Geestelyke gesangen, opgemaekt door eenige godvruchtige sangers en sangeressen, en nu uyt verscheyde by een vergaderd
(ca. 1714)–Adriaan van Loo– AuteursrechtvrijOp de wijse: Van den 51. Psalm.1. Ik slaap zoo vast, mijn Ziel die leid als dood,
En ik ontzie mijn oogen eens te vrijven,
Ei! komt, ô! God, die slaap-lust van my drijven,
Al was het met een harden douw of stoot:
Of trekt my met de Beenen van mijn Bed,
Waar op ik ben zoo zorgeloos gaan rusten,
Of dondert met vloeken van uw' Wet,
Tot dat ik eens verlaat mijn vuile lusten.
2. Ik heb, helaas! het sluimeren zoo lief,
Ik leg en ronk en wentel in de zonden,
Mijn schuld is meer als honderd duisend panden,
En nog zoo slaap ik zonder kwijting brief;
Ik weet dat schuldenaars geen rust en past,
Sy moeten voor de stem des Eischers beven,
Sy vreesen staag te worden aangetast,
Dit vonnis leid al in haar hert geschreven.
3. O! Ionas, hoord ga niet dien fellen wind
Zoo bulderen, hoord gy de Zee niet woelen?
Of zijt gy gantsch beroofd van u gevoelen,
Of zijt gy doof, of zijt gy steeke-blind?
Gy slaapt en snorkt in 't opperst' van de mast,
Gy zijt gerust, en laat fiolen zorgen,
Al waar daar niet een penning tot uw last,
Of dat gy waard voor 's Regters oog verborgen.
4. O! trage Ziel, zoo zwaar als steen of loot,
Staat op, zoo zal de Morgen-ster u ligten,
Staat op, en denkt op uw' verzuimde pligten,
Verlaat de slaap, de zuster van de dood.
| |
[pagina 70]
| |
O! Ziele, ziet hoe weinig tijds u rest,
De Zuider-zon die roept u om te werken,
En zoo gy niet verlaat uw' stinkend' nest,
Zoo doet gy erger als een hond of verken.
P. van Zorgen. |
|