| |
| |
| |
V. Hoofdstuk, Zynde een t'zamenspraak tusschen een predikant, advocaat en koopman.
Hoe vaart het Domine? hebt gy van de Nacht wel konnen Slaapen.
Heel wel Neef. Maar waar of den Advocaat blyft?
Ik geloof dat die noch te bed legt: want de Knegt heeft my gezegt, dat hy eerst naar middernacht, te huys is gekomen.
Ik ben bleyde, dat wy dan niet naar hem gewagt hebben: maar wat of hy daar zo lang heeft uytgevoerd.
Heeft Neef niet gezien, dat doen wy een pypje naar den Eeten gongen rooken; hy het met die Dames zeer drok had, en met haar uytgong.
Ja: maar ik was daar zeer verwondert over; dewyl hy gezegt heeft, geen particuliere kennis te hebben aan die Heer, of die Juffrouwen; doch die kennis heeft hy aan de Tafel al gemaakt: want
| |
| |
hy vergat eeten en drinken, door al zyn zoenen. Ik wierd verleegen, met den Heer van het huys; en dacht, wat moet zo een man van zyn vrouw denken: foey het is schanden; ik had moeyte van stil te zwygen, om haar beyde niet opentlyk te bestraffen.
Dat was ook de Reeden, dat zy om haar Vryheyd te hebben, en uw niet meerder, te ergeren, in een andere kamer, een kaartje gongen speelen.
Maar is Myn Heer, M.... ook zo lang op gebleeven, denk ik.
Welneen, die gaat dan maar naar bed, en steurd zich daar niet aan: want die kan zy paayen met mooije woorden, en lekker eeten en drinken; en als die maar van zyn Zoontje mag praaten, dan is hy wel te vreeden.
Die Heer is groot genoeg, had hy maar verstand, naar rato.
Het is een groot stuk Vlees, die ten opzichte van zyn plompheyd, en grofheyd, gemakkelyk voor een zoon van den beruchten Cajanus, zou konnen passeeren. Doch het gaat met hem, als met de groote Huyzen daar de bovenste Vertrekken, het slegtste van gestoffeert zyn.
Die gelykenis is niet quaad. Maar in zyn Vrouw, heb ik altoos geen zin; en ik
| |
| |
geloof niet dat die veel deugd, want zy stelden zich zo geyl aan, dat het 'er over heen gong.
Zy heeft de Renomëe, dat zy heel Galant is; en dat zo zynde, dan aart zy heel wel naar haar Vader, dat een rechten Liet hebber was. Doch die Dame, die hier met haar man, van de middag komt eeten, kend haar particulier; en weet mooye Historien van haar te verhaalen; en wil daarom in haar gezelschap niet komen: dat de reden is, dat ik haar niet genood heb; hoewel ik het anders, om de Nabuurschaps wille, voorgenomen had.
Maar zou dien Heer niet een geboore Mof zyn? Ik zie hem daar voor aan.
Waar hy eigentlyk geboren is, dat weet ik niet: maar dat hy uyt het Bisdom van Munster, of daar omtrent oorspronkelyk is, dat toont zyn Moffe naam, genoegzaam.
Wel Neef, dat is immers het hartje van Westfalen. Maar daar komt den Advocaat aan.
Ik meen hem nu ook eens te plaagen. Goeden morgen Heer Advocaat. Hoe zo vroeg uyt het bed, dat is ongezont; Myn Heer, moet beter zyn gemak leeren houden, of gy zoud het u als gy oud word, wel konnen beklaagen.
| |
| |
Ik wensch de Heeren, mede een goeden morgen. En Myn Heer, in 't byzonder bedank ik voor zyn raljerie, ik beken dat ik te lang geslaapen heb.
Dat niet, Myn Heer; ik meen het in ernst. Het is vroeg gonoeg om op te staan, voor een Man die zo laat na bed is gegaan, en zich naar alle gedagte, op meer als een wys, considerabel vermoeyt heeft.
Ik begryp wat myn Heef, zeggen wil: hoewel Myn Heer, zich ook wel zou konnen bedriegen.
Hoe ziet gy zo effen? gy hebt van nacht, denk ik, van den Vrind Egbertus niet gedroomt; maar wel wat anders gehad, om uw gedachten mee de beezig te houden, wat dunkt uw, zou de Vrind M ... zyn hoofd van de morgen niet jeuken.
Naar ik merk, zo zal het van daag mijn beurt zijn; en dat zo zijnde, patientie, ik meen my daar dan na te zetten. Maar meenen de Heeren dat het ordentelyk is, om zyn goede Vrind, zo aan de discretie, van twee verssindende Dieren, over te geeven; en dat zonder hem te assisteeren.
Die zich met de Duyvel durft inscheepen, die moet daar ook meede overvaren. Had gy het gezelschap niet eerst
| |
| |
verlaaten, en met de Dames in een andere kamer alleen gegaan; dan hadden wy uw ook niet gequiteerd. En wy oordeelden dat wy uw vermaak aandeeden, als wy uw by zo een zoet gezelschap, in vryigheyd lieten. Maar heeft de Knecht dan niet op uw gewacht.
Hy is my met een Lantaaren komen afhaalen; daar ik hem zeer voor verplicht ben: want anders vrees ik, dat ik nooit leevendig, uyt Juffrouw M.... haar handen, geraakt zon hebben.
Hoe zo? dat moet gy ons vertellen.
Dat zal niet lukken, in prezentie van den Domine: ook is het niet betaamentlyk, de geheymen van de Juffers te openbaaren.
Gy moogt het wat zeedig doen: en wat het laatste aangaat; tut, dat is immers de hedendaagsche Mode, onder de Jonge Heer en.
Dat beken ik; doch het is daarom niet fraai. Evenwel vertrouw ik veel, op de Heer en haar beschydentheyd, en zal het dan doen.
Myn Heer, moet eerst ontbyten, en dan moogt gy het op uw gemak doen.
Zo als het Myn Heer geliefd, ik ben te vreeden.
| |
| |
Na dit Kopje, meen ik een Pypje op te steeken, en doen daar mede een wandeling door den Tuyn; het weer is noch aangenaam
Neef, zo als gy goed vind. Jan, geef den Domine Pypen en Toebak.
Doen gister avond de Tafel opgenomen wierd; en de Heeren voorstelden, om een pypje te rooken; zo vroeg my Juflr. M... of ik ook een Liefhebber was; doch ik antwoorde by occasie, maar dat ik het nooit deed, als ik by Dames was; dat haar wel geviel: want zy zeide; dat schoon zy de reuk wel verdraagen kon, dat echter de zoentjes van iemand, die na Toebak stonk, lang zo lekker niet waren, als van een ander.
Zy had aan de Tafel reeds onderscheid geproeft, hoewel ik bemerken kon, dat gy meer werk, van de Jonge Juffer maakten, als van haar.
Dat is waar: want ik kan die heete Vrouwen niet wel verdraagen; en als ik haar een zoentje gaf, dan kreeg ik 'er twee van haar wederom; op de geylste wyze die ik ooit ontmoet heb: maar haar zuster liet het noch in onnozelheyd doen, en dat beviel my beeter. Zy dan voorslaande, om een kaartje te speelen; zo gongen wy om den Domine, in een andere kamer,
| |
| |
hoewel het Speelen geen val had. Dewyl Juffrouw M. my gedurig aanzetten, om haar Zuster te plaagen; die zy wilden hebben, dat my wederom zouzoenen; en die ook al vry handelbaar wierd; dan om haar Boezem te toonen, en als die dan in 't eerst quazie neen zeyde, dan toonde zy, om haar aantezetten, de haare; en gong haar in alles voor; doch hoe geylder zy zich aanstelden, hoe meer tegenzin ik daar in kreeg.
Veele houden haar echter, voor een fraaye bruynet, en mooyer als haar zuster.
