Geestelyke gesangen, opgemaekt door eenige godvruchtige sangers en sangeressen, en nu uyt verscheyde by een vergaderd
(ca. 1714)–Adriaan van Loo– AuteursrechtvrijStem: O! Kersnagt, schoonder dan de dagen.1. Moet dan 't beginsel van uw Lijden
Zijn tot den bloede toe te strijden?
Wat droev'ge doop is dit alreed,
O! Iesu, daar gy meed gedoopt werd,
Dat uwen angst zoo opgehoopt werd,
Eer eenig mensch u letsel deed.
2. Eer dat gy met de doorne Kroone
Aan 't Kruis gehangen werd ten toone,
Eer dat u Spies of Nagel boord,
Zijt gy met bloedig zweet bedroopen,
Wiens dropp'len over d'Aarde loopen:
O! wie heeft immers zulks gehoord.
3. Wat zwaren last doet u zoo drukken,
Dat gy u moet ter Aarden bukken,
| |
[pagina 22]
| |
Van angst en innig herten-leet?
Wat Persse doet te voorschijn komen,
Gelijk een Wijn-pers, dese stroomen
Van bloed' waar meed' gy verwt uw kleed?
4. Ag! Ag! Het zijn de sware zonden,
Die ik end' al de Weereld bonden
Op uwen sterken rug' alleen:
Den Wijn-pers bak van d'heete tooren
Gods des almagt'gen: ons gezworen,
Ziet m'u, in onse plaats, hier treen.
5. Wy hadden hier toe gene kragten,
Maar uwen arm seer sterk van magten,
Uw Godheid, heeft u heil beschikt,
Zoo dat gy, zonder te beswijken,
Hebt all' uw Vyanden doen wijken,
Ia d'Hel en d'helsche magt verschrikt.
6. Hier hebb' ik dan in mijn gezigte,
Den last der zond', en 't zwaar gewigte
Der Goddelijke grimmigheid
O! Menschen, die dit niet en weetet,
Gaat heen, en ziet, hoe Iesus zweetet
In 't Hofken daar hy neder leid.
7. Sy die we leer de Zund-vloed zagen
Of Zodoms schrikkelijke plagen,
Of het verwoest Ierusalem,
En konden 't noit zoo zeer bemerken,
Als wy het zien in dese werken,
Die God ons hier betoond in hem.
8. Zult gy uw zonden nog niet haten,
En die na uw vermogen laten?
Voorwaar 't is een verstokt gemoed,
Dat yemand zig nog zou verblijden,
In 't gene dat van allen zijden,
Hem 't bloedig zweet uitbreken doet.
9. Hy Gods bemind' en een'ge Zone,
De schoonste boven alle schoone,
De bron van alle vrolijkheid,
Moet hier als een verlaten beden,
Bebloed van boven tot beneden
En voelen niet dan treurigheid.
10. Ik voel', O! Iesu, my bewogen,
En wensche, dat uit mijnen oogen
Nu braak' een zuiv're tranen-beek,
Die by uw purp're bloed mogt vlieten,
Om zoo voor u slegts uit te gieten,
Mijn hert door medelijden week.
11. Ik bidd' u, wilt tot allen stonden,
Mijn ziel met weder liefde wonden
| |
[pagina 23]
| |
Om dat gy my voor desen strijd,
Van alles dat my zoude kwellen,
Ia zelve van 't geweld der hellen,
Tot in der eeuwigheyd bevrijd.
12. Een vreugden-oly zijn uw drupp'len,
Sy doen van blijdschap weder hupp'len,
't Verslagen en boetveerdig hert:
Wanneer ik met de dood zal vegten,
Zal my uw bloedig zweet opregten,
En heil'gen mijnen angst en smert.
13. Voor al mijn bangheid en verschrikking
Is geen zoo kragtige verkwikking,
Als die ik hier te vinden weet.
Mijn Heiland, 't heeft u zoo bevallen
Dat gy aldus hebt eens voor allen,
Al mijn verschrikking uitgezweet.
|
|