| |
IV. Hoofdstuk. Zynde een t'zamenspraak tusschen een predikant, edelman, advocaat en koopman, Op een Hofsteede buyten Haarlem.
IK moet bekennen, dat Myn Heer, ons van de middag, recht Nobel onthaalt heeft.
Het is hier niet als in de Stad, Myn Heer, daar men alles zo gereed kan krygen.
Neef, wat kan iemand meer begeeren, als een Schootel of drie Delicaat Eeten, gelyk wy gehad hebben; en een nagerecht van keurelyke Fruyten.
Myn Heer heeft gelyk; voornamentlyk als men zulke weergalooze Wyn daar by heeft, dan kan men het stellen.
Het is my lief, dat de Vrinden Content zyn: dat geeft my het grootste
| |
| |
genoegen. Wy zyn noch gewoon, om op zyn oud Burgers te leeven; en niet na de Nieuwe Mode; want men is het hedendaags anders gewoon; en die dat niet meede doet, geeft men de Naam van Gierig; of dat hy zyn Waereld niet verstaat.
Een zeeker voornaam Heer, verhaalden my eenige tyd geleeden, dat hy eens op een aardige Maaltyd geweest had. Een Heer van den eersten Rang, in ons Vaderland; zo ten aanzien van zyn afkomst, als Rykdom en noogen Ampten; nodigden hem, beneffens veel anderen, zo Heeren als Dames van Fatzoen, ten Eeten: dewyl hy dien dag, vyftig Jaaren geleeden, het Ampt dat hy noch bedienden, had verkreegen Een ieder verwachten een prachtige Maaltyd; en elk naar zyn rang nu aan de Tafel geplaast zynde, zo wierd het eerste Gerecht opgedist; bestaande in eenige Schootels, met gebraade Ossen en Kalfsvlees, en diverse kleyndere, met Graauwe Erreten en Kool, enz. De Gasten keeken elkanderen eens aan, en begonden te lachgen; doch den ouden Heer, steurden zich daar niet aan; en verzogt de Vrinden omhartig toe te tasten; dat zy van harten, welkom waaren; beginnende zelfs te Eeten, doch ziende dat niemant hem volgden; vroeg wat daar
| |
| |
aan schorte, of dat Eeten dan niet goed was? men dorst niet anders antwoorde, als Ja; doch teffens te kennen geevende, dat dit niet na haar verwachting was. Den Tractant schudden zyn Hooft, en ordineerden om het maar weg te neemen, en wat anders op te brengen, gelyk geschieden; als wanneer 'er wederom allerley gebraad, zelfs Hoenders, enz, op Tafel kwaamen, met veel assietten, van gestoofde vruchten: zeggende, dat hy hoopten, dat zyn Vrinden nu altoos, wel te vreeden zouden weezen; en hartig toetasten. Doch de Gasten, dien het vrolyk Humeur, van haar Tractant wel kenden, lachten al weeder; bekennende, dat de spys heel goed was; maar dat haar dacht, dat die dag iets anders vereyschten. Den ouden Heer begon te Zuchten en ordonneerden, om dit ook weg te neemen, en al weederom wat anders te brengen. Daar op wierd een Koninglyke Tafel aangerecht, gestoffeert na de heedendaagsche wyze, met alles wat voor Geld te bekomen, en door konst te practizeeren was: werdende dus driemaal warm Eeten opgedist; en de Maaltyd, met een prachtig Nagerecht, beslooten. Daar de Gasten, zig zeer voldaan over betoonden; zeggende, dat dit recht was, en zo als het behoorden, voor een Heer van zyn Rang, en op zo een plechtigen Dach.
