Gids voor den eenvoudigen bijbellezer
(1854)–Theodorus Matthijs Looman– AuteursrechtvrijHoofdst. X. - Eenige regelen, ter bevordering van het vruchtbaar Bijbellezen.Behalve de vereischte gemoedsgezindheid om den Bijbel met nut te kunnen lezen, zijn er nog andere min of meer belangrijke regelen in acht te nemen, om al het gewenschte voordeel uit die heilige verrigting te trekken. De volgende hebben de proef doorgestaan en zijn allezins nuttig bevonden. 1e. Lees dagelijks in den Bijbel. - Iedereen kan niet even veel lezen. Thomas Couge, een uitstekend leeraar, las iederen dag vijftien hoofdstukken. Chrysòstomus, een bisschop die in de vierde eeuw leefde, las, behalve andere gedeelten des Bijbels, den geheelen Zendbrief aan de Romeinen twee malen in de week door. Doch dit kan iedereen niet doen. Er zijn evenwel weinige menschen, die niet elken ochtend en elken avond een kapittel zouden kunnen lezen. Maar al was het maar, dat men iederen dag één enkel vers las, en des zondags | |||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||
wat meer, de nadenkende en opregte geloovige zon er reeds een groot voordeel uit trekken: immers ‘zijn lust is in des Heeren Wet; en hij overdenkt zijne Wet dag en nacht’ (Ps. 1:2). ‘Welgelukzalig is de mensch die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan mijne poort, waarnemende de posten mijner deuren’ (Spr. 8:34). Den geloovige is het dagelijksche voedsel uit Gods Woord voor zijne ziel even onontbeerlijk, als het dagelijksche brood voor zijn ligchaam. 2e. Lees elk boek van den Bijbel achtereen en in zijn geheel. - Het verraadt een wuft gemoed, wanneer men een belangrijk boek alleen bij brokstukken, en ongeregeld leest; en toch is dit een vrij algemeen gebrek. Is zulks nu berispelijk ten opzigte van een gewoon boek, hoe veel te onverstandiger en misdadiger is zulk eene handelwijze ten opzigte van het Woord van God! In een boek, bijzonder van den Bijbel, gewoonlijk alleen datgene te lezen wat zoo maar het eerst voor de hand komt, of het enkel te doorbladeren, dit is geenszins de weg om de meening van den schrijver goed te verstaan. Verscheidene boeken der Schrift staan grootendeels met andere in een zeer naauw en tot een goed begrip onafscheidelijk verband. Zoo kan men b.v. Génesis, de Evangeliën, de Handelingen der Apostelen, den Brief aan de Romeinen en dien aan de Hebreërs, niet begrepen, wanneer men die afzonderlijk en bij gedeelten leest. Elk boek behoort ook achtereen uitgelezen te worden, alvorens men aan een ander beginne, opdat men de geheele bedoeling en het volle oogmerk van den schrijver kunne vatten. Hoewel al de boeken des Bijbels nuttig en noodig, ja ook tot onze onderwijzing gegeven zijn, zijn evenwel alle niet even onontbeerlijk, vooral voor den meer eenvoudigen Christen. De geschiedkundige boeken in het alge- | |||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||
meen, de Psalmen, die allen op zich zelve staan, de Evangeliën en Zendbrieven, boeijen de geloovigen gemeenlijk het meest; omdat zij meer geschikt schijnen om hen te stichten, te heiligen en te vertroosten op hunne aardsche pelgrimsreize; maar het volle oogmerk, de kracht, de geheele inhoud en het nut dat zij aanbrengen, kunnen niet goed gevat, niet op regten prijs gesteld worden, dan door ze allen en ieder in zijn geheel te lezen. 3e. Let op de bedoeling en den zamenhang van ieder boek. - Losse, uit haar verband genomen plaatsen uit de Schrift worden dikwerf verkeerd verstaan en onjuist toegepast, zelfs door menschen, die het anders wel meenen, doordien zij niet op de bedoeling en den zamenhang van het gewijde boek letten. De goddeloozen verdraaijen vaak het Woord van God; zoo als de duivel deed, toen hij den Zaligmaker verzocht (Matth. 