Hoofdst. XI. - Ketterijën en sekten, welke in het Nieuwe Testament vermeld worden.
Het moet den aandachligen lezer van het Nieuwe Testament in het oog vallen dat van de dagen der apostelen af reeds vele ketterijen de opkomende kerken besmetteden. Eenige werden ingevoerd door Joodsche leeraren, die de levitische ceremoniedienst met de evangelische eenvoudigheid wilden vermengen. Andere sproten uit de valschelijk genaamde wijsbegeerte der Heidenen voort, welke de apostel eene ‘ijdele verleiding’ noemt (Kol. 2:8). Het plan van dit werk duldt geene breede uiteenzetting van die Heidensche beginselen; eene korte aanwijzing derzelve mag echter niet achterwege blijven.
1. | De Nikoloïten wil men dat hunne valsche leeringen en zedelooze beginselen zouden ontvangen hebben van Nikoláüs, een der zeven diakenen; maar dit komt ons voor geheel te strijden met zijn karakter, zoo als dat door de Schrift wordt geteekend (Hand. 6), en nergens vinden wij dat de diaken Nikoláüs van de waarheid des evangelies zou zijn afgeweken. Deze bedervers van de Godsdienst waren eene soort van praktikale antinomianen (wetbestrijders); zij namen deel aan de afgodische offeranden, gaven zich aan de schandelijkste onreinheden over, tot ergernis der geloovigen en tot verderf hunner eigene zielen. |