Wat haar Postuur, haair en Oogen, aangaat, dat is waar; ook is zy heel wel besneeden, van Muyl en Pooten; maar door overgrooten hette, al te dor en maager; en haar Boezem zo slap en bruyn, als Toebaks blaaden. Dit gebruy duurden zo lang; tot dat wy de Heeren hoorden opstaan, om te vertrekken: als wanneer ik ook myn afscheyd wilde neemen, doch dat wilden zy ingeenen deelen toestaan; maar verzogt, dat wy verder zouden voortspeelen, tot dat haar Man na bed toe gong; en dat het ook noch zo laat niet was. Gelyk Myn Heer M... ook naar 't vertrek van de vrinden, binnen kwam; en vroeg, wie won? doch zyn vrouw het woord neemende, antwoorde den Advocaat; en dat zy revenge wou heb-
| |
| |
ben; dat hy wel na bed kon gaan, dewyl ik zulks niet qualyk zou neemen. Waar op hy naar een kleyn excusje zyn afscheyt nam en vertrok. Naauwelyks was hy na bed, of het speelen begon haar te verdrieten; waarom ik eyndelyk wederom sprak; van scheyden; dat zy dan toestond; verzoekende aan haar zuster, om maar voor uyt na bed te gaan; en eens in passant na het kind te zien; dat zy my maar zou uytlaaten, en gaan dan ook te bed. Ik gaf de Jonge Juffer eenige asscheid zoentjes, die zy my, gulhartig wederom gaf; willende ook van Juff. M... myn asscheyd neemen; doch zy wilden my zelfs tot aan de voordeur, die aan de laan is, uytgeleyden; dat ik moest toestaan. Doch buyten komende zo verzocht zy, dewyl het een mooye avondstond scheen te zyn, schoon het zo donker als pik was, met een betrokke lucht; om nog eens een wandeling met my, in den tuyn te doen; dat ik uyt complaisance niet kon weygeren.
Het is geen wonder, dat zy het speelen moede wierd; want haar zuster was daar te veel; en zy zocht een ander spulletje.
Al praatende, aan het Tuynhuysje aan de weg komende, zo wilden zy daar wat ruste, en gong met my daar in. Doch
| |
| |
naauwelyks waaren wy gezeeten, of zy stond op, en sloot het zorgvuldig toe; zynde het doen zo donker, dat men geen hand voor zyn oogen zou konnen zien; dat zy ook tot een pretext gebruykten, om als by geval, op myn schoot te komen zitten; slaande naar armen, om niet te vallen, om myn hals: wat wou ik doen, wilden ik haar niet in een Helsche Furie doen veranderen, zo moest ik haar wel wat Carasseeren; schoon ik wel duyzentmaal wenschten, van haar ontslagen te zyn; ten dien eynde, toonde ik bevreest te wezen, dat haar Man naar ons zou komen kyken; en ons dus alleenig vindende, quade gedagten daar van zou krygen. Doch ik kreeg tot Antwoord; die Buffel legt al te slaapen als een Ezel, gelyk hy is. Och myn Heer, het is de lompste Mof die ooyt op twee pooten gelopen heeft; en zo koel als ys; die Hoorendrager weet nergens van. Had ik noch zo een lief Jongetje, als gy zyt; dan zou ik eerst prettig leeven. Ik wed dat schoon hy groot, en grof is; gy het van dapperheyd verwinnen zult. Komt myn Engel, dat zal binnen neegen maanden, een Jonge als een Adonis zyn. Beginnende daar op opeenige figuren te maken; die my deeden vreezen, dat ik den dans niet zou ontspringen. Dog
| |
| |
hoe geylder zy zich aanstelden, hoe minder lust dat ik kreeg; zo dat ik bynaar, in de staat van dien Brabander geraakten, die de eerste nacht, met zyn Bruyd na Bed zullende gaan, by naar de popelzy op zyn lyf kreeg; en dat des morgens aan een goed vrind verhaalden; zeggende, by myn Eere, het is zo aardig, met een vremt Maaske na bed toe te gaan; ik paysde ik kik, was het noch myn Nichte; ba ik zweetede ik kik, wel een muddeke zweet.
Maar hoe liep het af; kwamt gy daar nog heel huyds af, of moest gy uw gevangen geeven?
Alvoorens dan ter zaak te komen, wilden ik eerst eens in de Thuyn zien, of daar niemant verborgen was; dat zy toestond; met afspraak, dat zy zich onderwyl zou in staat stellen: maar ik rontom ziende, hoe ik best vry zou komen; zo wierd ik Jan, met een lantaarn, op de weg, van verre gewaar; dat ik haar te kennen gaf, en verzocht, om zig een ogenblik stil te houden; dat ik wel maken zou, dat hy wederom heen gong. Ten dien eynde opende ik de Poort, en ontmoete Jan: gaande met hem naar huys; my niet verder met haar bekommerende.
Maar kan dat over uw gemoet? wie weet hoe zy aangegaan heeft by haar
| |
| |
zelven: want een Vrouw, die zich dus ver uytgelaaten heeft, en dan in haar verwachtinge bedroogen word, is erger als een Levendige Duyvel.
Ja, dat bekreun ik my weynig; dewyl ik nooit meer, onder haar oogen denk te komen.
Wel Advocaat, ik had uw nooyt voor zo deugdzaam aangezien.
Myn Heer, moet dat op reekening van myn Deugd niet stellen: want had het een Jonge Juffer geweest, zo zou het mogelyk anders afgeloopen hebben; maar ik heb altoos een afschrik gehad, om zulks met getrouwde Vrouwen te pleegen; en een natuurlyke tegenin en af keer, van al die geyle Beesten.
Ik beklaag myn Buurman: hoewel die heeft het gedaan, om zyn Fortuyn daar mede te maken.
Ik heb van Nacht niet konnen slaapen, zo lag my dit voorval in de kop te maalen; en doen heb ik dit gedichtje daar op gemaakt.
Ik schonk uyt Goedheyd, aan myn Man een Lieven Zoon;
Wyl ik tot beeling van myn Ramp, en zyn gebreeken,
| |
| |
Liet in myn Predik-Stoel, Oom Jan, als Beunhaas, Preeken.
Nu Praald dit Ezels Hoofd, met een Getakten Kroon.
Myn Boezem, blaakt op nieuw van Lust; toon ook uw Kracht;
Riep tochtige M..... myn Mof legt al te Ronken.
Maar al haar Geylbedryf, kon nooit myn Ziel ontfonken.
Want Kuysheyd word Geliefd; maar Geyle Min, veracht.
Dat is raak: Maar zal Myn Heer, haar daar niet een Kopy van geeven?
Zoo dra als ik maar occasie daar toe heb; en ik mag wel leyden, dat zy weet dat het van my komt.
Als ik zo een Wyf had, zo plakten ik haar in het Beeterhuys.
Sluyt een Vroumensch, dat zo bestaat, op; zo lang als gy wild; zy zal evenwel daar toe geleegendheyd zoeken.
Waar of den Domine is? Jan, waar is Neef?
Myn Heer, zit in't Koepeltje aan de Weg.
Kom, laat ons hem gezelschap
| |
| |
gaan houden; en dan zult gy mogelyk uw oogen noch eens verklaaren, zo zy voor by komt.
Die zouden met haar te zien, alzo klaar worden, als of ik die met Paardevygen, gewasschen had.
Jan, zeg de Myden, dat het eeten precies ten een uur moet klaar weezen.
Wel Domine, zit gy daar zo alleen?
Ja Neef, ik vermaak my, in myn eenigheyd, met een Pypje en een Boekje.
Dat is niet onaangenaam, Myn Heer.
Ik ben daar een Liefhebber van.
Den Advocaat heeft my zo wat verhaalt; doch heeft zich beter gedragen, als ik verwacht had. Kom aan, nu eenige Historietjes van de Smous, eer ons gezelschap komt.