4:6). Petrus, die zijne broeders voor zulk een gevaar waarschuwt, bijzonder ten opzigte van de moeijelijke plaatsen in Paulus' brieven, merkt het volgende aan: ‘dat de ongeleerde en onvaste menschen die verdraaijen, gelijk ook de andere Schriften tot hun eigen verderf’ (2 Petr. 3:16). Om de waarheid van hetgeen wij hier betoogen, te bevestigen, verwijzen wij u naar de Brieven van Paulus aan de Romeinen en aan de Hebreërs. Beiden behelzen dezelfde zaligmakende waarheden; maar de wijzen waarop hij ze voordraagt verschillen veel. Den Brief aan de Romeinen schreef hij tot onderwijs voor de geloovigen in het algemeen, terwijl hij dien aan de Hebreërs tot het Joodsche volk in het bijzonder rigtte, en daarmede bepaaldelijk wilde aantoonen, dat de instellingen der ceremoniële of kerkplegtige wet van Mozes alleen maar voor een tijd gegeven waren geworden, terwijl de onderscheidene diensten der priesterschap, met de | |||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||
offeranden en de reinigingen, de bedieningen en het offer, alsmede de alles overtreffende priesterschap en verzoening van Christus als van onzen Borg voorafbeeldden tot onze zaliging en tot heiliging der kerk door de zegeningen zijner genade. 4e. Beschouw den Bijbel als een volkomen overeenstemmend geheel. - De schrijvers laten het duidelijk blijken dat zij niet uit zich zelve schreven, maar als gedreven zijnde door den Heiligen Geest. Want hoewel zij menschen waren, die in onderscheidene tijdperken leefden, en in onderscheidene streken der wereld, en hoewel zij onderscheiden in rang en bekwaamheden waren, zoo hebben zij nogtans slechts één zelfde doel gehad; zij spreken en schrijven van dezelfde dingen, brengen dezelfde leeringen en waarheden voort, leeren dezelfde zedelijke Godsdienstpligten en dezelfde stellige voorschriften, overeenkomstig de onderscheidene bedoelingen onder welke zij schreven, en verhalen dezelfde historische daadzaken. Daar bestaan geene tegenstrijdigheden tusschen hen; alles luidt eenstemmig; en welke schijnbare tegenstrijdigheden men ook moge opmerken, zijn zij door een weinig onderderzoek en aandacht ligtelijk uit den weg te ruimen. 5e. Let op het getuigenis, dat de oude Profeten aangaande den Christus hebben afgelegd. - De strekking van den ganschen Bijbel is om zijne lezers tot Jezus Christus te leiden. Een der verheerlijkte ouderlingen verklaarde aan Johannes: ‘dat het getuigenis van Jezus de geest der profetie is’ (Openb. 19:10). Zoo zeide de Heer zelf: ‘Onderzoekt de Schriften; want deze zijn het die van Mij getuigen’ (Joh. 5:39). Hij sprak over dit onderwerp na zijne opstanding met twee van zijne discipelen: ‘En begonnen hebbende van Mozes en al de profeten, leide Hij hun uit, in al de Schriften, hetgene | |||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||
van Hem geschreven was. En Hij zeide tot hen: “Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak, als Ik nog met u was, namelijk: dat het alles moest vervuld worden, wat van Mij geschreven is in de Wet van Mozes, en de Profeten, en Psalmen”’ (Luk. 24:27, 44). ‘Dezen Jezus,’ zegt Petrus, ‘geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk die gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door zijnen Naam’ (Hand. 10:43). Hiermede wordt niet bedoeld, dat ieder gedeelte of iedere afzonderlijke tekst van den Heere Jezus spreekt, maar dat de leer van geheel den Bijbel de noodzakelijkheid, de algenoegzaamheid en de zegeningen aantoont van eenen Middelaar tusschen God en den mensch; terwijl vele plaatsen de heerlijkheid, de bedieningen en de genade van Jezus Christus, als den eenigen Zaligmaker van zondaren, beschrijven. Daar nu de Zaligmaker en de door Hem aangebragte verlossing den hoofdinhoud der Schriften uitmaken, zoo verdienen zij allezins dat wij ze met ijver en belangstelling onderzoeken. 