Geestelyke gesangen, opgemaekt door eenige godvruchtige sangers en sangeressen, en nu uyt verscheyde by een vergaderd
(ca. 1714)–Adriaan van Loo– AuteursrechtvrijStem: O Zalig Heilig Bethlehem.1. Myn waarde Ziel hoe dus ontsteld?
Wilt dog niet langer blijven treuren,
Dien zonden-last die u nu kweld,
Sal immers Iesus van u scheuren.
2. Al zijn u eigen kragten swak,
Wilt uwen nood aan Iesum klagen,
Beswijkt gy onder 't sonden pak,
Vertrouwd op hem hy zal het dragen.
3. Hy noodigd u nu aan sijn Dis,
Waarom dan zoo een rouw bedreven?
Stemd maar op hem, hy zal gewis
U ook wel voorder kragten geven
4. Met regt, mijn Ziel, zijt gy bevreest,
Tot dese heyligheid te naken,
Laat vry u sonden, minst en meest,
| |
[pagina 8]
| |
U droevig en bekommert maken.
5. Maar laat geen droefheyd meester zijn,
Wend u tot Gods barmhertigheden,
Wat zegt der Zielen Medicijn,
Hoord dog sijn woord en zoete reden.
6. Hy roeptse niet die zijn gezond,
Maar wil den zieken Herder wesen,
Heeft u de zonde dan gewond,
Dien Iesus zal u weer genesen,
7. O Iesus, 's herten troost en vreugd,
Nood gy de zielen vol gebreeken,
Op dat gy soo de zieken meugt,
Door u Bloed wasschen en opkweeken.
8. Al is mijn ziel dan zeer bemorst,
Nog wil ik evenwel niet schromen,
Tot u, O! lieve Vrede-vorst,
Tot u, mijn Heiland, toe te komen.
9. Gy hebt, ô Heer, u liefd' en kragt,
In u vernedering bewesen,
Als yder die men tot u bragt,
Door uwe handen wierd' genesen.
10. Wilt ook alzoo mijn zieke ziel,
Met allerley elend' beladen,
Op-trekken uit dien modder wiel,
En in u Bloed, o Iesu, baden.
11. O Iesu Christi Davids Zoon,
In zoo een arme blind geboren,
Buyg my voor u Genaden-throon,
Laat mijn u stem, u stemme hooren.
12. Tot 't goede ben ik doof en stom,
Ag! wilt u over my ontfermen,
Mijn hert is koud, o Iesu! kom
Wilt my door uwen Geest verwermen.
13. Ik ben ook kreupel, zwak en lam,
Om yets tot uwer eer te werken,
Op! of u kragt van boven kwam,
Om mijne zwakheid te versterken.
| |
[pagina 9]
| |
14. Was ik alleen maar krank en zwak,
Maar vrees dat ik ben dood in zonden,
Dog Iesus, die 's doods prikkel brak,
Mijn Heiland, heeld ook zulke wonden
15. Doe Lazarus begraven lag,
Kwaamd gy hem Iesum weer verwekken,
Wilt ook alzoo mijn Ziele, ag!
Nu uit het graf der zonden trekken.
16. Ook was de gantsche wereld dood,
Eer gy haar kwaamd in liefd' aanschouwen,
Zou dan mijn ziel in desen nood,
Op u mijn Heiland, niet betrouwen.
17. Tot wien zou ik dog henen gaan,
By u alleen, by u is 't leven,
U zoete Iesu kleef ik aan,
Aan u wil ik my gantsch'lijk geven
18. Ik leun op u, ô sterke Held,
Die Dood en Duivel hebt verwonnen,
Ia al de Helsche magt geveld,
Gy sult my doode 't leven jonnen.
19. Ia ga dan na u Vreugde-feest,
Maar, ag! daar zijn nog felle troepen,
Die all' haar kragten, onbevreest
Om my te steuyten, t'zamen roepen.
20. Mijn eygen vleesch, zoo vol bedrog,
Komt my aan alle zijden kwellen,
Waar by sig ook de wereld nog
Vervoerd met 't boos gedrogt der hellen.
21. Al is 't dat zy niet gansch mijn hert,
Van u, mijn herder, konnen trekken,
Zy komen egter zware smert,
En ongeneugt daar in verwekken.
22. En weten door een loosen schijn,
Mijn zinnen zeer in warr' te brengen;
Om dan alsoo haar boos fenijn,
Door all' mijn leden te vermengen.
23. O! trouwen Herder staat mijn by,
| |
[pagina 10]
| |
Ag! wilt u over my ontfermen,
En voor die wreede wolven my,
Door uwe sterke hand beschermen.
24. Ik heb geen kragt, nog weet geen raad
Hoe ik haar tegen-weer zou bieden,
Gy zijt mijn troost, mijn toe-verlaat,
In uwe armen koom ik vlieden.
25. Mijn kragt is niet als ydel laf,
Een riet, waar op men niet kan steunen,
Gy zijt mijn sterkte stok en staf,
Op u, mijn Heyland, wil ik leunen.
26. O! Iesu, het gekrookte riet,
Wilt gy dog immers niet verbreken,
Het rokend' lemmet zult gy niet
Uitblussen, maar veel meer ontsteken.
27. Mijn s'herten lamp is sonder vlam,
Wilt dog dien oly daar in gieten,
Die uyt u eygen herte kwam,
Van 't hout des Kruiers tot ons vlieten.
28. O! eeuwig Ligt, O! klare Zon,
Wilt dog mijn herte nu bestralen,
Laat uwe stroomen, vreugde-bron,
Dog binnen in mijn ziele dalen
29. Ik arme worm kom dan, met u,
Tot u, O! zoete Iesus, kruipen,
En neven s'Vyands leger nu,
Aan uwe Liefde-tafel sluypen.
30. Mijn trouwen Heiland, laat my, ag!
Maar onder uwe Tafel wesen,
Op dat ik daar de brokjes mag,
Gelijk de hondekens, oplesen.
31. Ik ga dan heen, mijn Heyland, kom
Wilt my met uwe vlerken dekken,
Ik ga; maar wilt mijn Bruidegom,
Met uwe liefde-koorden trekken.
32. O! Iesu, grijpt my by de hand,
Zet dog mijn herte gratig open,
| |
[pagina 11]
| |
Op dat zoo, zonder tegenstand,
U balssem in mijn ziel mag loopen.
33. Ag! geeft nu dog een wormke kragt,
Laat uwe magt en swakheyd blijken,
Komt in mijn ziel die op u wagt,
En wilt daar nimmer meer uit wijken.
Robertus Immens. |
|