Zo als Myn Heer zal gelieven. Niet lang geleeden, verhaalden my een Juffrouw; dat een van haar Vrindinnen, voor eenigen tyd by haar in het Zalet, een kopje Thee zat te drinken; wanneer den Smous daar voor by kwam. Doch naauwlyks had haar Vrindin, dien in Schelmeryen doorzulten Gaauwdief, niet in het oog
| |
| |
gekreegen; of zy zeeg van onmacht ter neder. Maar met veel moeyten wat bekomen zynde; zo wilden zy de reeden, van deeze alteratie weeten Beginnende deze arme sloof haar Historie te verhaalen, met deeze of diergelyke woorden. Daar gaat dien Schurk, die my uyt myn welweezen gestooten, en zo elendig geruineert heeft; doch ik hoop, dat hy eens Loon na verdiensten zal ontfangen. Het heugd uw wel dat ik op de Princegragt een groote Laaken-Winkel gedaan heb, nu was ik met deezen Schurk, zedert eenigen tyd, uyt hoofde van de Negotie, bekend geraakt; en dewyl hy een schrander man was, zo pleegden ik menigmaal raad met hem, in zaaken van belang; daar ik my altyd zeer wel by bevonden heb. Nu weet de Juffrouw wel, dat tot een Laaken en Stoffen Winkel, veel geld behoord; waarom ik zomtyds eenig geld, van hemen anderen, op Intrest heb gehad; zo dat ik my aan hem verplicht erkenden; en nooit gelooft zou hebben, dat die Schurk, my zou hebben zoeken te benadeelen. Eens aan myn huys komende, zo vroeg hy myn, of ik eenig geld had leeg leggen? Ik antwoorde van ja, maar dat ik het meest zelfs kon employeeren. Daar op verhaalden hy my, dat een zeeker Persoon, dien hy welken-
| |
| |
den, en zeer goed was; een somme gelds van noden had; en dat hy het hem onder de hand, had laten aanbieden; maar hy had het gewy gert van hem aan te neemen, om dat zy geen goede vrinden waren. Doch dewyl die persoon, altyd gewoon was 6 perct. te geeven; zo verzocht hy, dat ik hem een gunst zou doen; en neemen van hem tien duyzend guldens, die hy my tegens vyf percent zou geeven; en dat ik dat geld dan tegens 6 percent, aan die persoon zou uytzetten; als wanneer ik hem een grooten dienst zou doen, dewyl hy zo veel geld had leeg leggen; en dat hy my op een andere tyd, wederom zou dienen. Ik overleggende, dat dit een extra goed Man moest wezen, of dat hy het anders niet zou waagen; en met een, dat het een braave Intrest was; resolveerden daar toe; mits dat hy my, maar negen duyzend guldens zou
geven, als wanneer ik duyzend guldens van myn geld daar by leggen zou: dat hy toestond. Ik liet dezen Man die hy my noemden, weeten; dat ik verstaan had, dat hy eenig geld nodig had; en dewyl ik het leeg had leggen, het hem aanbood. Die Perzoon kwam daar op by my en wy accordeerden te zamen; zullende hy het geld, des anderen daags haalen; en een Notariale Obligatie Teekenen. Den Smous bragt my 's morgens, de bewuste negen duyzend guldens,
| |
| |
en ik passeerde ook een Notariale Obligatie daar voor, aan hem; en gaf aanstonds dat geld wederom aan den anderen Smous; met duyzend guldens daar by; volgens een Notariale Obligatie ten mynen behoeven, gepasseert. Doch een geruymen tyd daar naar, liet men my door een onbekenden weeten; dat die Persoon, daar ik dat geld aan gegeeven had; met de Noorder Zon verhuyst was. Doen wierden myn oogen geopent; en ik vreesde aanstonds, dat ik bedroogen was; daar ik nader in bevestigd wierd, doen ik den Smous dit gong zeggen; die my antwoorde, dat hy my beklaagden; doch dat ik staat moest maken, om hem zyn geld ten vervaldage, wederom te geeven. En of ik hem al aantoonde, dat ik die schade niet draagen kon; dewyl ik het alleen ten zynen verzoeken gedaan, en ik die Man nooit gekent had, het mogt niet helpen: want hy ontkenden alles. En ik moest wanhoopende na huys gaan. Echter vond ik goed, met iemand des verstaande, daar over te spreeken; doch die toonden my klaar aan; dat 'er geen middel was, om my te helpen; en dat ik die somme aan den Smous, zou moeten beulen. Maar dewyl ik hem antwoorde, dat ik dan genoegzaam geruineerd zou zyn; zo raaden hy my
| |
| |
dat ik met den Smous, zou zien te accordeeren, daar hy zyn best wel toe wilden doen. Doch den Smous wou nergens naar hooren, wat moeite hy ook aanwenden. Doen raaden hy my verder, dat dewyl het maar een opgestemd schelmstuk, van dien Judas was, die my verraaden had, en die dit geld voor een groot gedeelten ten minste, weder in zyn zak had gestoken; dat ik zo gek niet moest weezen, van my te laten overhoop werpen; maar dat ik myn wettige schulden zou betaalen, en verder in stilte myn goed pakken; en het zelven weg zenden; en houden my eenige tyd verborgen: als wanneer hy wel tot een Accoort zou moeten koomen, en dat dit de eenigsten weg was om my te redden. Wat zou ik doen, ik was wel genoodzaakt daar toe te rezolveeren, schoon het my zeer hard viel, als volkomen aan alles, onnozel zynde. Ik pakten dan al myn Goederen by een, en zond die op een verzeekerde plaats; maar zelfs gong ik met myn Meyd, naar Rotterdam, om my verder by goede vrinden, voor een tyd in stilte opte houden: maar hy was daar aanstonds achter, en vervolgde my met Schout en Dienaars; zo dat ik groot gevaar liep, om in zyn handen te vervallen: want ik was zo wel naar gespoort, dat
| |
| |
eens de Schout met zyn Dienaaren, in de zelve Herberg Zyn geweest, daar ik met myn Meyd, noch tyds genoegs gewaarschouwt zynde; in een kas ons zelven verborgen hadden: maar naauwelyks waren zy vertrokken; of ik begaf my na Vianen; en kogt daar myn vrydom; daar ik ook eenigen tyd gewoont heb; tot dat hy ziende, dat alles wat hy deed te vergeefs was, met my voor vyftien hondert Guldens, is geaccordeert. Doch ik ben evenwel, meer als half bedorven: want voor eerst, zo ben ik uyt een beklante winkel gestooten, en heb veel Geld, op myn Goederen moeten verliezen; en dan noch duyzend Guldens, die ik daar en boven verlies; buyten en behalven, zo veel Considerabele onkosten, als ik heb moeten doen; beneffens het krenken van myn Eer. Hoewel ik den Heemel dank, dat hy my zo veel doorzicht gegeeven heeft, van doen heen te gaan; want had ik het niet gedaan, zo zou hy de dezolate Boedel-kamer; in myn Boedel gezonden hebben; als wanneer van myn Goed, het zelve by Executie verkogt werdende, pas de helft van de waarde zou gekomen zyn; daar hy als geprefereert zynde, na aftrek van al die zwaare Onkosten, alleen meede zou heen gegaan hebben; zonder dat myn rechte Crediteuren, een duit gekreegen
| |
| |
hadden; daar ik haar nu, ten vollen betaalt heb: en dus by haar, voor een eerlyke Vrouw, bekent blyf. Nu kan Mejuffrouw wel begrypen, of ik op het zien van zo een Aards Schelm, geen reeden heb, om te altereeren.
Ik moet bekennen, dat al de Gauwdief stukken, die ik ooit van Cartouche, Sjako, en anderen heb hooren verhaalen; maar kinderspel by de zynen mogen genoemt worden.
Hy is evenwel aan zulke moorden, en doodslagen niet schuldig, als zy.
Dat Godlooze stuk, in Engeland aan die Jongman gepleegt; is niet veel beeter. En ik weet niet wat best is, iemand te vermoorden, en steelen hem eenig goed af, zonder echter zyn Eer te beneemen, en zyn Vrouw en Kinderen te ruïneeren; of iemand te bederven, en daar en boven noch, in schanden te brengen, dat een Man, die Eer in zyn lyf heeft, nooit het Hoofd wederom durft opsteeken: het geen dik wils iemand tot wanhoop doet vervallen. Ik voor myn hoofd zou het eerste, voor het laatste verkiezen. En wie weet, hoe veel honderd, dat hy op deeze en diergelyke wyze, in de grond geholpen heeft.