6e. Maak den Bijbel tot zijnen eigenen uitlegger. - Onberekenbaar is het nut dat men uit het gebruik en het raadplegen van gelijkluidende plaatsen, door middel van eenen Bijbel met kantteekeningen of van eene concordantie trekken kan. Terwijl wij geroepen worden om ‘de Schriften te onderzoeken,’ wordt ons daarbij ook de besturing gegeven, ‘om geestelijke dingen met geestelijke te zamen te voegen’ en te vergelijken (1 Kor. 2:13). Ik aarzel niet te verklaren, dat de minstgeletterde Christen, indien hij zijnen Bijbel maar lezen kan, en de moeite wil nemen dien op genoemde wijze te onderzoeken, niet alleen al die praktikale kennis daaruit putten zal, welke noodig is tot zaligheid, maar, door Gods zegen zelfs geleerd zal worden in alles wat zijne Godsdienst betreft, en wel in die mate, | |||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||
dat noch verfijnde redeneringen, noch valsche uitleggingen van dezulken die hunne eigene begrippen boven de uitspraken van God pogen te verheffen, hem zullen kunnen misleiden. Hij behoeft hoegenaamd geene wijsbegeerte te kennen, uitgenomen die der gewijde boeken welke inderdaad de hoogste wijsbegeerte behelzen, en die voor het beperktste verstand bevattelijk is; hij zij overigens een vreemdeling in de geschiedenis, behalve in die van de eerste eeuwen der Joodsche en der Christelijke Kerk, zoo als zij uit de kanonieke boeken des Ouden en des Nieuwen Testaments kan gekend worden; - hij bestudere die slechts op de boven aangeprezene wijze, hij houde maar nimmer op, den verlichtenden invloed van den Geest in te roepen, door wien deze Schriften zijn ingegeven, - en de gansche omvang der afgetrokkene wijsbegeerte en der ongewijde geschiedenis zal geen enkel bewijs, geene enkele redenering opleveren, waarmede de bedorven wil van den mensch in staat zal zijn om het geloof van eenen zoodanig geleerden Christen te schokken. 7e. Tracht juiste denkbeelden te verkrijgen van het eenige middel waardoor een zondaar voor God geregtvaardigd en een deelgenoot van den hemel kan worden. - Wij worden voor God geregtvaardigd alleen door de verdiensten van onzen Heer en Zaligmaker Jezus Christus, door het geloof, en niet door de werken en onze eigene verdienste. De regtvaardigmaking van den mensch is eene daad van de vrije genade Gods, waardoor Hij alle onze zonden vergeeft, en ons aanneemt als geregtvaardigd voor Hem door de geregtigheid van Christus die ons toegerekend en alleen door het geloof wordt aangenomen. Zie Jes. 53:10-12; Rom. 5:17-19; 2 Kor. 5:21. De Schriftuurlijke leer der heiligmaking behoort wel | |||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||
verstaan te worden. Een zondig schepsel kan niet geschikt zijn voor het koningrijk van God, of hij moet zijn ‘wedergeboren,’ ‘van nieuws geboren’ (Joh. 3, 3:5), ‘uit den Geest geboren, door het Woord der waarheid’ (Jak. 1:18), ‘niet uit vergankelijk zaad, maar uit onvergankelijk zaad, door het Woord Gods’ (1 Petr. 1:23). De afgevallen en besmette ziel moet vernieuwd zijn door den Heiligen Geest: ‘door de vernieuwing des Heiligen Geestes, welken Hij over ons rijkelijk heeft uitgegoten door Jezus Christus, onzen Zaligmaker’ (Tit. 3:5, 6). Indien deze waarheden ons helder zijn, zullen wij vele plaatsen der Schrift begrijpen, die ons zonder dat duister en onverklaarbaar toeschijnen. 8e. Bedenk dat vele dingen in het Oude Testament door God verordend waren als typen of zinnebeeldige voorstellingen van Jezus Christus en diens betrekking tot zijne kerk. - De apostel verklaart dat ‘de wet slechts de schaduw der toekomende dingen had,’ door welke vele dingen, het middelaarschap van Christus en de verlossing der kerk betreffende, afgebeeld werden (Hebr. 8:5; 9:8, 9; 10:1). Men moet evenwel zeer omzigtig zijn in het uitleggen der typen: want vele menschen hebben door weelderige vernuftspelingen de leer der typen aan de belagchelijkheid bloot gegeven. Er bestaat een gewisse en onfeilbare regel voor derzelver uitlegging, namelijk deze: de in het Oude Testament voorkomende personen of dingen, welke door Christus en zijne apostelen aangewezen zijn als beeden van in het Nieuwe Testament voorkomende personen of zaken, zijn typen van personen of zaken met welke zij in het Nieuwe Testament vergeleken worden. Vele personen zijn typen geweest van onzen Heere Jezus Christus, zoo als: Adam, Melchizédek, Mozes | |||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||
