Geestelyke gesangen, opgemaekt door eenige godvruchtige sangers en sangeressen, en nu uyt verscheyde by een vergaderd
(ca. 1714)–Adriaan van Loo– AuteursrechtvrijToon: Psalm 118. Of indien men een Vers in tween splijt; Op de wijse: Van de 10 Geboden. Of: Reveilje vous, enz.1. My paste wel, dat ik ging denken
Wie dat gy zijt een groot ontzag;
Ei! Wilt my zulken Geest eens schenken
Dat ik ootmoedig bidden mag
'k Heb veel van u te bidden, Heere,
Mijn arme Ziele klaagd haar nood,
Sy kan dat voordeel niet ontbeeren,
Of zy vald aan de voeten dood.
2. Verlost mijn Ziel van Vleesch en Zonde:
Want die belegeren mijn hert,
Hier van ontfang ik wond' op wonde;
En ik blijf in haar strik verwerd,
Sy zoeken my van u te scheiden,
Sy zijn geduurig op de jagt,
Ik kan haar somtijds wel ontmijden,
Maar dikwils leg ik eer ik 't dagt.
3. Zo leef ik zonder u ellendig,
Ik ben geduerig in de ly,
Wie kan my geven kragt inwendig?
| |
[pagina 79]
| |
Dan gy, alleen, ô! Heere, gy,
Want niemand anders kan my helpen,
Ik sta ontbloot van goede raad,
Mijn weedom wilt my overstelpen,
Verschijnd, Heer, eer het word te laat.
4. Wie zal dit werk voor my volenden?
Wie zal mijn zaak zig trekken aan?
Ik zie aan alle kant ellende:
Mijn Vyanden zijn op de baan,
Sprak iemand nu tot my van Vrede?
Was God mijn Vriend tot deser stond,
Ik zouw hem dwingen met gebeden,
En zoeken tot dat ik hem vond.
5. Nu moet ik als een dwase sterven,
Ik heb geen snoer, geen deel, geen lot,
Om met de Heiligen te erven,
Ik ben versteken van dien God:
En Iesus heeft in heeten tooren
My uytgewesen uit sijn Rijk;
Wat raad? Wat moed? Ik ben verloren,
Want alles neemd van de wijk.
6. 't Is dan te laat om iets te krijgen,
Van 't Goed voor Vromen weg-geleid,
Ik zal van droefheid neder-zijgen,
Het Graf dat is voor my bereid:
Wat baten tranen met gebeden,
God sluit sijn ooren daar voor toe,
Hy geeft geen antwoord op mijn reden,
Het schijnt hy is mijn bidden moe.
7. Ik wil voortaan dan stille zwijgen,
Ik ben van 't roepen heersch en stom,
Ik zouw maar straf aan straffe krijgen,
En kom ik om, zoo kom ik om;
Al zal hy my ter hellen zenden,
Met woorden als een donderslag,
Gaat weg, want ik u nimmer kende,
Gaat weg in 't eeuwig Wee en Ag!
| |
[pagina 80]
| |
8. 't Zouw wesen wonder boven wonder,
Indien ik nog ter naauwer nood,
Wierd opgetrokken van hier onder,
Uit dese kuil of water-goot,
Wierd my een middel aangewesen,
Om op te staan uit desen slijk,
Hoe zouw God van my zijn gepresen,
In mededogendheid zoo rijk.
9. 't Zouw Iesus, Iesus moeten wesen,
Die my zouw nemen onderhand,
Indien ik immer zouw genesen,
Van desen doodelijken brand.
Zoo gy nu maar een woord wilt spreken,
En dat uw' oog maar op my viel,
'k Waar rein en zuiver van gebreken,
En ik hadd' een gesonde Ziel.
10. Ei! Heere komt mijn hert verand'ren,
Komt slaat het dat het weeker word,
Drijft d'eene zonde voor den and'ren,
Uit dit mijn ongestorven hert.
Komt in mijn stille Ziel nu werken,
En toond daar wat u arm vermag,
Dog wilt my ondertusschen sterken,
En geeft my dan vry slag op slag.
11. Ik kan het klarelijk bevroeden,
Dat ik uw' medewerking mis,
Om dat ik nog niet zie het goede,
Dat in uw' Zoone Iesus is:
Kon ik indien uw' wel-geliefde,
Geloovig en gelaten zijn,
De droefheid die mijn Ziel doorgriefde,
Die zouw maar Balssem voor my zijn.
12. O! God, verhoord my in dien Zonen,
Dien Zoon eens aan het Kruis gedood,
Op dat ik zoo by u mag wonen,
En rusten in uw' zagten schoot,
Ik kan voortaan een weinig hopen,
| |
[pagina 81]
| |
Dat Iesus my zal maken vry,
Kom Iesus, kom haast tot my loopen,
En maakt my door uw' komste bly.
P. van Zorgen. |
|