Ik beken dat het zeer hart is, en
| |
| |
wensch dat God allen menschen, voor diergelyke toevallen wil bewaren. Doch evenwel, ben ik niet van Myn Heers gedachten; en stel vast, dat het beeter is, dus onschuldig geruïneerd, als vermoord te worden: Want in het eerste geval, loopt iemand gevaar, van in zyn zonden te smooren; zonder tyd te hebben, om zich te bekeeren. Hoewel men ten opzigte van 't tydelyke, en dat allen beoogende, anders zou redeneeren. Doch men moet denken, dat een Mensch niet alleen geschaapen is, voor deezen tyd, maar voornamentlyk voor de Eeuwigheyd: en dat is het voornaamste. Laat het dan in deezen tyd gaan zo als het wil, als de uytkomst maar goed is; wat is 'er dan aan gelegen?
Daar heeft myn Heer gelyk in: maar dewyl Gods voorzienigheyd over alles gaat; zo staat het ontwyffelbaar vast by my, dat als ik onschuldig vermoord wierd. God my met oogen van ontferming zou aanzien; dewyl ik geen tyd tot bekeering gehad had, gelyk anderen, die op haar doodbedde sterven.
Myn Heer dwaald daar omtrent in zyn gedachten; en ik bid uw deze zaak wat nader te overwegen. God is in al zyn weegen Regtvaardig, Wys en Goed; als God nu toelaat, dat een Zondaar dus schie-
| |
| |
lyk zyn leeven eyndigt; blykt daar niet duydelyk, Gods Rechtveerdigheyd in: want heeft hy zo een Mensch, niet al lang, door de prediking van zyn woord, en innerlyke overtuyging; als meede door onuytspreekelyke meenigvuldige weldaaden, tot bekeering genoodigt; en hem dus zyn Goedheyd betoont: maar als de maat van Ongerechtigheyd vol is, dan neemt hem God, zomtyds schielyk, in zyn Rechtvaardigheyd weg; en dat na zyn wysheyd, zelfs na zyn goedheyd; om dat God weet, dat hy blyvende leeven, het maar meerder verderven, en zich dus aan noch meer zonden, en straffen schuldig zou maken: maar bezit zo een Mensch die dit overkomt, het waare Zaligmakende Geloove in zyn ziele, dan haalt God hem in zyn Rechtvaardigheyd weg, om hem de Kroone des leevens, die hem volgens Gods belofte rechtvaardig toekomt, niet langer te onthouden; en in zyn Wysheyd, om dat zyn werken vol bevonden worden voor God, en 'er dus op deeze Aarde, niet meerder voor hem te doen is; Ja, in zyn goedheyd, om dat God hem te lief heeft, om hem langer in deze booze en Elendige waereld, te laaten; en hy heeft zyn dagen volbragt, al stierf hy in zyn Jeugd. Doch wat het tweede geval aangaat; daar omtrend zyn Gods weegen al
| |
| |
weederom dezelve. Zo het een zondaar is dan is het Rechtvaardig: want schoon onschuldig in dit geval, zo heeft hy Gods toorn op zich gelaaden; en God gebruykt noch groter Zondaar als hy is, om hem te kastyden; en Wys en Goed, is het ook; om dat God hem daar door als toeroept, dat zo hy zich niet bekeerd, hy dan noch zwaarder straffen te verwachten heeft; en dus worden zomtyds zyn Oogen geopent: Doch zal hy zich niet bekeeren, zo geschiet zulks veeltyds, om Vrouw of Kinderen, tot needrigheyd te brengen. Maar noch aanmerkelyker is het, als God zo handelt met Menschen die hy lief heeft, die kastyd hy dus rechtvaardig; als zy hem beginnen te verlaten, en haar Hart te zeer hechten, aan het vergankelyke van deeze waereld; en hy doet het in zyn Wysheyd; om haar van alle steunzelen, op der Aarde te ontblooten; op dat zy by haar zelven kleyn, en needrig, en dus recht vatbaar zouden worden, voor den invloet van zyn genade; Ja hy doet het wederom in zyn Goedheyd, en eeuwige ontferming; om dat hy haar zo lief heeft; dat hy haar daar door toonen wil, dat hy het alleen is, die haar met onvergankelyke Goederen kan en wil vervullen; en dat haar deel niet is op deeze Aarde; maar dat voor haar een plaatze bereid
| |
| |
is, in die stad die fondamenten heeft, wiens Konstenaar en Bouwmeester God zelfs is. Daarom laaten zondaars uyt het eerste geval leeren, nooit den tyd van haare bekeering, uyt te stellen; niet een dag; noch uur, veel min tot haar Dood; want wie weet wanneer den tyd van haar Dood, komen zal. En die in het tweede geval zyn, die leere daar uyt, om haar in oot moet voor God needer te werpen; en zyn kastydende roede te kussen: want hy die slaat, kan wederom heelen. En is het Gods wyze wille, dat zy in dit Aardsche leeven, veel kruys en lyden moeten ondergaan; wat nood, als haar dat tot een middel dient, om Jezus te verkrygen, tot haar lot, haar deel in Eeuwigheyt. Laaten zy tot haar troost, altoos die gulde spreek onthouden: Zonder kruys geen kroon. Nu kan Myn Heer, denk ik, wel zien; dat het niet bestaan kan, dat men liever als onschuldig te lyden, zo maar aanstonds de dood zou kiezen: dat is verkeerd.
Ik beken dat myn Heer gelyk heeft: als mede, dat diergelyke verkeerde redeneringe, meest daar van daan komen; om dat men gewoon is, diergelyke zaken, maar oppervlakkig te beschouwen; zonder in het weezen van de zaak, in te dringen.
Al die reedenen zyn zeeker goed.
| |
| |
Doch ik beken, dat ik van die Historie zeer aangedaan ben; en twyfel, of 'er strafffen groot genoeg zyn, om zo een Boosdoender uyt te roeyen: want wie kan zich voor zulke schurken wachten.
Myn Heer heeft gelyk: doch hoe zal men het bewyzen. En hoe zonneklaar alles is; zo heet hy het alles liegen, met styve kaaken.
De kruyk zal zo lang te water gaan, tot dat hy eens breekt.
Ik geloof dat hy al geborsten is; zo hy maar niet geheel in stukken raakt: want hy is noch niet los. Doch ik vrees dat ons vertellen, van daag; door de komst van de Vrinden, gesteurt zal worden; daarom mag ik wel voortgaan: want ik heb noch zo veel te verhaalen: en morgen ochtent moet ik de Heeren verlaaten.
Ik moet morgen in de stad zyn; ook heb ik geen staat gemaakt, om zo lang uyt te blyven; daarom bid ik excuus.
Noch maar een dagje, dan gaan wy ook naar de Stad.
Ik ben myn Heer verplicht; maar het is my onmogelyk. Ik moet morgen middag een Comparitie by wonen. Om dan voort te gaan. Hy was altoos gewoon te zeggen, dat by een ieder een vryheyd gaf,
| |
| |
om hem te bedriegen; als zy daar in staat toe waren. Doch dat het hem nooyt overgekomen was, als door de Kaarsemaaker B...
Nochtans was hy in 't geval van den Graaf; en van die Jongman, die het zyn Voogden vertelden; als mede van den Smous, die hy Geld te kort had gegeeven, en van den Wynkoper met de zilvere Beeker; evenwel leelyk in zyn meening bedroogen; en zyn Jongens, hebben hem immers, ook genoeg opgelicht.
Dat laaste is waar: doch dat mag meer besteelen, als bedriegen genaamt worden, en daar kon hy zich niet voor wachten. En in zyn meening, is hy zoo menigmaal bedrogen geweest, dat het ontelbaar is; en het zou ook jammer zyn, dat alle schelmstukken, een goeden uitslag hadden. Doch hy meenden van Menschen, die hy geld gaf. Hoewel hy van die Juffrouw in de lakenwinkel, ook eenigzints betrokken wierd: schoon hy daar by won, in plaats van te verliezen. Dezen Kaarsemaker kwam by hem, en verzocht eenig Geld, op een party Talk, die hy leggen had; dewyl hy Cito het zelve nodig had. Den Smous gong met hem, om de Talk te bezichtigen; die in een gehuurde kelder lag, zynde eenige duyzend Guldens waardig; waar op hy de helft van de waarde, pre-
| |
| |
zenteerden te geeven, tegens 4 percent, 's maands, mits yder maand, een nieuwe Obligatie; met de vervallen Interest, te moeten maaken.