en David. Ook vele dingen zijn voorafschaduwingen en beelden geweest, als: de arke Noachs, het manna, de tabernakel. Zelfs eenige plaatsen waren typisch, als: het land Kánaän, Jerûzalem, en de vrijsteden. Ook de Godsdienstige instellingen van het paaschfeest, de gedurige zoenoffers, en de reinigingen. De Brief aan de Hebreërs geeft er eene door God ingegeven verklaring van. 9e. Houd steeds een juist begrip van het woord Verbond, dat zoo herhaaldelijk in den Bijbel voorkomt, voor de aandacht. - Over het algemeen beteekent het een kontrakt, eene overeenkomst of wederzijds aangegane verbindtenis tusschen twee partijen; maar in de Heilige Schrift beteekent het veel meer eene plegtige door God gedane beloftenis aan een of meer personen, tot een belangrijk doel. In den Bijbel wordt van vele verbonden gewag gemaakt; als daar zijn: a. het verbond der gehoorzaamheid, gemeenlijk het verbond der werken of het werkverbond geheeten, tusschen God den Schepper en onze eerste ouders, en in hen met alle menschen; de boom des levens was daarvan het sakramenteele teeken (Gen. 2:9; 3:22-24). b. het verbond der behoudenis met Noach, voor alle menschen, waarvan de regenboog het onderpand was (Gen. 9:9-17). c. het verbond des eigendoms met Abraham en zijn zaad, vernieuwd met de kinderen Israëls op den berg Sinaï; het zegel van dit verbond was de besnijdenis (Gen. 17:1-13; Exod. 19:1-7; Deut. 9:5-11). d. het verbond des koningschaps met David (2 Sam. 7; Ps. 89:19-25). e. het verbond der verlossing en der genade of het genadeverbond met Christus. De apostel verklaart van geloovigen sprekende: ‘Die ons heeft zalig gemaakt, en | |||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||
geroepen met eene heilige roeping; niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus, vóór de tijden der eeuwen’ (2 Tim. 1:9). Het verbond der genade is eene barmhartige beschikking van God, waarbij Hij in nieuwe betrekkingen tot de zondaars treedt; Hij bepaalt weldaden en voorregten voor hen; Hij geeft hun wetten en bevelen tot regelen voor hunne gehoorzaamheid en tot middelen om met Hem gemeenschap te oefenen; terwijl het geheele verdrag bekrachtigd wordt met het bloed des slagtoffers. Dit genadeverbond werd in de verloopene eeuwen den mensch geopenbaard door middel van dierenoffers; zijne plegtige voorwaarden werden bezegeld door het bloed van Christus, en de gedachtenis er van wordt nu door het volk Gods gevierd in de gemeenschapsoefening van het heilig avondmaal. Het werkverbond en het genadeverbond komen het meest in de Schrift voor. De apostel stelt het verbond der genade tegen dat van Mozes over; en toont aan dat deszelfs beschikkingen die van het levitische verre overtreffen. ‘Hij (onze Hoogepriester Christus) heeft zoo veel uitnemender bediening gekregen, als Hij ook van een beter verbond Middelaar is, hetwelk in betere beloftenissen bevestigd is. - Want dit is het verbond dat ik met het huis Israëls maken zal, na die dagen, zegt de Heere: Ik zal mijne wetten in hun verstand geven, en in hunne harten zal Ik die inschrijven; en Ik zal hun tot een God zijn. En zij zullen Mij tot een volk zijn. En zij zullen niet leeren een iegelijk zijnen naaste, en een iegelijk zijnen broeder, zeggende: ken den Heere; want zij zullen Mij allen kennen, van den kleine onder hen tot den groote onder hen: want Ik zal hunne ongeregtigheden genadig zijn en hunne zonden en | |||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||