| |
| |
Maar kreegen tot antwoord; dat zyn Vader, eenmaal alle Jaaren, gewoon was geweest, zyn Familie en Vrinden, op de eerste wyze te tracteeren; gelyk die Groote Patriotten, onze Voorvaderen, eertyds gewoon waaren; die nooyt anders tracteerden, wanneer zy by een quamen: maar dat zy meer vermaak vonden; met elkanderen aan te zetten, tot het verdeedigen van de Vryheyd des Vaderlands; aan de eene kant, door het waagen van haar leeven; en aan de andere kant, door vlytigheyd in den Koophandel; die groote Zuyl van het gemeene Best; om daar door, zo veel te winnen, dat men noch genoeg overhield, dewyl men weynig verteerden, om de lasten van zo een kostbaaren Oorlog te konnen draagen; als met elkander, door onnodige verkwisting, te trotzeeren. En dat ieder Huysvader, van kleyn tot groot, de gedachtenis daar van, ieder Jaar, behoorden te vernieuwen. Doch dat men in zyn Jeugd gewoon was, op de tweede wys te tracteeren; gelyk ook geschied was, doen hy zyn Ampt, eerst aanvaard had; en dat zulks noch bestaan kon, dewyl doen de Negotie Floreerden; en men de vruchten van zyn Arbeyd, wel mag genieten: doch dat men heedendaags gewoon was, op de laatste wys te Leeven; nu de Fabrieken
| |
| |
en den Koophandel vervallen, en voor een groot gedeelte, aan andere Natien waren overgegaan; die daar van eertyds geen kennis hadden. En dat schoon het noch eenigsints, onder vermogende Lieden, in te schikken was; het evenwel een quaat voorbeeld, voor de minderen gaf, die alles wilden nadoen; waar door veel Familien geruineerd wierden. Verhaalende hy, hoe men daar een Voorbeeld van had, by de Romeynen, die in haar eenvoudigheyd, groot geworden, onder Augustus, daar van de Vruchten hadden gesmaakt; en door overdaad, weder gevallen waren. Besluitende, op de Eerste wys zyn wy groot geworden: op de tweede wyze hebben wy gebloeyd: en op de derde wyze daalen wy weeder, met gevaar van geheel te grond te gaan.
Dat was noch een deftig Patriot, dat moet ik bekennen. Veel te winnen, en wynig te verteeren, dan kan men op een eerlyke wyze groot worden.
Zo is het, Myn Heer. Wat is de oorzaak, dat men heedendaags, van van veel Schelm-stukken, en bedriegeryen hoort? niet anders, als om dat men met de Negotie weynig winnen kan; en de verquisting, hoe langer hoe grooter word; die dan moet onderschraagd worden, zo goed als men
| |
| |
kan. Zo spoeyd men met alle macht, naar de slaverny: want de Trotsheyd en Overdaat, is een Vyand van de Vryheyd. Het geen ons zo klaar, door dien Vryheyd-minnenden Schryver, in zyn Verhandeling over de Vryheyd in den Burger-Staat, dat eerst is uitgekomen, word aangetoond. Doch ik zie als noch weinig verbeetering te gemoedt, dewyl verstandigen hier wel van overtuygd zyn; doch niemand lust heeft, om tot de eerste Eenvoudigheyd weeder te keeren. Nochtans moet men dit tot lof van veel Grooten en voornamen onder ons, zeggen; dat de overdaad, by haar zo veel niet in zwang gaat, als by de Burgery. Zelfs een Eenvoudig kleed, onder de voorname Dames, word een teken van Rang. Maar onder de ordinaire zoort van Burgers, gaat het daar meede overheen; zo zag ik Voorleeden, een Ambachtsman zyn dochter, trouwen; met een kleed van Tapyt werk, met Levendige Koleuren; of het een Juffer, van den eersten Rang was; dat haar echter, als zulks door opvoeding niet gewoon zynde, zo een losse zwier gaf; dat zy met recht, voor de Princesse in het spel van de vier Kroonen, had kunnen passeeren. Hoewel het noch zo belachgelyk niet was, als een Dochter uyt een groenkelder, die ik heb zien Trouwen: want
| |
| |
dat gong alle paalen te buiten.
Maar my dunkt, dat de Koetsier daar met de Chaife wederom gekomen is. Ik hoor hem; en moet hem vraagen, waar hy zo lang gebleeven is. Gelieven de Heeren, uu liever een Pypje te rooken, en Thee te drinken, in Huys, in het Koepeltje, of aan de Vaart?
Zo als het Myn Heer geliefd; hoewel de verandering, niet onaangenaam is; en naar de tyd van 't Jaar, is het een aangename namiddag.
Jan, breng Pypen en Toebak, achter in het Tuyn-huysje. Maar heb ik Jorden niet gehoort?
Ja Myn heer; maar hy gelykt wel half dronken.
Dat zal de Makelaar gedaan hebben: want hy is het nooyt gewoon. Laat hem maar stil gaan leggen slaapen, dat zal best zyn.
Advocaat, gy hebt het weeder te vroeg gepreezen: het begint te betrekken; ik vrees voor regen.
Dat zal maar een Kermis-buytje weezen. Kom Myn Heer, treed in zonder Complimenten, heeft onzen Hospes gezegt.
Nu noch een Historietje van den Smous. Maar wat zeediger Advocaat;
| |
| |
want in de vorige, liep wat te veel van St. Anna onder.