Dan had hy fraay Intrest op Intrest, dat is wel bedacht; en dus kon de talk, binnen korten, geheel de zyne worden.
Dat geloof ik dat ook zyn Intentie was, maar het viel verkeert uyt: want kort naar dat hy het Geld betaalt had, zo gong de Kaarsemaker bankroet.
Dan kon hy echter, het pand der Minne aanspreeken.
Dat was goet geweest, had dat den Kaarsemaker toegekomen.
Maar had den Smous die dan niet onder zyn beheering.
Die was voor eerst in de Kelder blyven leggen, daar zy altoos geleegen had; doch den Smous had daar een hang slot voorgehangen, op dat den anderen daar niet in zou konnen komen, zonder zyn weeten; doch de Kaarsemaker was naar een Smidt, die hem ordinair bedienden, gegaan; en die weetende dat het de Kaarsemakers Kelder was, maakten dus geen zwarigheyd, om dat slot open te steeken; en daar een nieuwe sleutel toe te maaken; dewyl hy zeyde, die verlooren te hebben.
| |
| |
Die quam een ander Koopman toe; en hy had die maar in commissie als beunhaas, om die te verkopen, aan de Kaarsemakers. Doen hy nu stond heen te gaan; zo gaf hy de sleutels, aan den Vry man van den Koopman weder over; die geduurig daar na kwam zien Dog onzen Smous horende, dat hy bankroet was: kwam gaauw na zyn pand der minne kyken: en dat juyst op een tyd, dat de Waagdragers in de kelder beezig waren, met de Talk uyt te werken. Den Smous dit ziende, wierd zo boos, dat zyn Sik schudden, of hy de derdendaagse koorts had; en wilden de Waagdragers beletten, om het Vat dat zo uyt de kelder gehaalt was, op de sleede te werken; doch wierd op een zeer beleefde wys, aldus aangesproken.
By Gotje dat is myn Talk.
Bruy hier van daan Smous, of ik geef jou een klap voor je Bek, dat de tanden in jou Fondament zullen schieten.
Nouw, ik sta jou te zeggen het is myn goed; laat het iens leggen, of ik roep de Bieren te hulp.
Kom uyt de weg maar, stinkende Babok. En met een gaf hy hem een stoot, dat hy in de drek rolden.
Wat wil die Verdoemde Smous hebben?
| |
| |
Den Beest is dronken; hy zegt dat het zyn Talk is.
Daar heeft hy gelyk in. Doch hy meent de Talk die ik in myn broek heb; nemende met een het stuk Spek, dat hy met brood in zyn neusdoek gewonden, in zyn zak had, in zyn hand; en douwden het hem onder de neus; zeggende, ruyk Smous, is dat jou Talk ook.
By gotje, ik zal na de Schout gaan, en laaten jou in de boeijen zetten.
Zyt gy wel vlug genoeg op jou pooten daar toe? anders zal ik jou wel wat met de Swiep helpen.
Hoe veel voor die Sik, Smous.
Kyk, jy luy bent dieven: gooyt ze weer in de kelder.
Hoor jy niet Jan, de Smous zeyt, dat hy een dief is, en verzoekt dat gy hem in de kelder wilt gooyen.
Ay wy, ay wy, jy zult my de hals breeken.
Waarom vraagd gy het dan, zeg Duyvelsche luysnek.
Ik bin ien ryk Koopman: ik zal over jou klaagen.
| |
| |
ning eerst wat grooter maken; het gaat doch met een moeyte door.
Kan jy wel Dansen Smous? mooy laat iens kyken; een plugje, wat kenje; van de Duyvel die heeft maar een bien, zo ik mien. Kom Piet, jy moet zingen; ik zal altemets de maat iens slaan; en michelen op de Swiep. Smous maak iens een Kapriol.
by Gotje, jy slaet aan myn bienen. Wil je niet hooren?
Al lang genoeg met dat gebruy; Kom maar voort, jou Slee is gelaaden.
Jy zult niet staen voorttereyden: Ik zal de paertje staen vast te houwen.
Wat Duyvel, is die strondhond met de Kop gebruyt.
Neen, Hy is dronken. Leg hem maar onder de Pomp, hy zal wel bekommen.
wil me dan niemant bystaen, ik zal jou luy staen Geld te geeven.
Schiet maar Kuyt Smousje, ik zal jouw wel helpen.
Zal jy de Talk dan wier van de Slee doen?
Daar heb ik den Duyvel af. Maar hoeveel wil jy geeven, zeg ouwen Gaauwdief, dat ik jou de Hals en Beenen breek.
| |
| |
Nou, ik stae na de Schout te hopen.
Dan moet jy jou wat haaste: want dit is het laatsten Vat.
Ik zal hem wel wat met de swiep helpen. Stae ruym daar, hier hebje de Miester van de Hart-dravers. Nou lustig jou ouwe Hoêrekind; kom ik zal jou wat aan de gang helpen.
Ay wy, ay wy. En met een liep hy weg.
Hy was by dat volk, heel qualyk geadresseert, naar my dunkt.
Hy kwam 'er evenwel noch al wel af. Naauwelyk was hy dien dans ontsprongen; of hy repten zyn oude Schinkels, dat het een Pleyzier was om te zien; zo dat hy veel verplichting aan dien Sleeper had: dewyl die hem door eenige sweepslagen, weederom zo vlug had gemaakt, als een Jongeling van twintig Jaaren. Daarom Raak ik de Heeren, deeze remedie doch nooit te vergeeten; Of zy dezelve ook noodig mogten krygen: want schoon dat het niet veel kost, zo is het echter Probatum; zelfs behoeft men daar geen goed Geloof toe te hebben; gelyk zo noodzakelyk is, by de meeste Remedie, al worden die noch zo dikmaals in de Courant aangepreezen.
Wy zyn Myn Heer verplicht voor
| |
| |
zyn Remedie. Dat kan geen Smous verdragen, laat staan een eerlyk Mensch.
De Heeren behoeven my niet te danken, het was anders zeer tot haar dienst. Den Smous dan liep om den Schout en Dienaars, klagende, dat men beezig was, op klaar ligtendag, zyn goed uyt de Kelder te steelen: en dat hy assistentie verzogt; die dan ook mede gongen; met zulk een goeden uytslag; dat zy tyds genoeg quamen om te zien; waar de leege Kelder stond; zynde de Waagdragers al weg, en de Talk geëclipzeert.
Maar hadden zy, de Waagdragers eens gevonden, dat zou dan niet wel afgeloopen hebben.
Wat wou de Schout, de Waagdragers gedaan hebben. Die Menschen werken op order van haar Meester, en zyn van hoger hand aangesteld; en men kan haar altyd vinden.
Wel gong hy doen niet naar de Waagdragers toe?
Ja, met de Schout: maar die lachten haar wat uyt, en wilden niet eens zeggen wie de Talk toe quam; of wie haar Meester was, dewyl haar daar aan niet gelegen lag. Den Officier radden den Smous; dat zo hy het weeten wilden, dat hy haar dan moest citeeren. Maar hy quam daar noch
| |
| |
zonder dat achter, maar met weinig nut: want het was de Koopmans, en niet de Kaarsemakers goed; en wilden hy wat hebben, die mogt hy gaan zoeken;en daar mede was dat uyt. En de Smous bevond zich op zyn beurt, door een Vetlap gekilt.
Dat gun ik den Bedrieger. Zo bedriegt den eenen Schelm den ander. Wie weet hoe hy den anderen uytgescholden heeft.
