Geestelyke gesangen, opgemaekt door eenige godvruchtige sangers en sangeressen, en nu uyt verscheyde by een vergaderd
(ca. 1714)–Adriaan van Loo– AuteursrechtvrijStemme: 's Morgens in 't krieken, enz. Of: Ik was lest op een zeker Feeste.
Iesus.
1. Op, op, doet open, mijn Duive, mijn Schoone,
Ik sta hier buiten aan de Deur en wagt,
Mijn Vader wouwd' met my t'uwend wel wonen,
Maar in te varen zelfs in dese nagt,
En zoo ons niet al straks wierd opgedaan,
Zoo zouwd' ik elders moeten henen gaan,
Daarom Vrindinne staat ten eersten op,
Gy weet dat ik niet garen dikwils klop.
2. Ziele. 't Is midder nagt, en ik leg nu te bedde,
Ik ben ontkleed, mijn oogen zijn vol vaak,
't Zal wel hoog dag zijn, dat derf ik wel wedde,
Eer ik uit dese zagte veeren raak,
En als ik dan gekleed ben en gereed,
Zoo zal ik u ten eersten doen de weet,
Lust het u dan tot my te komen in,
Ik zal u beid' ontfangen als Vriendin.
3. Iesu: Ziele gy moet ons geen wetten voorschrijven,
Maar nu en weet gy niet het geen gy doet;
'k Zouw u die vaak wel haast kunnen verdrijven,
En loopen Deur en Grendels onder voet;
Maar neen, mijn voeten agt ik zeer te waard,
Dewijl gy d'uwe zoo zorgvuldig spaard,
En die niet wil bezoed'len met wat stof,
Dat ik tog dadelijk zouw wasschen of.
| |
[pagina 71]
| |
4. Ziele. Iesus hoe moogd gy een Mensch tog zoo kwellen,
Ik ben schier naakt, en hier en is geen ligt,
'k Zal my niet kreunen aan kloppen of bellen,
Ik denk uw' zaak is van geen groot gewigt.
Iesus. Ia Ziele grooter als gy denken kund,
Het ligt en leven word aan u gegund:
Ook heb ik hier een Mantel, Rok, en Kleed,
Die zouw gy hebben zoo gy open deed.
5. Ziele. Ia, ja ik geef niet veel om u schoon praten,
Of 't nu of morgen is komt niet zoo naauw
Iesus. Volmaakte, wilt gy my nu niet inlaten,
Terwijl mijn hoofd en hair schier druypt van dauw;
Wel aan ik ga dan liefste, vaard dan wel,
Dewijl gy voor den Hemel kiest de Hel,
En my u Vriend geeft smadelijk den schop,
Ik zeg u ook mijn gunst en vriendschap op.
6. Ziele. Ai my! daar gaat hy weg, Iesus keer weder,
Keer weder, O! mijn lieve Bruidegom,
Die my daar even nog aansprak zoo teder,
Hier binnen zijt gy altijd willekom;
Helaas! waar is mijn aangenamen gast;
Foei my dat ik niet meer heb opgepast,
Waar is hy nu? waar is mijn liefste heen?
Og! waar ik straks geweest zoo fluks ter been.
7. Het slot en klopper die druipen van Mirrhe,
Og! of ik wist waar hy was heen gegaan,
Hier helpt geen schreien, geen piepen, geen kirren,
Ik sta op kolen, ik moet mee ter baan,
Ik zal mijn Ziele nimmer geven rust,
Tot dat ik hem vind' en weer hebb' gekust.
Weet gy het niet gy Wagters van de Stad,
Wat Iesus heeft gekosen voor een pad?
8. Iesus. Hier ben ik zelver, mijn schoone Vriendinne,
Geef hier uw' hand, wy zullen t'zamen gaan,
Kond gy nog Iesus een Ziele beminnen,
Die u zoo liet in wind en regen staan.
| |
[pagina 72]
| |
Ziele. Ik houwd' u vast, ik heb u nu gewis,
Ik sal u kleven aan gelijk een klis,
Ik kan niet zonder u een staps-weegs gaan,
Ei! laat my noit op eigen beenen staan.
P. van Zorgen. |
|