Och neen Myn Heer. Ik heb die Historie, wat het weezendlyke aangaat, na waarheyd verteld; en een grap of twee daar onder, is de saus over de spys; anders is het zo droog; gelyk de meeste heedendaagsche Historien zyn, die de Autheurs verzeekeren dat net zo gebeurt zyn; en daar om geen een invallende gedachten, daar tusschen in derven lappen; of zy moesten die niet hebben; en evenwel wil niemand het gelooven.
Maar als gy, op deeze wyze, de Leevens-beschryving, van deezen Smous beschreef, en in 't licht gaaft; zoud gy dan wel denken, dat de Menschen het voor de Waarheyt zoude aanneemen.
Daar zou ik my, zeer weynig aan kreunen: wilden zy het niet gelooven; dan mochten zy het hem gaan vraagen; hoewel ik geloof, dat hy daar niets van zou willen weeten; uyt vrees, dat die bekentenis, hem aan een Dwarsbalk zou doen stikken; daar hy naar alle gedachten, geen zin in heeft; dat ik hem niet qualyk afneem: want hy is geen Engelsman. Doch zo ik daar toe Resolveer, zo zou myn Troost zyn; dat de meeste zaaken, aan veelen bekent zyn. En dat 'er weynig, of
| |
| |
liever geen Autheur gevonden word; die de geheele Waereld voldoet, en dierhalven aan die Eer renuntieerende, zo zou ik het alleen doen, tot Vermaak van myn zelfs, en eenigen Goeden Vrinden; om die eens te doen lachgen. Hoewel het niet geheel zonder Stichting en nut zou zyn, zo den Domine my permisie gaf, om zyn aanmerkingen daar te mogen invoegen; en de vrind Egbertus, en andere, meen ik het niet eens te vraagen.
Zo Myn Heer dezelve daat toe waardig Oordeeld, zo ben ik te Vreeden.
Ik ben Myn Heer verplicht.
Van deezen Held te Schryven:
Verbreyt; bekent mag weezen,
Een langen Tyd, naar deezen.
Om my dan, met een geheel Heyrleeger van beschuldigingen, die men hem naageeft; niet op te honden, als dat hy in Vorigen tyden, meeden deel zou gehad hebben, in 't assisteeren van de Engelsche Zeerovers; door het toe zenden van allerhande Provisie, en Ammunitie van Oorlog: in mangeling van de Gestole goederen voor
| |
| |
een prysje; dewyl men zulks, in allen gevallen, de Smousen alleen niet moet te lasten leggen; gelyk my Notario bekent is; zo zullen wy het zelve, beneffens de Correspondentie met de Heeren Turken in Algiers, Zalee, Tunis enz. (als my niet aperent voorkomende? en ik hem niets begeer te lasten te leggen als het geen de waarheyd is) maar overslaan; en liever wat anders vehaale. Een zeer vermogent Heer, daar hy veel Jaaren by bekent was geweest, te weeten voor een Ryk en Schrander Man; verzocht hem of hy niet en goede Somme Gelds vóor hem zou konnen Employeren, dewyl de Intresten tegenwoordig zeer weynig geeven, en het leeg te laat en leggen noch minder voordeel aan brogt. Daar op maakten zy te zamen een Accoort, hoe die Penningen, tot gemeen Voordeel aanteleggen. Haar eerste Onderneeming was, om een considerabele Party Zilver in te koopen, en daar Dukatons van te laaten munten; daar een goet voordeel op overschiet: voornamentlyk dewyl deezen Heer, altoos aan een van de voornaamste officieren, van yder Oost Indies Schip, een gevulde Stoo daar van meede gaf, na Batavia; met een adres Brief van den Smous; aan wiers Correspondent zulks dan besteld wierd; die de waarde daar van, na aftrek van de
| |
| |
Provisie en Stempelen, in de Kas van de Comp of door aan goede Menschen tegen 10 of 15 percent meede te geeven; aan den Smous Remiteerden. Deze Negotie ging goed, dewyl daar na aftrek van de Assurantie en anderen Ongelden, altyd ten minste 10 of 12 percent s' jaars Intrest van kwam; hoewel voor de Smous meerder; dewyl die eerst gewoon was, de wigtigste, zo als zy uyt de Munt kwamen daar uit te weegen, om die van haar overtallige zwaarte, wat te ontlasten. Zo dat onzen gerafineerde Boeff, van deezen Heer, ten minsten vyftig duyzend Guldens onder zich had; die in deeze Negotie en Beleeningen wierden geeimplooyeert. Hy door de dagelykze verkeering bemerkende, dat deezen Heer wat sloff was; en geen ordentelyk Boek hield; zag occazie, om op eens, een braaven slag te slaan: ten dien eynde nam hy altyd recipissen van de Ducatons die hy ter verzen ling aan deezen Heer over gaf: die daar niet eens aanteekening van hielt; dewyl hy die maar had over te geeven; werdende doch geadresseert, aan het adres van den Smous; en dus buyten zyn directie. Vergenoegende zich, met het aan teekenen van het Geld, dat den Smous, van hem onder zich had; daar behoorlyke Quitantien van waaren. Deze Onderneeming