Gelyk het ordinair geschied. En hy had nu ook gelyk; doch dat is 't ouden loon. Zoo waren eens twee Kooplieden, in een heftig dispuut, en scholden malkanderen voor Schelmen uyt: een derde die alles aangehoort had, zou haar scheyden; en zeyde, gy hebt beyde gelyk in uw zaak; en tot de Eernaam van Schelm, ook beyden evenveel recht: doch die de grootste leugen zal spreken, zal het Proces winnen: den eersten zy tegens dien goeden Man, ik ben te vrede; want gy zyt een eerlyk Man: doch de tweede daar niet mede te vreede zynde, antwoorde; Schelm, dat weet de Waereld beeter; doch de goeden Man oordeelden, dat de eerste het Proces gewonnen had.
Dan erkenden hy zelfs, dat hy mede een Schurk was.
Het is of het vloeken en schelden, tegens elkanderen; hedendaags voor geen zonden gereekent wordt.
| |
| |
Als zy het liegen, dan is het zonde; maar niet als zy zoo voorzichtig zyn, dat zy de waarheyd spreeken: want dan hebben zy gelyk.
Het kon ook wel weezen, dat den een of den anderen ongelyk had. En als ik het zeggen mag; Myn Heer, heeft in zyn Verhaal, nu en dan, ook al eenige Vloek-woorden gebruykt; die ik wenster dat Myn Heer, menageerden.
Wat het eerste belangt, daar behoeft Myn Heer, niet voor te vreezen; dat zou een ongeluk zyn. En het tweede dat komt zo in 't Rym te pas; en ik doe immers geen quaat: Want als ik de Smous een Schelm noem, dan lieg ik niet. En als ik een anders, woorden gebruik, dan vloek ik ook niet. Ook zou het Gek staan, een Sleeper en Waagdrager, als een Domine te doen spreeken: want die zyn gewoon te vloeken.
Domine zwyg maar; daar is aan den Advocaat, geen Salf te stryken. Kom aan, gaat maar voort; wy hebben met geen Schelmen te doen.
Myn Heer, heeft wel gehoort, dat men niet liegen mag. Nu noch een Historietje van den Smous. Maar my komt daaar een groote bekommering over; Hoe of al die Eerlyke luy, die genegen zyn
| |
| |
om bankroet te gaan het doch stellen zullen, nu haar Patroon haar ontvalt: dat is hart, of een van zyn Zoons, mogt hem in zyn beroep opvolgen, dat ik ook wel geloof: want het zou jammer zyn, dat het kunsje uyt de Familie gong; daar het zo lang erfelyk in geweest is; ten waar zy uyt vree, het Haaze pad koozen.
Waarom Myn Heer, is dat vraagens waard: was hy niet de toevlucht, van veel van die ongelukkige Menschen. Als ik bedenk, met hoe veel geneegendheyd, hy haar gewoon was met raad en daad te helpen; en wat zy verliezen; dan zou ik wel traanen met tuyten schreyen: want het is niet genoeg zo maar Bankroet te gaan; en geeven dan al zyn goed over, zonder iets te behouden; en dat om die ouwerwetze naam, van een Eerlyk Man te behouden; dat zyn maar gekken. Men moet heedendaags met verstand Bankroet gaan; en die dat wilden doen, die moesten by hem om raad komen: want in dit geval, zo was de beste Solliciteur, maar een prul by hem. Ook bezat hy alles wat daar toe vereyscht wierd; dat ik zal opnoemen 1. hy had Almanakken van meer dan Vyftig jaaren, 2. Een Notitie van al de gebleeven Scheepen, Veertig Jaaren herwaards. 3 Een Notitie
| |
| |
van meest alle de Bankroeten, gedurende die tyd, in Engeland, Duytsch-Land, Vrankryk, en Holland voorgevallen. 4. alle de Prys Couranten van meer als Vyftig Jaaren. 5. Een Inkt, die als zy een week oud is, zo mooy opdroogt, dat men niet zeggen zou, dat daar nu eerst, maar dat daar over twintig Jaareu, meede geschreeven was. 6. Een geheym, om Nieuwe Boeken zo oud te doen gelyken, als men wil. 7. Correspondenten, in veele Plaatzen; waar van de minste, wel vyftigmaal Bankroet is gegaan, doch yder rys op een byzondere Naam: zonder echter iemand ooit een duyt schuldig te hebben geweest. 8. Menschen die alderhande oude en Vreemde handen konden naschryven. In een woord, alles wat maar eenigzins nodig kon weezen, tot het beleggen, van een verstandig Bankroet. En vraagt Myn Heer, dan noch, waarom dat het jammer zou weezen? om zo een zaak te verliezen? of Considereert Myn Heer niet, hoe veel tyd en moeyte het gekost heeft, om alles zo Compleet te krygen; en wie heeft dat in Amsterdam buyten hem? ondertusschen een van die zaaken mankeerende, zo kan zulks zo een lompe fout veroorzaaken, dat de geheele zaak zon bederven: en dan is het om de Welstand, van zo een geheel huyisgezin te doen.
| |
| |
Vertel eens wat hy daar dan meede uytrechten.
Zyn gewoon zeggen was, dat een schrander Man nooit zo lang moest wachten, tot dat zyn Crediet weg was; maar dat een ieder best deet, om zo dra hy ondervont, dat zyn zaaken begonden achter uyt te gaan; zich in tyds, van dit onnozel middel te bedienen: want dan kon hy het gemakkelyk, en met groot voordeel doen. Zo raaden hy eens een perzoon, die by hem bekent was; en die in den beginnen naar hem begon te luysteren, doch doen het daar op aan kwam, te Eerlyk van harte was, om het uyt te voeren; en die zulks naderhant, aan een van myn bekende, verhaalden. Hy wilden dan, dat hy zyn Negotie zo ver uyt zou strekken, als hy kon; en dat hy zo veel Goederen, als het hem maar mogelyk was, moest zien machtig te worden; en trekken zeer veel Geld, op een van zyn Correspondenten in Duytsland, die de Wisselbrieven zou accepteeren. Dat hy tusschen beyde Nieuwe Boeken, van eenigen Jaaren herwaards, voor hem zou formeeren; waar uyt zou blyken, dat hy veel Geld bezeeten had; doch van tyd tot tyd, door Bankroeten, en verlies van scheepen, groote schaadens had geleeden; echter zo niet, of hy had alle Jaaren, ook goed
| |
| |
Geld gewonnen, en expres wat minder verteerd; hebbende dus hoop, om het wederom op te haalen: maar dat hy in teegendeel, veel verlooren had, buyten zyn toedoen; tot dat hy eyndelyk, door deezen Correspondent, die dan tegens de vervaldag van de Wisselbrieven, bankroet zou gaan, zo opgelicht was: dat hy echter, als lang met hem genegotieerd hebbende, nooit verwacht had. En dat in het nieuwe Boek, ook een Post zou staan; waar uyt bleek, als of hy omtrend twintig duyzend Guldens van hem op Intrest had, volgens een onderhandse Obligatie; en dat hy hem daar van een Quitantie, of Renversael zou geeven; en verkoopen hem daar en boven, voor zes duyzend Guldens aan Goederen, en neemen ook een groote somme Gelds aan Wisselbrieven van hem. En dat hy hem prezenteerden, om al de Goederen die hy prys courant inkogt, tot twintig percent minder, voor contant te zullen overeenmen; en dat die Goeren, als aan die Corres pondent die Bankroet was, gezonden zyn de; zouden geboekt worden. Nu konnen de Heeren wel begrypen, waar toe hy de bewuste Inventaris noodig had. 1. De Almanakken; om geen zaaken op een Zondag te boeken, en de Post-dagen op wat datums die gekomen waren naa te zien:
| |
| |
