Geestelyke gesangen, opgemaekt door eenige godvruchtige sangers en sangeressen, en nu uyt verscheyde by een vergaderd
(ca. 1714)–Adriaan van Loo– AuteursrechtvrijOp de Wijse: Digter, die de blinde Weereld.1. Valsche ruste van 't geweten,
Liegt de mensch vast in de slaap:
Zatan is 'er by gezeten,
Die ter hand is als een Aap,
Om te zussen en te zussen,
Dat hy niet weer op en waak;
Alles weet hy te vertussen,
Dat hem niemand wakker maak.
2. Die tot Iesum niet gevoelen,
Eens bewogen haar gemoed,
Maar staag in de Weereld woelen,
Om het aardsch en tijd'lijk goed;
Die van dorst nog honger weten,
Nog tot Christum hebben lust,
Derven stout'lijk haar vermeten,
Datse zijn heel wel gerust
3. Vrede, vrede, zonder zorgen,
Is 't geschal en wederschal:
Maar het is voor haar verborgen,
Wat haar overkomen zal.
| |
[pagina 15]
| |
Wants' alzoo met klein gedommel,
Zonder veele wederstand,
En gelijk met stillen trommel,
Zeilen na der hellen strand.
4. O! gy zinneloose menschen,
Hoe bedriegt gy u door schijn,
Dat hy met eens leuyaards wenschen
In den Hemel meend te zijn;
Slapen, gapen, spelen, kwelen,
Niemand na den Hemel leid:
't Is alleen des Zatans streven,
Soo men anders tot u zeid.
5. Meend gy in Gods Rijk te komen,
Zonder dat gy klopt of scheid?
Neen, het word maar ingenomen,
Van geweld'gers met geweld.
Ia als Christi Oorlogs-knegten,
Moet gy dapper treden voort,
En met kampen, strijden, vegten,
Ingaan door de enge poort.
6. Daar is het niet gelegen,
Dat gy met den mond slegts roemd,
Dat u noit op deez' uw wegen,
Het geweten eens verdoemd,
Zulk een zekerheyd is gissen,
d'Alderslimsten zeggen mee,
Datse met u zullen missen,
In den Hemel eene stee'
7. Zalig zijnse regt gepresen,
Die alzoo doen Gods gebod,
Dat aan 's levens boom mag wesen,
Hare magt, haar deel en lot,
En zy mogen door de poorten,
Ingaan in de schoone Stad:
Buiten blijven alle soorten,
Van die gaan op 't leugen-pad.
|
|