Geestelyke gesangen, opgemaekt door eenige godvruchtige sangers en sangeressen, en nu uyt verscheyde by een vergaderd
(ca. 1714)–Adriaan van Loo– AuteursrechtvrijStem: Anacreon, Anacreon de Digter, enz.Hoe woeld den Mensch om goed by goed te rapen,
Wat vlijt, wat moeit en arbeid vangd hy aan?
| |
[pagina 67]
| |
Hy geeft zig zelfs des nagts geen rust tot slapen,
Nog 's daags geen rust; noit heeft hy eens gedaan,
Geen moei'lijkheid, hoe lastig en hoe smert'lijk;
Hoe vol gevaar
Ontziet hy, als hy maar
Met al sijn ommeslag,
Een weinig winnen mag.
2. Wat is de winst van al sijn rust'loos pogen?
Hy wint wat wind, dat Goed hiet by den Mensch;
Goed! dat sijn hert, zoo weinig als sijn oogen
Vervullen kan, vermids sijn grage wensch
Altijd na meer en meer is happig ziende;
Hoe meer hy heeft,
Hoe min vernoegd hy leefd,
Om dat hy zoekt dat meer,
Te meerd'ren meer en meer.
3. Dus doet dien Mensch niet als geduerig wroeten,
En kruipt gelijk een blinde Mol in d'Aard';
Hy poogd sijn Aardsche lust met 't Aardsch te boeten,
En onderwijlen hy noit Hemelwaard
Sijn herte heft; de plaats der wisse Goed'ren,
Sijn' oogen staag,
Zien nergens als omlaag;
Dies kan sijn loon niet sijn
Dan smert en Ziele pijn.
4. Na lang verloop van 's Tijds gelegentheden,
Door hem besteed in 't nutt'loos Aardsch gewoel,
Zoo leid daar vol behoeff'lijkheden,
Ontbloot van deugd, van kennis en gevoell',
Van Gods Genaad', en Geeft, en van Geloov', en
Van raad en daad,
In die beroide Staat;
Ai! denkt eens wat dan 't Goed
Dien Mensch voor nutte doet.
5. 't Verligt niet, maar 't veroordeeld sijn bezitter
Hy vind het heil daar in niet dat hy zogt;
De zoete voorsmaak vald hem wrang en bitter,
| |
[pagina 68]
| |
De winsten die hy doet, hem schade wrogt,
In 's Doods gevaar,
Dan als de goed'ren, daar
Zijn hert stond opgezet,
Verzwinden van sijn Bed.
A. Godart. |
|