen bewaren en die doen. En mijn tabernakel zal bij hen zijn,
| |
| |
en Ik zal hun tot eenen God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. En de Heidenen zullen weten dat Ik de Heere ben, die Israël heilige, als mijn heiligdom in het midden van hen zijn zal tot in eeuwigheid’ (Ezech. 37:21-24, 27, 28). ‘En Ik zal mijn aangezigt voor hen niet meer verbergen, wanneer Ik mijnen Geest over het huis Israëls zal hebben uitgegoten, spreekt de Heere’ (Ezech. 39:29). ‘De verharding is voor een deel over Israël gekomen, totdat de volheid der Heidenen zal ingegaan zijn; en alzoo zal geheel Israël zalig worden; gelijk geschreven is: ‘De Verlosser zal uit Sion komen, en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob.’ ‘En dit is hun een verbond van Mij, als Ik hunne zonden zal wegnemen’ (Rom. 11:25-27).
Zie hier eenige der voorzeggingen en beloften die overvloedig in de Schrift voorkomen. - Nog laten wij volgen eene opgaaf van Schriftuurplaatsen betrekkelijk dezelfde onderwerpen, den staat der Kerk en van het Godsrijk op aarde aangaande, die deels aanmerkelijk in vervulling zijn getreden, deels nog onvervulde beloften en voorzeggingen behelzen, welke wij der biddende lezing van den onderzoekenden Christen ernstig aanbevelen.
1. | Betrekkelijk de uitbreiding der Kerk, des Evangelies en des Koningrijke van Christus in de wereld: Ps. 2:8, 9; - 22:28, 29; - 67:3; 8; - 68:32; - 72:8-19; 88:9; - 102:16, 17; - 110:3. Jes. 2:2, 3; - 19:21-24; - 23:18; - 27:6; - 40:3-5; - 42:1-7; - 45:14, 23, 24; - 49:6-22; - 51:4, 5, 16; - 52:10; - 53:10-12; - 54:1-3; - 55:4, 5; - 59:19, 20; - 60:3-16; - 65:17; - 66:8, 9, 18-23. Dan. 2:44:7:13, 14, 27. Am. 9:11, 12 (verg. Hand. 15:17). Mich. 4:1, 2. Zach. 2:10, 11; - 8:21-23; - 14:9.
|
| |
| |
| Mal. 1:11. Matth. 8:11; - 24:14. Joh. 12:32. Openb. 7:9, 10; - 11:15; - 12:10. |
2. | Betrekkelijk de heerlijkheid der Kerk: Ps. 45:14; - 48:3, 13, 14; - 87; 3. Jes. 46:13; - 54:11, 12; - 60:1, 2, 13, 15, 19; - 62:2, 3. Openb. 21:10, 11, 18-26. |
3. | Beloften van toeneming in licht en kennis en van voortduring der genademiddelen: Jes. 11:9, - 25:6, 7; - 29:18, 24; - 35:6-8; - 41:18; - 52:7, 8; 54:13. Dan. 12:4. |
4. | Beloften van reinheid, heiligheid en geregtigheid der Kerk: Ps. 72:5; - 85:11-14. Jes. 4:3, 4; - 32:15, 16; 33:5, 6; - 45:8; - 60:21; - 61:11. Zach. 14:20, 21. Mal. 3:3, 4. Openb. 19:8. |
5. | Beloften van vrede, liefde en eensgezindheid: Ps. 72:3, 7. Jes. 2:4; - 11:6-9, 13. Joh. 17:20-23. Efez. 4:16. |
6. | Betrekkelijk de tenonderbrenging en verwoesting van de vijanden der Kerk: Ps. 110:2, 5, 6. Jes. 11:4; - 27:1 41:11-16; - 49:24-26; - 59:19; - 60:14. Dan. 3:24-26. 2 Thess. 2:8. Openb. 14:9, 10; - 17:1, 16-18; 19:19, 20; - 20:7-9. (verg. Ezech. 38 en 39). |
7. | Beloften van de toegenegenheid en onderworpenheid der aardsche vorsten aan het koningrijk van Christus, Jes. 49:7, 23; - 52:15; - 60:3, 10, 11, 16. |
8. | Betrekkelijk de rust, de zekerheid en den voorspoed der Kerk: Ps. 102:14-17. Jes. 4:5, 6; - 22:2, 3; - 32:20-22; - 54:14-17; - 51:3; - 65:18, 19; - 66:10-12; Jer. 23:16. Dan. 7:27. Matth. 16:18. |
9. | Betrekkelijk het voortdurend bestaan der Kerk: Jes. 59:21; - 66:22. Jer. 31:35-37; - 33:20, 21, 25, 26. Dan. 2:44; - 7:14. Mich. 4:7. Matth. 28:20. Openb. 11:15. |
| |
| |
10. | Betrekkelijk de bekeering en herstelling der Joden: Jes. 11:10-16; - 44:21; - 45:3, 4; - 54:3-14. Jer. 1; - 3:12-33; - 4; - 5; - 19; - 20; - 30; - 31; - 32:37 enz.; - 33:7-9, 15, 16, 24-26; - 46:27, 28. Ezech. 16:60-62; - 20:34-44; - 34:11 enz.; - 36; 37. Hoz. 1:10, 11; - 2:13 enz.; - 3:4, 5. Joël 3:1-21. Am. 9:8, 9, 14, 15. Ob.: 17, 21. Mich. 2:12, 13; - 4; - 5; - 7:14-17. Zef. 3:8-20. Zach. 1:17; - 2:10, 12; - 10; - 12; - 14:11. Matth. 26:29. Luk. 21:24; - 22:18, 30. Hand. 1:6, 7. Rom. 4:2; - 11. 2 Kor. 3:15, 16. |
