nen, welke wij jegens Hem hebben, die onze almagtige Schepper, onze liefderijke Weldoener en onze regtvaardige Regter is; en om ons de wijze te openbaren, waarop wij ons van zijne toegenegenheid voor eeuwig mogen verzekeren en toebereid kunnen worden voor het bezit van een eeuwig verblijf in zijn heerlijk koningrijk. De Schriften zijn vooral bestemd om ons wijs te maken tot zaligheid, door het geloof in den Heere Jezus Christus: 1e om ons 's Heeren barmhartigheid te leeren, zoo als Hij die in zijnen Zoon heeft geopenbaard; 2e onze harten te herscheppen naar de gelijkenis van God onzen Zaligmaker; 3e onze zielen op te kweeken in wijsheid en geloof, in liefde en heiligheid; 4e ons volmaaktelijk toe te rusten tot alle goed werk, en ons bekwaam te maken om God op aarde te verheerlijken; en 5e om ons te leiden tot eene onverwelkelijke erfenis met de geesten der volmaakte regtvaardigen, en eindelijk met Christus in den hemel verheerlijkt te worden.
Indien dit de bestemming is van den Bijbel, hoe noodzakelijk moet het dan voor iedereen zijn, om alle ernstige en verschuldigde aandacht te wijden aan hetgene daarin is geopenbaard! Het Woord van God lokt ons tot aandachtig en biddend onderzoek in de dringendste en overtuigendste bewoordingen uit. Het sluit zijne liefelijke uitnoodigingen met den uitroep: ‘Die wil, die kome en neme het water des levens om niet!’ (Openb. 22:17). De taal der heilige schrijvers waarmede zij de menschenkinderen toespreken, vloeit over van de ondoorgrondelijke teederheid van Gods mededoogen jegens zondaren, en de genaderijkste beloften van den Heer der heerlijkheid vergezellen die Goddelijke uitnoodigingen.
Diegenen echter, welke de liefderijke uitnoodigingen des Bijbels verwerpen, zullen op den grooten dag des