Geestelyke gesangen, opgemaekt door eenige godvruchtige sangers en sangeressen, en nu uyt verscheyde by een vergaderd
(ca. 1714)–Adriaan van Loo– AuteursrechtvrijStemme: Psalm 149. Of: Rozemond die lag gedoken, enz.1. Opgeblase Hovelingen,
Vol van dampen, wind en waan;
| |
[pagina 65]
| |
Die malkanderen verdringen,
Om 't digst' by uw' Prins te staan,
Die derhalven door de Nijd,
By na heel verslonden zijt.
2. Die uw' hooren, die uw' zeggen
Tijd en vlijt, uw' list en kunst,
Dag en nagt zoekt aan te leggen,
Om een hand vol Menschen gunst;
Dat u dikwils dan nog mist,
Als gy daar het meest op gist.
3. Maar een woordje, maar een daadje,
Maakt u haat'lijk by uw' Vorst,
Of een Oore-tuiter haatje,
Die uw' naam en eer bemorst,
In uw' af zijn, by uw' Heer,
Daar mee leid' uw' hoop ter neer.
4. Na veel woelen, na veel hoopen,
Na den dienst van menig jaar,
Gaat men uw' Herts-timmer slopen,
Dat zoo hoog geresen waar;
Daat'lijk dan de lugt verzwind,
Van uw' hoogmoeds-blaas vol wind.
5. d'Oogen, 't Oor, 't Hert van den Koning
Word u onverhoeds ontzeid;
Uit sijn hoog verheven woning,
Word gy smaad'lijk weg geleid.
Ziet eens sterff'lijk menschen Zoon,
Dit is vaak der Princen loon.
6. Maar die in het Hof verkeeren,
En dat Heilig heerlijk Huis,
Dat den Opper-Heer der Heeren
Heeft getimmerd op sijn Kruis,
Die daar is een Hoveling,
Word noit geen verschoveling.
7. Ia al wie ten dienst wil komen,
By dien Vorst, wie dat hy zy
Word genadig aangenomen,
| |
[pagina 66]
| |
En die blijfd voor eeuwig by
Sijnen Koning; geen geval
Hem oit daar van scheiden zal.
8. Feild daar iemand in sijn pligten,
d'Heere ziet sijn zwakheid aan,
Ia sijn zwakste dienst verrigten
Houwd hy al voor wel gedaan:
Vald daar iemand plomp en grof,
Hy regt hem weer op uit 't stof.
9. Gy behoefd geen Mensch te vreesen,
In dat heerlijk Hof gezin,
Dat hy u mogt schaad'lijk wesen,
Men is eens van Ziel en Zin;
Niemand daar sijn vreugd beklaagd,
Want de Nijd daar niemand knaagd.
10. d'Een zorgt daar zoo zeer voor d'ander,
Als elk voor zig zelven doet;
Sy zijn vroilijk met malkander,
Om malkanders heil en spoed;
Niemand is voor zig alleen,
Maar elk arbeid voor 't gemeen.
11. Niemand vind zig hier bedrogen
In het einde van sijn dienst;
Maar hy zal zig zien verhoogen
(Uit gena, niet door verdienst)
Tot een Koninklijke staat,
Die in Eeuwigheid bestaat.
12. Hemels Koning, die uw Vrinden
Met onwelb're Kroonen Kroond,
Laat my by u gunste vinden,
Mijn onwaardigheid verschoond,
Op dat ik, in de Hemel Zaal,
Hier na, ook als Koning praal.
A. Godart. |
|