Gids voor den eenvoudigen bijbellezer
(1854)–Theodorus Matthijs Looman– AuteursrechtvrijHoofdst. IX. - Over de gemoedsgesteldheid, waarin de Bijbel behoort gelezen te worden.De oppermagtige goedheid Gods blinkt op eene bijzondere wijze uit in de wijsheid en bekwaamheid, waarmede Hij zijne dienstknechten, die Hij met het onderwijs van zijn Woord heeft belast, begiftigd heeft. Door zijne genadige voorzienigheid zijn de Heilige Schriften niet alleen tot op onze tijden bewaard gebleven, maar zij zijn daarenboven door vrome en getrouwe mannen in onze taal overgebragt, en door dezelfde voorzienigheid is de drukkunst uitgevonden, waardoor zij voor iedereen verkrijgbaar geworden zijn; zoodat de Bijbel nu het gemeenzaamste van alle boeken is geworden, terwijl hij voor zes- en vierhonderd jaren veel gelds kostte en moeijelijk te verkrijgen wasGa naar voetnoot*). | |
[pagina 26]
| |
Iedereen gevoelt echter dat het gansch niet onverschillig is, hoe men den Bijbel leest. Eenigen lezen den Bijbel als een boek van uitspanning; anderen gebruiken dien als de oudste, echtste en geloofwaardigste bron der geschiedenis; nog anderen, b.v. letterkundigen, alleen om zijne verhevene klassieke taal en om de schoonheden van zijnen stijl en zamenhang. Daar zijn echter maar weinigen, die den Bijbel overeenkomstig zijn hoofddoel, met heilige aandacht en eerbied lezen, en met de opregte bede, om de Goddelijke verlichting en den heiligenden invloed des Heiligen Geestes. Om het Woord van God met vrucht te lezen tot zaligheid, moet het hart vooraf met de vereischte gezindheden toegerust zijn. 1e. De Bijbel moet met eerbied gelezen worden. - Men bedenke toch dat de Bijbel de van den almagtigen God. ingegeven Openbaring is. Dit schijnt, helaas! al te veel uit het oog verloren te worden, zelfs vaak door opregte menschen. Wij zijn zoo gewoon geraakt aan het gezigt van den Bijbel, dat wij gevaar loopen dien als een gewoon boek aan te zien; maar iederen keer dat wij het oog slaan op het heilige Boek, behooren wij eenen levendigen indruk te hebben van deszelfs natuur, en te bedenken dat het een wonder is van Goddelijke barmhartigheid. ‘Mijn hart heeft gevreesd voor uw Woord,’ zegt de koninklijke Psalmdichter, Ps. 119:161b. Dit wondervol boek draagt in zijne woorden blijkbaar het Goddelijke zegel; het brengt Goddelijk gezag mede; het is de eenige regel van onzen pligt in dit le- | |
[pagina 27]
| |
ven, en de wet waarnaar allen op den jongsten dag zullen geoordeeld worden. ‘Alzoo spreekt de Heere: op dezen zal Ik zien: op den arme en verslagene van geest en dien die voor mijn Woord beeft!’ (Jes. 66:2). Er kan voorwaar, niets onbetamelijker zijn, dan het Woord van den almagtigen God met een oneerbiedig, onaandachtig en ligtzinnig gemoed te lezen; en kan er ook wel iets gevaarlijker zijn? 2e. Leergierigheid en leerzaamheid is onmisbaar om de Heilige Schriften met vrucht te lezen. - Zij zijn ‘de woorden Gods,’ en hij die haar tot stichting en zaligheid wil lezen, moet hare onfeilbare onderwijzingen als de lessen der oneindige Wijsheid aannemen. ‘Hij zal de zachtmoedigen leiden in het regt; en Hij zal den zachtmoedigen zijnen weg leeren. De verborgenheid des Heeren is voor degenen die Hem vreezen; en zijn verbond om hun die bekend te maken’ (Ps. 25:9, 14). Vooroordeel, vooraf opgevatte begrippen, en eigengemaakte, geliefkoosde denkbeelden moeten geheel ter zijde gelegd worden, en het gemoed dient even vatbaar te zijn voor de Goddelijke waarheid, als het was voor het signet. Iedere gekoesterde lust moet verloochend, elke troetelzonde opgeofferd worden. De Apostel Jakobus geeft deze wijze besturing: ‘Legt af alle vuiligheid en overvloed van boosheid, en ontvangt met zachtmoedige wijsheid het Woord dat in u geplant wordt, hetwelk uwe zielen kan zalig maken’ (Jak. 1:21). De wijze waarop de eerste Christenen de Schriften beschouwden, toont te gelijk eerbied en nederigheid: ‘Als gij het Woord der prediking Gods ontvangen hebt, zoo hebt gij dit aangenomen, niet als der menschen woord, maar (gelijk het waarlijk is) als Gods Woord’ (1 Thess. 2:13). | |
[pagina 28]
| |