| |
| |
aldus, een Jaar of drie geduurt hebbende, zonder dat hy in al dien Tyd, een behorelyk Reekening gedaan had; of te zamen te Liquideeren; zo geviel het, dat deezen Heer overvallen wierd, door een zwaare Pleuris; het welk hy hoorende, liet alle dagen na zyn toestand vraagen: uyt hoofde van zyn hoog achting door den zelve, of om zich te bereiden tot het voleyndigen van zyn voorgenomen Schelmstuk; zo dien Heer mogt komen de Reys aan te neemen: een van twee is zeeker; doch welk de apparenste reede was; laat ik aan, het Oordeel van de Heeren. Hy hoorende, dat dien Heer in het uyterste gevaar, en genoegzaam beezig met sterven was; gong daar zelver naar toe; om de Executeuren in den Boedel, voor in te neemen, ten zynen voordelen, zo zulks maar eenigzins de Occasie toe lien. Hy liet zich dan aandienen, en wierd door een van de naaste Bloed Vrienden ontfanden; die wel wist, dat zyn Neef veel met dezen Smousuytstaan had. Deeze Heer, gaf den Hebreer te kennen, dat het met zyn Neef zeer slecht gesteld was; zonder de minste Hoop van opkomste: daar den ouden zich zeer over ontroerd aanstelde; biddende Myn Heer noch eens moogen zien; om zyn laatste plicht by hem af te leggen: dat men hem niet wel kon, wey-
| |
| |
geren. Binnen-komende zo kon hy zyn Traanen van weemoedigheyd niet weederhouden; zo dat iemand, by wien hy onbekent was, waarachtig zou gezworen hebben, dat het hem ernst was. Aan het Bed staande, zo vond hy' zyn Vrind maar even in staat, om hem een Woord toe te spreeken; en betuygden hem, met veel aandoening, het leedweezen dat hy had, van hem in zo een toestand te vinden; te meer dewyl zy zo veel te zamen noch hadde uytstaan. Gebruykende deze woorden: want Myn Heer weet wel, dat ik noch wel een halve Tonne Gouds, en meer, by Myn Heer uyt staande heb; zonder dat onze Reekening gesloten is; daar door ik vrees, dat eenige Ruzie zou konnen voort komen, naar uw dood, met Menschen die van alles onkundig zyn. Doch den Zieltogenden andwoorden, dat hy het wel
wist; doch niet meer in staat was om daar van te Spreeken. En dat zyn Vrinden hem geen ongelyk zouden aandoen. Deze woorden noch niet geeyndigt zynde, zo kwam een Predikant in de Kamer; dat hem deet rezolveeren om weg te gaan: werdende uytgeleyd door een Bloed-verwand van den Zieken; die ook een van de Executeurs, en Voogden van de Onmondige moest weezen Deze herhaalde hy zyn Ongerustheyd, en Vertel-
| |
| |
den hem; dat hy by slot van Reekening, noch, meer als vyftig duyzend Guldens van den Zieken moest hebben: gelyk hy zelfs van hem gehoord had. Dezen Heer stelden zich zeer verwondert daar over aan; weetende dat zyn Neef een zeer schatryk Man was: en and woorde dat het hem aanneemelyker zou voor komen; dat zyn Neef, zo veel Geld van hem moest hebben. Doch den Smous zich zeer ontsteld aanstellende; Vroeg hem, of hy dan niet gehoort had, dat de Zieken hem op de Vraag; of hy niet wel wist, dat hy noch wel een halve Tonne Gouds, en meer, by hem uytstaande had; ja, had geandwoord. Dat den anderen bekenden, als meede dat hy van zaaken niet volkomen onderricht was; maar dat hy zou trachten, naader verklaaring daar omtrent, van zyn Neef te bekomen; zo het maar mogelyk was. Doch de Smous dacht dat zulks best in zyn presentie zou geschieden; daar den anderen niets teegen had; en hem verzocht, om wat in een andere Kamer te willen wachten; gelyk geschiede. Dezen Heer na binnen gaande, bevond dat den zieken onder het Gebed genoegzaam buyten kennis was geraakt. Het welk hy den Smous bekent maakten. Die daar op, nu wat geruster zynde, naar huys gong en weynig tyd daar na, iemand
| |
| |
by het Huys van den Zieken liet oppassen. Die hem binnen een Uur of drie, boodschapten, dat dien Heer dood was; zonder verder eenig Woord gesprooken te hebben: dewyl hy wel weder eenigsins by zyn kennis, voor zyn door, was gekomen; doch met een belemmerde Tong, tot dat hy geheel weeder ingestort ende gestorven was: gelyk de Knecht hem verteld had.