want door zo een fout zou alles konnen verbrod worden. Ten 2 en 3, de Notitien; van de gebleeven Scheepen en Bankroeten, als daar schaade by geleeden hebbende, om Posten van te formeeren. Ten 4. de Prys Couranten; om de pryzen der Goederen in die jaaren, te stellen. Ten 5, Inkt, om de oude Boeken te formeeren. Ten 6, het geheym om die Boeken oud te doen schynen, om te beletten dat men niet zien zou, dat die op nieuw gefabriceert waren. Ten 7, een Correspondent die voor hem bankroet zou gaan, was nodig, om hem te noodzaken, zyn betaaling meede te staaken. Ten 8, die Menschen die alderhanden oude handen konnen naschryven had hy noodig, om Factuuren, brieven en Pampieren te stellen, om zyn zaaken te bewyzen. Nu beloofden hy, dat dit in vyf of zes maanden, zou klaar zyn; terwyl hy ondertusschen van zyn kant, alles daar toe, ook moest bereyden: met veel Geld by goede vrinden, op intrest op te neemen en Wisselbrieven op die Correspondent te trekken; en goederen in te koopen, daar van de betaaling zou moeten geschieden, tegens de voorgenomen tyd, doch dat hy, altyd zyn grootsten Crediteur moest blyven. En dat wanneer dien tyd nu gekomen was, hy dan een staat en Inventaris, van alles moest gereet hebben; waar uyt bleek;
| |
| |
dat hy alles inkomende wat hy te goet had, niet meer als omtrend tien percent kon betaalen. En zo dra zyn Correspondent bankroet gong, dat een kleynen tyd, voor het vervallen van den eerste Wisselbrieven moest geschieden; eer die noch met Protest van non betaaling weder kwamen, dat hy als dan, zyn Crediteuren moest te zamen roepen; of door een vertrouwt Perzoon laten aanspreeken; en gaven haar zyn ontfange tyding te kennen; als meede dat hy daar door ongelukkig geworden was; en laaten haar zyn staat en Inventaris zien; met een presentatie van zyn Vrouw, die een grote Huwelyksche yoorwaarde had; van by aldien zy tot vyftien percent wilden accordeeren, mits zy eerst de Boeken zouden nazien, en bevinden dat alles accoort was, met de Staat en Inventaris; dat zy dan die vyf percent, uyt haar goed, daar zou byleggen; om haar ongelukkigen man te redden. Dat hy als de grrotste Crediteur, zeer tegens hem zou vloeken en aangaan; en niet willen accordeeren: doch ten laatsten, aan de anderen zou voorslaan, of het niet best was, evenwel hoop tot een Accoort te geeven; om de Boeken machtig te worden; en die te konnen naazien, die hy dan om geexamineert te worden, moest overgee-
| |
| |
ven: en dat de andere Crediteuren met hem, alles zo bevindende; hy dan zou zeggen, dat hy wel zag, dat by aldien de Dozolate Boedel-Kamer daar in kwam, dat zy dan geen duyt zouden krygen: of het daarom niet best was voor 't gemeen; schoon zulks het hartste voor hem was, om het voor vyfen-twintig percent te verlaaten; de helft Contant, en de andre helft op zo een tyd; mits dat de vrouw zich daar voor als Borg verbond. Dat zyn vrouw zulks moest weygeren, en hy zien tot twintig percent te Accordeeren, en zo daar onwilligen waaren, dat hy de meeste zou zien aan syn snoer te krygen, om te teekenen: om dan het accoord door de kamer te laten aprobeeren, en de onwilligen te dwingen. En schoon 'er de minste twyffel niet was, of dit zou gemakkelyk gaan; dat echter zo het niet wilden lukken,
hy dan maar ces zou hebben te doen; die, dewyl alles in zo een nette ordre was, niemand hem zou konnen beletten. En dat, al moest hy al tot vyf-en-twintig percent accordeeren; hy evenwel wel een tonne Gouds, daar by zou profiteeren. En cessie doende, noch veel meer. Doch dat hy voor zyn moeyte, maar tien duyzead Guldens zou genieten, en duyzend Ducaaten voor die geene, die voor hem Bankroet zou gaan: dat een bagatel was; om dat die man aan-
| |
| |
stonds, op een andere plaats moest gaan wonen, en dat als dit nu volbracht, en in ordre was, hy twee of drie Jaaren, op nieuw moest Negotieeren; en betaalen zeer prompt, om zyn Crediet weederom te stabileeren. En dat hy een van de eerste zou zyn, om hem weederom in Crediet te brengen; als wanneer hy het zelve dan noch eens kon doen; en gaan voortaan stil leeven: dat hy dus zyn geheele Familie en kinderen, zou gelukkig maaken. Nu konnen de Heeren wel zien, of hy het kunsje niet wel verstond: en waar toe hy alles dat in genoemt heb, gebruykten.
Wat gerasineerde Gauwdief is dat? ondertusschen, moest iemand een van de geabandonneerste Schelmen zyn, die in de waereld gevonden worden; om iets diergelyks uyt te voeren: dewyl hy dus alle Eerlykheyd, en Reputatie met voeten treed.
Dat is in wynig Jaaren vergeeten; en als iemand zo in stilte een akkoord maakt, dan blyft hy in Crediet. Doch dat hy, om dit te doen, een Schelm moest weezen, dat spreekt van zelfs; anders zou hy daar niet toe deugen.
Maar als men Cessie moet doen op deeze wyze, dan moet men noch een valsche Eed boven dien doen; en daar toe zal eevenwel een Man, die gewoon is in
| |
| |
Crediet te leeven, en ter goeder naam en faam te staan, niet licht rezolveeren: of hy moest geen Godsdienst hebben.
Dat beken ik, doch de Geldgierigheyd kan een Meesch ver brengen; daar dan te valsche Eergierigheyd en trotsheyd, veel toe doet: want als men door zyn trots leeven, zich begind in de gront te booren, daar de spoorelooze Hovaerdye van de Vrouwen, ook veel toedoet; dan wil men liever, als zyn zogenaamde Eer te verliezen, alles doen wat men kan, om zich staande te houden; en van het een, komt men tot het ander; tot dat men eyndelyk zich wel genoodzaakt vind, wil men in dat fatzoen, of manier van leven blyven, om zo een pas te doen; daar diergelyke Raadslieden veel de oorzaak van zyn: doch zy zouden zeeker beeter doen, dat zy die valsche Eer verwierpen; haar Oogen openende; en verneederen zich, dan kan men de zaaken in een goeden staat, en opeen Eerlyke wyze zoeken te herstellen, en met naerstigheyd zien alles te boven te komen; en dan word men als een Eerlyk, doch ongelukkig Man beklaagt; en yder zal zo een wederom voorthelpen. Doch om zaaken dus te-dirigeeren, en zyn eygen tydelyk Intrest te verzaaken, als men het in zyn hand heeft, om met een slag Ryk te
| |
| |
worden; doch liever als een schelmstuk te pleegen, tot armoede wil vervallen; daar toe moet men al veel vreeze Gods, in zyn hart hebben.
Dat is zeker. Doch zo een kaerel, is een schadelyk Instrument in een Republiek. Maar iemand moest evenwel Gek zyn, die zo een bekenden Gaauwdief, zo veel dorst betrouwen, al bestond hy al slecht genoeg, om zo een daad te pleegen.
Dat is een Perzoon, ook eens slecht bekomen: want een zeeker Man, die Bankroet moest gaan, en daarom zyn effecten aan hem verkocht, teegens Contant Geld; die zou ook van hem geholpen worden: ten dien eynde maakten hy een Obligatie van vyf duyzend Guldens, aan den Smous; doch hy vergat een Renverzaal te neemen. Maar doen het 'er op aan kwam, en die Man Bankroet gong, zo sloeg hy al de Goederen aan, die den anderen op een plaats, die den Smous wist, verborgen had: en hy kon die niet weederom los krygen, voor dat hy met hem, voor twee duyzend Guldens was geakkordeert; daar hy hem geen duyt schuldig was.
Dat was zyn verdienden loon. zo bedriegt den eene schurk den anderen; en ik geloof, dat hy die Perzoon, die hy
| |
| |
die heerlyke raad gaf, niet veel beeter zou gehandelt hebben. Maar om dat diergelyke schelmstukken, heedendaags zo veel gepleegt worden, zo moeten eerlyke Menschen, die ongelukkig worden, daar door leyden; dewy! men tegenswoordig altyd vrees, bedrogen te worden.