3e. Geloovige overgave aan den invloed van den Heiligen Geest is almede noodzakelijk om den Bijbel met vrucht te lezen. - ‘De natuurlijke mensch,’ hoe beschaafd hij ook van manieren zij, hoe voorzien ook van velerlei kunde, ‘begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn: want zij zijn hem dwaasheid; en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden’ (1 Kor. 2:14). Om onze zinnelijke harten bekwaam te maken om de Heilige Schriften tot onze behoudenis te onderzoeken en te eerbiedigen, heeft God, onze hemelsche Vader, genadiglijk zijnen Heiligen Geest beloofd aan degenen welke om diens verlichtenden en heiligenden invloed bidden. ‘Indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat Hij ze van God begeere, die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden’ (Jak. 1:5). ‘Indien dan gij die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoe veel te meer zal de hemelsche Vader den Heiligen Geest geven dengenen die Hem bidden!’ (Luk. 11:13). - Vele der Goddelijke dingen in de Schrift zijn zeer diep, zoodat zij niet ontdekt, niet regt begrepen, niet regt gevoeld kunnen worden, dan door de hulp van Gods Geest. Dit is de groote en voorname les, die men hun geven moet welke de bedoelingen van God in de Schrift willen uitvorschen. Mogten zij dan ernstig, ijverig, getrouw en vurig zijn in hunne smeekingen en gebeden, dat God, overeenkomstig zijne belofte, genadiglijk zijnen Heiligen Geest zende, om hen te besturen, te leiden, te leeren en te onderwijzen, om hun verstand teopenen, opdat zij de Schriften mogen verstaan, zoo als onze Heer zijne discipelen het verstand opende. Zoo wij niet door Hem geleid worden, zullen wij hierin met weinig vrucht arbeiden. Ja, wee hem, die hierin op zijn eigen verstand leunt! | |
[pagina 29]
| |
4e. De Bijbel moet gelezen worden met eene brandende begeerte om zijne vertroostingen te genieten en zijne voorschriften te gehoorzamen. - Is de Bijbel ons door Goddelijke ingeving geschonken, is hij ons gegeven met het doel om zondaren zalig te maken, door het geloof in Jezus Christus, kan de Bijbel ons opheffen tot geloof en heiligheid, leiden tot gemeenschapsoefening op aarde met God, en ons eene erfenis geven onder de geheiligden door het geloof in Christus Jezus, - zoo moet hij ook gelezen en bestudeerd, onderzocht en doorzocht worden met een nederig, geloovig en biddend gemoed; zullen toch zijne zielvernieuwende leeringen verstaan en geliefd, en zijne heilige voorschriften van harte en algemeen opgevolgd worden. Op die wijze onderzocht de vrome Psalmist het Woord van God en ondervond deszelfs Goddelijken invloed. De 19e en 119e Psalmen zijn zeer schoone en stichtelijke proeven van eene vruchtbare wijze van Bijbelonderzoek. O! dat ieder onzer lezers den Geest bezittende, zich de taal van den Psalmdichter eigen make: ‘Ontdek mijne oogen; dat ik aanschouwe de wonderen uwer Wet. De Wet uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. Laat mijn hart opregt zijn tot uwe inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. Ik heb uwe getuigenissen genomen tot eene eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid’ (Ps. 119:18, 72, 80, 111). ‘Zoo iemand wil des Vaders wille doen, die zal van deze leer bekennen, of zij uit God is’ (Joh. 7:17). De geheele Schrift is van God ingegeven en is nuttig, zijnde door den Heiligen Geest geschreven, opdat alle menschen in haar het geneesmiddel zouden zoeken tot genezing van hunne eigene kwalen. Zij doorzoekt hunne harten, ontdekt hunne gedachten, sticht beginselen in hunne gewe- | |
[pagina 30]
| |
tens, oordeelt hunne daden, verheft hunnen geest, troost hunne zielen, verlicht hun verstand, schenkt hun hoop, vertrouwen en liefde tot God: zij voert hen tot eene innige gemeenschap met Hem, leidt hen tot kinderlijke gehoorzaamheid, en tot eene eeuwige genieting van Hem. En dit werk van den Heiligen Geest in en door de Schrift verzegelt en bevestigt haar Goddelijk gezag; zoodat zij in haar vrede, geestelijken troost en groote gerustheid vinden. Wanneer zij eenmaal deze ondervinding van hare Goddelijke kracht hebben mogen smaken, kunnen geene menschen of duivelen hun de Heilige Schrift, door iets hoegenaamd, door kerkelijk gezag zoo min als door de spitsvindigste redeneringen, doen verwerpen. |
|