Dat nieuws geloof ik dat hem zeer aangenaam was: want nu had hy schoon spel.
Buyten twyffel; en de Heeren konnen wel denken, dat hy nu niet luy was, om alles in zyn Boek te laaten invullen, zo als hy het Raadzaam Oordeelden: om daar een Reekening uyt op te maaken. Naar dat dien Heer Begraaven was, begonden de Executeurs, alles wat zy vonden, naauwkeurig na te zien; en bevonden wel aanteekeningen van zaaken, doch geen ordentelyk Boek. Onder anderen eenige Quitantien, van omtrent vyftig duyzend Gulden, tot lasten van den Smous: als aan hem, van tyd tot tyd, betaald zynde. Ook wederom eenige aanteekeningen, van ontfangen Penningen; en diergelyke meer. Hier uyt formeerden zy een Reekening, zo goed als zy konden: waar uyt bleek, dat de Smous
| |
| |
deeze Somme noch rykelyk schuldig was. Doch om secuur te gaan, zo verzochten zy den Smous, ook een Reekening uyt te schryven; om die teegens elkanderen uyt te wisselen. Gelyk dan ook geschieden. Doch waar uyt bleek, dat het different tusschen beyde hier in bestond; dat de Erfgenamen van den Overleedenen, omtrent een halve Tonne-Couds van de Smous; maar de Smous in teegendeel vry meer als die Somme, by slot, van haar noch Pretendeerden.
Dat different dunkt my dat evenwel vry wat groot is; en scheelt meer als een Tonne-Gouds in de keur; hoe kon hy dat goed maaken?
Gemakkelyk. Hy bragt niet alleen in Reekening, al het Geld, dat hy van tyd tot tyd, van den Overleedene ontfangen had; en daar de Erfgenamen de Quitantien van vonden, maar ook noch daar en boven, eenig Geld; dat hy bekende ontfangen te hebben; daar geen Quitantien van gevonden wierden; schoon hy echter verzeekerde die te hebben gegeevent om dus niet alleen zyn Eerlykheid, maar ook de slofheyd van den Overleeden aan te toonen, en dat op haar Reekening geen staat te maaken was. Boven dien, bragt hy in Reekening, al de halve winst, die
| |
| |
op de Beleeningen, en het laate munten van de Ducatons enz. gevallen waaren: neffens het beloop, van die Ducatons, die hy aan den Overleedene had ter hand gesteld, volgens de daar van zynde Recipissen. Zo dat zyn Reekening net, en met behoorelyke bewyzen voorzien was.
Maar bragt hy de winsten, die op de Ducatons naar Indiëp gezonden, gevallen waren, niet in Reekening? want daar uyt zou blyken, dat die nette Quantityd van Ducatons, die den Overleedene van hem ontfangen had; naar Indiën gezonden waren:
Hy was zo gek niet: want schoon de Executeurs hem daar na vroegen, zo ontkenden hy, dat de Overleedene ooit eenige portie daar omtrent had gehad: maar alleen ten opzichte van het Beleenen en Munter: doch dat by de Ducatons, die den Overleedene ontfangen had, gedeeltelyk tot Betaaling van 't ontfangen Geld, en gedeeltelyk om te debiteuren aan hem gegeven had, zo dat hy die nu noch schuldig was: dewyl hy daar meede gedaan had naar goedvinden. Als meede, dat hy dik maal Reekening Courant had overgegeeven; zonder echter ooit door zyn flofheyd afdoening te kunnen krygen. En dat den Overleedenen, immers zelfs op zyn Dood-bed bekent had,
| |
| |
in haar byzyn; dat hy hem meer als vyftig Duyzend Guldens, noch schuldig was. enz.
Maar de Erfgenaamen konde wel onderzoek doen, en bewyzen, dat den Overleedenen veel Ducatons naar Indiën gezonden had; door de Perzoonen die dezelve meede genomen hadden; en dan zo achter de zaak komen. Als meede aan wien die geaddresseert waren: want het was niet te denken, dat die alle Dood, of buytens Lands waaren: en zo zou het voor een gedeelte uytgekomen hebben.
