Geestelyke gesangen, opgemaekt door eenige godvruchtige sangers en sangeressen, en nu uyt verscheyde by een vergaderd
(ca. 1714)–Adriaan van Loo– AuteursrechtvrijOp de wijse: Van den 100. Psalm. Of: Van den 134. Psalm.1. Ik vraag na Hemel nog na Aard,
Als gy my tot u Kind begeere.
Dan is mijn Ziel geheel gerust,
En heb ook alles na mijn lust.
2. Mijn herte denkt, of tragt niet meer,
Als ik u hebb', ô! waarde Heer,
Na yets dat in de Wereld is,
Dan ben ik zeker en gewis.
3. Dat my dan niets ontbreken zal,
In dit bedroefde Tranen dal:
Want gy, ô! Vader zijt zoo rijk;
Ia mild, en goed, ook te gelijk.
4. Hoe kond gy dan mijn hert met pijn,
Hier oyt nog zoo bekommert zijn?
Neen wenteld uwen weg op God,
| |
[pagina 38]
| |
En tragt te doen op sijn Gebod.
5. Wilt sijnen wil noit tegenstaan,
Zoo zal 't u noit ook kwalijk gaan,
Hoe dat het u dan immers gaat,
Zoo zijt gy in een goeden.
6. Het zy dan kwaad, het zy dan goed,
Denkt dat het uwen Vader doet,
Die altijd maar u goed beoogd,
Geen tegen morren dan gedoogd.
7. Kleefd't hem dan altijd agter aan,
En laat hem nimmer van u gaan,
Tot dat hy tot u ziele zeid;
Ik ben u heil en zaligheid.
8. Al kreeg gy dan niet veel op reis,
Zoo sult gy dog in zijn Paleis,
Verzaad zijn tot in eeuwigheyd,
Met al sijn goed en heerlijkheyd.
M. v. D. |
|