Behalve in de letterlijke vervulling der profetiën, in het vorige Hoofdstuk reeds aangehaald, hebben wij in heft Woord des Heeren der heirscharen de volkomenste verzekering dat ook alle de nog niet vervulde voorzeggingen stiptelijk volbragt zullen worden. Hij toch heeft gezegd: ‘Gelijk de regen en de sneeuw van den hemel nederdaalt en derwaarts niet wederkeert; maar de aarde doorvochtigt, en maakt dat zij voortbrenge en uitspruite en den zaaijer zaad geve en den eter brood; alzoo zal mijn woord, dat uit mijnen mond uitgaat, ook zijn: het zal niet ledig tot Mij wederkeeren; maar het zal doen hetgeen Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen waartoe Ik het zende’ (Jes. 55:10, 11. Zie ook Num. 23:19. Deut. 7:9. Joz. 23:14. 1 Kon. 8:56. Ps. 89:35; - 105:8; - 119:89, 90. Jes. 40:8; - 46:11. Matth. 24:35. 1 Thess. 5:24; 2 Tim. 2:13. Hebr. 6:18; - 10:23. 1 Petr. 1:25).
Niet alleen het onfeilbaar Woord van God, ook de teekenen der tijden en de middelen welke de Voorzienigheid heeft doen aanwenden, vooral in de laatste vijftig jaren, wijzen de aanstaande vervulling aan van de barmhartige voornemens van God ten opzigte van de menschen. De
| |
| |
schriftuurlijke waarheden schijnen door de Kerk van God beter te worden verstaan, en er ontwaakt een geest van meerdere opregtheid en liefde, dan er sedert den apostolischen tijd heeft geheerscht. De Christenen der onderscheidene belijdenissen leggen gemakkelijker hunne bijzondere inzigten ter zijde, om, vereenigd in de hoofdwaarheden der Evangelische leer, het Rijk des Zaligmakers uit te breiden en het gansche menschelijke geslacht in zijne weldaden te doen deelen. Te dien einde zijn er zendelinggenootschappen opgerigt, wier gezamenlijke werkkring de geheele wereld, zoo Joden als Heidenen, omvat. Onderscheidene Christelijke vereenigingen ondersteunen ze door hare bijdragen en de zendelingen mogen op hunnen arbeid den zegen des Heeren zien, zoodat zij de zaligmakende kennis des Verlossers heinde en ver verbreiden. Reeds hebben geheele volken de afgoderij verlaten, met al hare God-onteerende onreinheden, en talrijke scharen hebben de waarheid ontvangen, zoo als die in Christus is. Men rekent dat ruim een duizendtal protestantsche zendelingen de leer der zaligheid onder de Heidenen verkondigen, bijgestaan door een nog grooter aantal predikers en onderwijzers uit de Heidenen. Om hunnen arbeid te bevorderen heeft men de Heilige Schriften in ongeveer zestig verschillende talen vertaald, waarin zij te voren nooit bestonden, en de Bijbelgenootschappen hebben den geheelen Bijbel of gedeelten daarvan in meer dan 150 talen uitgegeven. Ook zijn er Godsdienstige traktaatjes in ontelbare menigte, en in onderscheidene talen, in het licht gegeven en verspreid. Op de zendelingposten zijn scholen gesticht, alwaar, naar men berekent, ten minste 100,000 Heidensche kinderen of zelfs volwassenen, zoowel op de werk- als zondagen, in de vakken van het lager onderwijs en in de kennisse Gods onderwezen worden. De zaak
| |
| |
van Jezus Christus, en de evangelieverkondiging aan de geheele wereld, wint gedurig vrienden en voorstanders aan; de regeringen worden de evangelische zendingen meer genegen; de vruchten van het Christelijk onderrigt openbaren zich in menigten van opregtelijk tot Christus bekeerde zielen onder de Heidenen, en de dageraad welke den opgang van de Zon der geregtigheid over de wereld aankondigt, is reeds blikbaar aangebroken, als wanneer ‘allen den Heere zullen kennen van hunne grootsten tot hunne kleinsten,’ en ‘de koningrijken dezer wereld geworden zullen zijn de koningrijken van God en van zijner Christus.’
|
|