Dat ontkende hy niet; maar in tegendeel stond hy toe, dat hy dikmaals groote partye, voor zyn eygene Reekening, met een adres Brief, aan den Overleedene had gegeeven; met verzoek, van die voor hem, aan den een of den andere Officier meede te geeven: dewyl dien Heer daar groote Occasie toe had, en hy niet. Doch dat den Overleedene hem daar nooit eenige Recipissen van had gegeeven; gelyk ook niet te pas kwam, dewyl hy hem daar voor, niets schuldig was.
Ja maar, dat gaat, dunkt my, onder Correctie, niet door; en dat kwam al te pas: want zo iemand my een party Geld gaf, met verzoek om dat voor hem te verzenden; zo zou ik nooit Refuzeere, daar een Quitantie, of Recipisse van te
| |
| |
geeven, dat ik zulks om te verzenden had ontfangen. En neemen wederom, tot myn ontlasting, een Bewys van den geenen, die het meede nam. En zo dunkt my, zou ieder bekwaam Koopman doen. En dewyl den Overleedene, Recipisse had gegeeven aan den Smous, van de Ducatons dien hy verzonden had; zo komt het my voor, dat hy ook wel Recipissen van de meede neemers zal ontfangen hebben; en die moesten in den Boedel gevonden worden.
Ia, maar de Recipissen die hy overgaf, had hy zelver geschreeven, en daar stond zulks niet in, en waaren door den overleedenen geteekent, ja wie weet of hy daar ook niet wel, een 1 of een 0, achter of voor gezet heeft. En wat het overigen aangaat; ik beken dat Myn Heer als een verstandig en voorzichtig Koopman Redeneerd; doch daar uyt blykt teffens, dat Myn Heer nooit gewoon is, diergelyke Negotie op Indiën te doen: want nooit zal iemand die naar Indiën gaat, en bestel Goederen, of Ducatons; daar hy geen voordeel aan heeft, maar alleen moeyte om te bestellen; gek genoeg zyn, om daar Recipissen van te geeven. Gelyk het ook nooit in gebruyk is, om zulks af te vergen. Dat zeg ik by ondervinding: want ik heb een Nabestaande, die met ieder Schip veel Du-
| |
| |
catons, en ook wel andere Goederen naar Indiën zend, voor reekening van een Predikant, die dus over en weeder Negotieerd. Dezelve ongerust zynde, hoe hy in geval van schaade, zyn Intrest aan de Assuradeurs zou bewyzen; Consuleerde met my daar over. En dus ben ik van die zaaken volkomen onderricht.
Maar Advocaat dat kan niet zyn; zouden de Predikanten in Indien Negotieeren, dat kan ik niet gelooven.
Dat kan wel weezen. Maar niemant twyffelt daar aan, die de Zaaken recht bekent zyn. Wat Myn Heer, de Predikanten zyn de grootste Negozianten van Indiën. En Geld is een rechte Dominees Negortie: want daar is weynig omslag, en groot Voordeel op; en zo ik lust kroeg, zodanig een onderneeming te doen; zo zou ik myn Ducatons nooit anders, als aan een Predikant willen zenden: want die zyn Secuur goed; en men kan het altyd weg krygen; door dien een ieder bleyde is, aan een Predikant te worden gerecomandeerd; die veel occasie en invloed aldaar hebben; en bequaam zyn om een Mensch voort te helpen; ook hebben zy best geleegentheyd, om het Geld met Menschen voor wien zy spreeken, wederom te Remiteeren: want het is altyd niet geoorelooft Geld in Com-
| |
| |
In weet niet wat te antwoorden, doch het komt niet te pas.
Zy moeten ook wat van de Stokvis vellen hebben; anders mogten zy klappen; en meenig een braaf dienaar doen op ontbieden: want zy weeten alles wat daar omgaat. En waar meent Myn Heer, dat zy zo veel Geld van daan haalen; om zo Ryk te huys te komen; gelyk men ziet? van haar Tractament, denk ik, doch daar van konnen zy nauwelyks met Vrouw en Kinderen leeven; zo zy haar fatzoen willen bewaaren. En waarom meent Myn Heer, dat zy zich exponeeren, om zo een gevaarelyke Reys te doen?
Wel om haar dienst onder de Christenen waar te neemen: en om de ongelovigen Heidenen te bekeeren.
