Geestelyke gesangen, opgemaekt door eenige godvruchtige sangers en sangeressen, en nu uyt verscheyde by een vergaderd
(ca. 1714)–Adriaan van Loo– Auteursrechtvrij
[pagina 13]
| |
Stemme: Als 't begint.1. Waarom dog, O! dwase wensch?
Sy, end' al
Wat sy heeft, eenmaal zal,
In der haast,
U begeven, en vergaan op 't laatst.
s'Is als een ried // Buiten iet // Binnen niet;
Als een Glas,
Dat verbroken werd zeer ras;
Als een droom // Als een stroom // Als een boom,
Die nu staat
Schoon en groen, morgen weer vergaat.
2. Wat sy schoons heeft in schijns,
En is niet dan doodelijk fenijn,
Sy verleid
Ons door haar listigheyd,
Of se schoon
Haar zoo cierlijk stellen kan ten toon.
Wanneer sy lagt // Zoo betragt // Sy met kragt,
Hoe sy best,
Ons bedriegen zal op 't lest.
Haar gelaat // Cierlijk staat // Maar dan kwaad
Geeftse niet,
Als men haar eens te regt inziet.
3. Haar vergankelijke vreugd,
Baard den mensche niet dan ongeneugt,
Ia ook dan
Als men niet merken kan,
Na den schijn,
Ten geneugten is het hert vol pijn.
Ag! Weerelds Kind // Onbezint // en verblind,
Dat gy hier,
In des Weerelds van plaisier,
Zoekt uw lust // En uw rust // Onbewust
| |
[pagina 14]
| |
Zijt gy nog
Dat het niet en is dan bedrog.
4. Daarom laat niet meer uw hert,
Alzoo in de Weereld zijn verwerd:
Maar om hoog,
Heft van nu aan uw oog,
Na die Stad,
4. Daarom laat niet meer uw hert,
Alzoo in de Weereld zijn verwerd:
Maar om hoog,
Heft van nu aan uw oog,
Na die Stad,
Die voor eeuwig zulk een vreugde vervat,
Die noit kwam in // Onsen sin // Nog veel min
Door 't gehoor,
Of gezigt ons oit kwam voor.
O! die daar // Eenmaal waar // En dit klaar
Mogt aanzien,
Wat zouwd' ons blijder dog geschien?
|
|