hunne overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken’ (Hebr. 8:6-12). 10e. Juiste denkbeelden van de Wet zijn allernoodigst voor den Bijbellezer. - Het Woord Wet komt in onderscheidene beteekenissen met opzigte tot de geloovigen in Christus voor. Het wordt gebezigd om de levitische instellingen aan te duiden, die deels van een burgerlijken, deels zedekundigen, deels godsdienstigen aard waren. Van deze werden de Joodsche Christenen verlost door hun geloof in Jezus Christus. In het Nieuwe Testament wil het woord Wet zeggen dien regel van onzen pligt beiden jegens God en den mensch, welke aan Mozes in de Tien Geboden gegeven, en door onzen Heer in deze twee hoofdsommen begrepen werd: ‘Gij zult liefhebben den Heere uwen God met geheel uw hart, met geheel uwe ziel en met uw gansche gemoed, en uwen naaste als u zelven.’ Dit moet noodzakelijk de gedragsregel zijn voor alle met verstand begaafde schepselen; en hoewel de geloovigen in Christus niet onder de Wet zgn, als eene voorwaarde van regtvaardiging en leven, is zij echter voortdurend voor alle menschen verpligtendGa naar voetnoot*). 11e. Tracht u eene algemeene kennis van de Bijbelsche aardrijksbeschrijving eigen te maken. - Bekendheid met de betrekkelijke ligging der voornaamste in de Heilige Schrift genoemde landstreken, in het algemeen, en meer bijzonder van de plaatsen in het land Kánaän is onmisbaar. In vele gevallen is die kennis een sleutel tot het volle verstand van menig belangrijk gedeelte zoo des Ouden als des Nieuwen Testaments. Daarom zullen wij hierover in Hoofdst. XI breeder spreken. 12e. Eene naauwkeurige bekendheid met de He- | |||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||
breeuwsche ambten, bedieningen, feesten, enz. is almede onmisbaar tot regt verstand der Schrift. - In Hoofdst. XII en XIII zullen wg hierover afzonderlijk handelen. 13e. De tijdrekening des Bijbels mag door den Bijbellezer niet veronachtzaamd worden. - De bijbelsche tijdrekening, zoowel als de tijdverdeeling gelijk die in de Heilige Schrift voorkomt, werpt veel licht over verscheidene gedeelten van Gods Woord. De voornaamste tijdpunten moeten den lezer gedurig helder voor den geest staan.
14e. De zeden en gewoonten der oude Oostersche volken moeten gekend worden. - Behalve hunne eigenaardige Godsdienstplegtigheden hadden de Hebreërs vele nationale gewoonten en gebruiken, die ons zonderling kunnen toeschijnen en die wij juist daarom behooren te kennen, om over vele zaken geen verkeerd oordeel te vellen. Daarom zullen wij er een afzonderlijk Hoofdstuk aan wijden. 15e. Let op onderscheidene bijzonderheden in onze Bijbelvertaling. - De woorden tusschen twee haakjes [] geplaatst, of ook wel met cursief letters gedrukt, komen niet in het oorspronkelijke voor: zij zijn er door de vertalers bijgevoegd tot aanvulling of verduidelijking der volzinnen; maar hoe belangrijk ook in vele gevallen, maken zij evenwel somwijlen den zin duister. Daarom is het goed | |||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||
den tekst ook eens zonder die invoeging te lezen, en dan te vergelijken. Het woord Heere, met hoofdletters gedrukt, is in het Hebreeuwsch Jehovah, beteekenende het eeuwige Wezen dat in zich zelf bestaat en aan anderen het bestaan geeft. Heere in kleine letters beteekent wetgever of onderhouder (zie Ps. 110:1). In de groote Staten-Bijbels vindt men behalve de verklaringen nog verscheidene zinsneden op den rand die den letterlijken zin aangeven. In het Oude Testament wordt daar het woord Hebreeuwsch of bij verkorting Hebr. bijgevoegd, omdat het uit die taal is overgezet, en in het Nieuwe Testament het woord Grieksch of bij verkorting Gr., omdat het uit het Grieksch is vertaald. |
|