Het eerste doen zy met een. Doch wat het tweede aangaat, dat moet al zo zyn. My wierd eens een geval dien aangaande verhaald, van een Predikant, die inderdaat met een goed voorneemen ten dien opzichte vertrok: en aldaar komende, zo kogt hy een Slaaf, en een Slavin, om hem te dienen; die hy ook aanstonds met veel yver, in de gronden van de ver bragt, Godsdienst onderwees; en zo ver bragt, dat zy gedoopt wierden; doch doen waren
| |
| |
zy vry. Daar op kogt hy wederom anderen, en deet het zelve, tot driemaalen achter een. Doch op het laast bevond hy, dat zo voort gaande, hy zich dan zou ruïneeren; en daarom schreef hy in zyn Resolutie boek, Basta geen Slaaven meer te bekeeren, en dus was dat uytgepraat. En de Man had inderdaat gelyk: want als hy niets had, wie zou hem dan wat geeven. Ook doen die Slaaven het maar meest om haar Vryheyd te verkrygen: gelyk zy zich naderhandt, zeer dikwils genoodzaakt vinden, om haar zelven op nieuws te Verkoopen; en word het belet, dan vergaan zy van Elende, of loopen weg onder de Heydenen, en verkoopen zich daar. En waarom zouden de Predikanten zo wel als een ander, niet en Stuyvertje winnen, om eens een gemakkelyken dag in haar Ouderdom te hebben; om daar na in 't Vaderland, onder haar Vrinden, daar van te konnen leeven; en haar Kinderen voort te helpen. Zo dat de Menschen qualyk doen, die daar zo lebbig van spreeken, als men altemets hoort.
De Predikanten, heb ik wel gehoort, konnen altyd groote, en ryke Huwelyke doen in Indië: en zo aan Geld gerake. Dat is betaamelyk; dan krygen zy in eens genoeg.
Genoeg, Myn Heer! genoeg!
| |
| |
wel dat is een grouwelyk woord; wie Duyvel heeft zyn Leeven van genoeg gehoort. Kan Myn Heer my wel van duyzend ryken Menschen, tien opnoemen, die genoegd hebben; en niet meer begeeren? ik niet. Hoewel ik daar echter de Heeren Geestelyken van wil uytgezondert hebben; die ik beken, dat heel zelden Geld-gierig vallen.
Ja, ja, die hebben haar gebreeken al mede als andere Menschen: dat wil ik wel bekennen. Doch als iemand zo veel heeft, dat hy ordentlyk kan leeven na zyn Fatzoen; en zyn kinderen in staat stellen; dan behoort een yder wel te Vreedente zyn: ten misten een Predikant.
Dat heb ik veel Menschen, die niet heel veel hadden, dik wils hooren zeggen: doch als zy ryk wierden; dan zagen zy uyt anderen Oogen; en dan praat men ook anders. Doch wat het Trouwen aan Ryke Vrouwen in Indiën aangaat; wat braaf Kapabel Man, kan rezolveeren, zyn dagen met een half zwarte liplap te eyndigen; die door het gestadig Kaauwen van Pinang en Betel de quyl als Bloed de Bek uyt loopt: en ruyken, dat men te vies is om haar te zoenen. En zodanige Portretten zyn het meest, daar men Fortuyn meede maakt. Die doch altemaal uyt Geldgierigheyt genomen wor-
| |
| |
den: want dat zulks uyt Liefde geschied; geloof ik in eeuwigheid niet, of het moest om het zagtzinnig humeur zyn, dat de meeste Indiaansche Vrouwen, zo eygen is. Doch die het om het Geld doen, zou ik ten minsten raaden, nooit met haar in het Vaderland te komen; maar daar te blyven, tot dat zy de goedheyd gelieven te hebben, van te Heemelen: want in het Vaderland zyn zy haar zelfs, en een ander tot een last: en memand kan met haar omgaan: als alleen de Dienstboden; dewyl zy gewoon zyn haar Slaaven zo Vriendelyk te handelen. Hoewel ik een Heer gekent heb die zo een Potret getrouwt hebbende haar overbragt: en aan my tot verschooning daar van verhaalde, dat hy wel drie Jaaren in Indiën, na haar dood gewacht had: doch ziende dat zy geen haast maakte; zo Rezolveerden hy om over te komen; in hoope dat dit koude, en voor haar ongewoon klimaat; haar wat gaauwer zou doen af marcheeren, naar een Plaats, daar zy warmte genoeg, na alle aparentie, vinden zou; en dat hem binnen het Jaar ook gelukt was en doen had hy de Plaaten; en nam hier een Vrouw na zyn zin.
Ik kan hier echter Juffrouwen; uyt Indiën gekomen; die niet te versmaade zyn, en 'er al vry wel
| |
| |
uyt zien, en heel ryk zyn: maar ik zou uw niet raaden, om daar naar uit te gaan: want het zou niet lukken, zo zy wisten, dat gy zulke lofdichten op haar maakten.