Dat is waar; doch men kan het evenwel gaauw bemerken: want als iemand overvallen word, en een weg inslaat, om met uytstel van tyd, een yder te betaalen, en zo wil akkordeeren, dat hy voor het overige aanspreekelyk blyft; dat is zelden of nooyt anders als Eerlyk: want Schurken, zoeken het op deeze wys niet. En by aldien een Crediteur te koppig is, om daar na te luysteren, maar liever zo een Man ruineerd; dan is hy gek, en waardig dat hy alles verliest, en in dezelve staat komt; en dan ook zo behandelt word. Dewyl geen een Koopman verzeekert is, dat hem zulks niet zal overkomen.
Nu noch een Historietje van den ouden: want onze Vrinden zullen haast komen, en het verwondert my dat zy 'er noch niet zyn.
Een zeekere Weduwe van een Juwelier, die lang met haar Vrinden overhoop had geleegen; liep eens groot gevaar, om door hem geruineerd te worden, had-
| |
| |
den die zelven vrinden, haar niet geret: want haar Man komende te sterven, wiens Boedel vry wat in disordre was; zo boden haar vrinden zich aan, om haar te helpen; doch om dat zy noch quaat op haar was, zo weygerden zy het uyt trotsheyd; en sloeg den Boedel aan, zonder iemands raad. Nu had haar man een party Juweelen, ter waarde van meer dan vyftig duyzend Guldens, aan deezen Smous verpant, voor een Somme van tien duyzend Guldens; en in de Obligatie gezet, dat zo hy dat Geld, aan hem niet ten vervaldagen betaalden, den Smous by deezen verzogt wierd, die Juweelen voor hem te verkoopen, zo goed als hy zou konnen, om zich zelfs te betaalen; en wat daar over schoot, hem ter hand te stellen: zullende hy zonder exceptie goed keuren, wat den Smous daar in kwam te doen. De Weduwe vond wel op het Boek, dat haar Man zo veel Geld, van die Smous bezat, als meede, dat hy die waarde aan Juweelen onder zich had; en dat zy daarom wel in staat was, om den Boedel te redden, en de schuldenaren te betaalen; schoon dat 'er dan niet veel overschieten zou; daar zy echter toe gerezolveerd was, om haar Mans Eer op te houden. Den vervaltyd van de Obligatie naaderende, schoon zy van deeze Conditie niets
| |
| |
wist, zo zond zy om den Smous, die by haar kwam; aan wien zy voorstelden, dat zy noch niet wel by kas was, om die Obligatie af te losschen; en dat zy daarom verzocht, of hy die noch voor drie maanden wilden prolongeeren: daar hy meede te vreeden was; beloovende voor den vervaltyd, met de Obligatie aan haar huys te zullen komen. Nu gelieven de Heeren te weeten, dat den Boekhouder, die haar man veel gebruykt had, noch door haar geemployeerd wierd, om haar te recht te helpen: deze kwam op den vervaldag van deeze Obligatie, des morgens, gevallig aan haar huys; dewyl hy daar voorby gong, om in passant eens te vraagen, of 'er iets van haar dienst was? de Weduwe andwoorde neen, maar wilden hebben, dat hy een kopje Koffy mee haar zou drinken; gelyk hy deed; beginnende over eenige zaaken, haar mans boedel raakende, met hem te spreeken; onder andere, dat het haar verwonderde, dat deezen Smous niet kwam, om die bewuste Obligatie te prolongeeren, gelyk hy belooft had; en dat hy al een goed vertrouwen op haar moed hebben. Doch de Boekhouder, een Man zynde die zeer schrandér was; antwoorden, dat weynig Smousen iemand zullen vertrouwen om dat zy zelfs
| |
| |
niet veel deugen, en boven al deezen bekenden Gauwdief, dat hy daarom verzocht eens te zien, wanneer die Obligatie verviel. De Weduwe deet zulks, en bevond, dat die dezelve dag moest betaald worden. En dewyl de Boekhouder zich te binnen bragt, dat den overleedene, meer dan eens teegens hem gezegt had, dat hy wenschten van dien Smous af te zyn; en boven alles, die Obligatie ten vervaldage te moeten afleggen; en den Smous nu niet op kwam, zo vreesden hy, dat daar iets moest achter schuylen. Zy vonden dan te zamen goed, dat hy naar den Smous zou toe gaan, om hem te spreeken, en de Obligatie eens te zien. Gelyk hydeed; doch het and-woord was, dat hy niet te huys was, en ook dien dag niet te huys zou komen, dewyl hy 's morgens vroeg uaar Haarlem gegaan was, en maar 's anderen daags weder te huys verwacht wierd; dat de Boekhouder in noch meerder bekommering bragt; die zulks de Weduwe gong raporteeren; en haar raaden, dat zy dit Geld dien dag moest afleggen, het gong zo het wilde. Doch de Weduwe kwam zulks niet geleegen; en kon ook niet begrypen, wat gevaar dat 'er in lag, dat zy wachten, tot dat de Smous te huys kwam: te meer, dewyl den Boekhouder, als onbewust zynde wat
| |
| |
dat daar achter schuylde, haar zulks niet kon aantoonen. Zy rezolveerden dan, om zich stil te houden, tot dat zy den Smous gesproken had. Den Boekhouder gong weg, doch onvergenoegt by zich zelven; als verzeekert zynde, dat hy dien Smous, een Slang in het gras school. Op de Beurs komende, zag hy de Broeder van de Weduwe, dien hy alles verhaalden; deeze een deftig Koopman zynde, begreep het beeter als zyn Zuster, en niet teegenstaande dat zy hem nergens in wilden kennen; zo resolveerden hy om haar te helpen, zonder dat zy het zou weeten. Naar den eeten, zond hy het Geld met een Notaris, uyt naam van zyn Zuster, aan het huys van den Smous; om het zelve hem aan te prezenteeren. Doen was dien schurk wel te huys, en niet tot Haarlem. Doch hy andwoorden, dat hy wel zodanig een Obligatie, en eenige Juweelen, van die Juffrouw had; doch dat hy zo veel Geld niet hebben moest; dewyl hy reets een gedeelten van die Juweelen had verkocht, volgens Authorizatie; na dien het de vervaldag was, en hy nergen van had gehoort; maar dat hy gereet was te liquideeren. Doch de Notaris protesteerden, en deed raport. En zo wierd ontdekt, waar het geheym in bestond. De Boekhouder begaf zig weeder naar de Wedu-
| |
| |
we, en vertelden haar, dat den Smous te huys was, en hy de Ju weelen verkogt had, zonder van de gedane prezentatie; te spreeken: dit deet haar zeer altereeren; niet weetende wat te doen. Den Boekhouder raaden haar verder, om naar haar Broeder, met hem te gaan, en zyn hulp te verzoeken; daar zy met veel moeyten toe rezolveerden. Daar komende, wierd zy met vriendschap ontfangen, en haar naar het voorstellen van haar verzoek, alles geopenbaart; en dat 'er dus reets voor haar welzyn gezorgt was, gelyk het bleek: want de Smous zullende liquideeren, toonden, dat hy een party, die twintig duyzend Guldens waardig was; voor acht duyzend Guldens had verkogt. Maar het mogt niet helpen; men dwong hem de Juweelen, zo als hy die ontfangen had, weederom over te geeven; genietende
hy, van zyn gesmeed schelmstuk, geen ander voordeel, als de Eernaam, van een gerafineerden schelm. En de Weduwe, ontfong tot loon van haar trotsheyd, weldaaden. En haar Broeder betoonden, dat hy een Braaf en Edelmoedig man, en oprecht Boeder was; het welk zy altyd erkenden.
Die Weduwe liep groot gevaar. Doch daar zyn onze Vrinden, dat komt wel uyt. Welkom Mevrouw en Myn Heeren.
| |
| |
Myn Heer, ik ben uw dankbaar; en verzoek excuus, dat wy met ons drien komen, daar gy my maar alleen verzocht had.
My geschied veel eer: en ik moet vergeeving verzoeken, om dar ik Mevrouw, en Myn Heer niet genoodigt heb; doch ik wist niet dat Myn Heer, zulk goed gezelschap buyten had. Mevrouw laat ik de Eer hebben van uw binnen te leyden.
|
|