Geestelyke gesangen, opgemaekt door eenige godvruchtige sangers en sangeressen, en nu uyt verscheyde by een vergaderd
(ca. 1714)–Adriaan van Loo– AuteursrechtvrijToon: Courante Monsieur, enz. Of: Gelukkig Bruilofts-feest, enz.1. Alleen Alweerdig God,
U Kind'ren deel en lot,
| |
[pagina 53]
| |
Die om een zondig Niet, en boos gedrogt,
Hebt zoo een heil besteld en uitgewrogt:
Dat Aard' en Hemel moet verwonderd staan,
Wanneer s'uw Wijsheid daar in merken aan:
U Voesterling te laten 's Hemels Throon,
Om 's Menschen wil te worden 's Menschen Zoon.
2. Ag! dat mijn domme Ziel,
Dan nu eens nederviel
Voor uwen Throon en Heil'ge Majesteit,
En kenden 't Heil dat 'er in Iesus leid;
Ia dat 'er eens een straal van boven kwam,
Die 't Oog, en Hert, en Ziel geheel in-nam,
Op dat ik kennen mogt uw' Heerlijkheid,
En zien mijn walgelijke zondigheyd.
3. O! Iesu, als Propheet,
Leert my dan, dat ik weet,
Wat 't zy te dienen zulk een Heiligheid.
Als Priester schenk my uw' geregtigheid,
Op dat wanneer ik dan voor God verschijn,
Door Iesu Bloed eerst mag geheiligd zijn.
Als Koning neemd mijn hert geheelijk in,
En buigd, regeerd, en stierd dat na u zin.
4. Drie-een'ge Heiligheid,
En Heil'ge Drie-eenigheid,
Voor wien het Hemels Heir en d'Eng'len-schaar,
Uw Heerlijkheid uitroepen voor en naar;
Ia daar de Heilige voor uwen Throon
U loven Vader, Heil'ge Geest, en Zoon;
Haar Kroonen werpende voor u ter neer,
En zingen Heilig, Heilig, Heilig Heer.
5. Ag! dat nu ook een schigt
Kwam van u aangezigt,
En daalde tot in 't binnenst van 't hert,
Ia dat mijn Ziel daar door getroffen werd,
Op dat ik in mijn Nietigheid verdwijn,
En 't Schepsel Niet, maar gy het Al moogd zijn:
Dat by my alle eigen zy vermijd,
En ik u dien om dat gy 't weerdig zijd
| |
[pagina 54]
| |
6. Geef Iesu dat ik dan
Alles versaken kan,
Hoe lief en zoet voor 't vleesch ook wesen mogt:
Want ik ben uw', en gy hebt my gekogt.
Laat ik alleen maar doen u wijse Will',
En zijn onder uw' handelinge still'.
O! Iesu lief, toond dat gy Koning zijt,
En dood in my al 't geen u Rijk benijd.
7. O! Koning op u kragt
Ik dan alleen maar wagt;
Gebied gy dan ik ben u onderdaan,
En moet, ja zal u nu ten dienste staan.
Geen vremder Heeren dienst my nu meer lust;
Want die is door uw' liefde geheel geblust,
Gy, gy mijn zoete Iesu, Gy alleen
Zijt al mijn lust en Koning, anders geen.
8. Ik treed' dan in den vloek,
Dat 'k u alleen maar zoek,
En my geheel aan u zoo over geef,
Dat 'k nu voor my niet meer, maar voor u leef.
O Koning Iesu! komt dan in mijn hert,
Op dat het nu niet weer verrukt en werd
Van eige liefd', op Schepsels ydelheyd,
Maar ik u zy en dien in eeuwigheyd.
H. Nahus. |
|