Geestelyke gesangen, opgemaekt door eenige godvruchtige sangers en sangeressen, en nu uyt verscheyde by een vergaderd
(ca. 1714)–Adriaan van Loo– AuteursrechtvrijWijse: Van de 10. Geboden. Of: Reveille vous.1. Zeer Heilig, Heerlijk, Wijs, Alwaardig,
En Algenoegzaam, Groot, en Goed,
Almagtig, Trouw, en ook Regtvaardig,
Waaragtig Leven, minn'lijk zoet.
2. Dan, ende voor u zelfs, en allen,
Die u regt kennen, zijt gy Heer;
Ia al wat in het hert kan vallen
Zijt gy, en nog oneindig meer.
3. Zoo zijn ook alle uw besluiten,
Uw daden, en uw gantsch beleid,
De Aard 't en Hemel hoord men uiten:
Al 's Heeren doen is Heerlijkheid.
4. Al was 't dan dat gy mijn wouwd dooden
Voor Eeuwig, gy blijfd even goed;
De wil omhelst, maar 't vleesch zeer noode,
Al wat u wijsheid met mijn doet.
| |
[pagina 98]
| |
5. Komt dan, ô! Heer, gy zijt de Hooge,
Doet alles met my dat u lust,
't Zy met of tegen mijn vermogen,
U vry beleid dat is mijn rust.
6. Hebt gy meer Eer in anders leven?
Ziet, Heer, hier ben ik, dood my vry;
Laat uwe Eer maar zijn verheven;
Want dat is goed, of ik schoon ly.
7. Dog dit weet ik, ô! Heer, verkooren,
Dat eens van wil met u te zijn,
Geen teeken is van een verloren;
Maar van een die zal zalig zijn.
8. Al wat op Aard' mijn dan kan beuren
Van uwe hand, 't Is mijn al goed;
'k Wil over uw beleid niet treuren,
Heer, al uw bitter is mijn zoet.
9. Wilt gy mijn laten onder zonden,
U wil bemin ik, 't is mijn wel:
Wilt gy mijn slaan, ja diepe wonden,
Of leiden stedes door de Hel.
10. Wilt gy door duister mijn doen treden,
Of brengen in een dorr' Woestijn;
Ik ben met uwe wil te vreden,
U doen zal mijn genoegen zijn.
11. Hoe wel ik zond' en boose daden,
Als vleesches werk geduurig haat;
Ook lijden, dorheid en veel kwaden,
Mijn om haar zelfs niet aan en staat.
12. Maar wensch van al te zijn ontslagen,
Zoo verr' het kwaad en zondig is;
Ik ben ook willig om te dragen,
Als het mijn 's Heeren will' zoo is.
13. De tijd, de maat, en ook de wijse,
Laat ik vry willig aan u, Heer
Gy blijfd, gy komt, ik wil uw prijsen,
In al uw wegen even zeer.
14. Al wat u hand mijn toe komt zenden,
Dat, en niet anders ik en wil,
Gy zijt 't begin, en ook mijn ende,
Ik wagt op u en zitte stil.
15. 'k Wil u in alles Heilig roemen,
U lieven, loven, prijsen vry,
U goed in all' uw daden noemen,
In alle staten t'aller ty.
16. Dit is mijn wensch door Gods genade,
In mijn gewrogt door 's Geestes kragt,
Ik hang van Iesus af gestade,
Van en door wien ik alles wagt.
17. Ook dat, om dit te blijven wenschen,
Ik wensch en wil steeds voort te spoen,
Tot dat ik kom daar zaal'ge menschen,
Haar wensch verwisselen met doen.
J. Zappius. |
|