Aan die Party renuntieer ik van harten: want de beste gaat doch, of haar de lendenen gebroken waren. Doch daar gaan noch wel Engeltjes na Indiën, maar die doen het om fortuyn te maken, en zyn voor de ryken, of die groot geld winnen konnen; en daar is in een jaar of twee, ook al de fleur af: want zy worden zo luy, dat zy niet langer gaan konnen. Doch die geld zoekt moet een getaande liplap hebben, dat is vast.
Gelieven de Heeren, een kopje Thee te drinken? Ik kryg dorst.
En ik verlang daar al naar: want ik ben een recht Liefhebber.
Jan, breng het Thee-goed. Maar Advocaat wy hebben met ons ingeworpen discours, den Smous geheel vergeten.
Geen noot Myn Heer, daar hy is, zit hy zo secuur, dat ik hem altyd kan weder vinden. Om die Historie dan te eyndigen. Naar dat de Executeurs, de reekening hadden naar gezien, en met den Smous gesproken, zo, wisten zy niet wat te doen; en gongen met eenige Rechts-
| |
| |
geleerden te raaden, die alle grote zwarigheyd maakten: om dat den Smous zyn zaak zonder tegenspraak, en de haare vry wat in disorder was, hoewel het bedrog genoegzaam doorstraalden; maar men had geen genoegzam bewys. Waarom het besluit was, niet te procedeeren; maar het zo te schikken, dat net aan goeden mannen wierd verbleeven; daar zy den Smous, na veel instantien toe kreegen: wordende volgens Compromis, de zaak gestelt aan twee Kooplieden, van yder kant een, en een onzydig Rechtsgeleerden: met dien uytslag, dat de Executeurs, den Smous, weynig minder als vyftig duyzend Guldens, moesten betaallen; schoon dat 'er wel tien duyzend Guldens, aan de reekening gekort wierd; en daar mede had hy zyn wensch.
Ik kan begrypen dat men op zo een wys, veel geld by een kan krygen: doch daar zal doch in geblaazen worden. Maar evenwel, hoe maakt men het met de Assuradeurs, als zoo een Oostindiesch Schip eens komt te blyven; en men noch met Cognossement, noch recepissen kan bewyzen, dat de gelden of goederen, aan boord zyn gekomen.
Myn Heer, denk ik weet zulks zo wel als ik. Het besten is, dat met in zo een geval, zonder Restorno aussureerd; en de
| |
| |
Goederen, in de Polis waardeerd; of het getal van de Dukatons, daar in meld; en Conditioneert, dat men in geval van schade, geen bewys van intrest, zal behoeven, te geeven: Renuntieerende ten dien eynde, aan alle de Wetten van de Assurantie - Kamer, die hier tegens zouden mogen stryden.
Dat is goed: maar wat kan dat veel helpen? Want, Myn Heer weet wel, hoe veel de Heeren Assuradeurs, als men schaaden eischt, zich daar aan stooren; dan moet men alles toonen, of zy weygeren te betaalen; en dan moet men voor de Assurantie Kamer, alles bewyzen, of men verliest zyn Proces; daar men meenden secuur te zyn.
Dat beken ik. Maar inden een Perzoon, met Myn Heer, een Contract van goede trouw aangong, dat tegens een byzondere Ordonnantie streed, waar van gy beyde van te vooren, onderrecht waard; en hy genoot de voordeelen daar in uytgedrukt; doch dat hy zich naderhand met die byzondere Ordonnantie, wilden behelpen, om niet in de schaade te draagen; hoe zou Myn Heer, zoo een Man noemen?
Een bedrieger, en Trouw loozen Schelm. Die waardig was by den Smous gezet te worden.
Als zodanig een zou ik die Aura-
| |
| |
deurs dan ook behandelen; en maaken haar daar voor, op de Beurs alhier, en tot Londen, Hamburg enz. bekend; en ik geloof dat zulks; de andere wat zou afschrikken.
Maar zy geeven voor, dat zy wel willen betaalen; maar dat zy het alleen doen, om niet bedroogen te worden.
Zy hebben gelyk, dat zy daar voor zorgdraagen, zoo veel het in hunne macht if; Doch ondersteld, dat zy dus lichter als anders, bedroogen konnen worden; zo moeten zy weten, eer zy zo een Contract teekenen, of zy zo iemand betrouwen willen, of niet. Doch dat ik haar zo veel voordeelen zou geeven, om dat zy my betrouwen moeten, en dat zy naderhand zulks met zouden willen doen, dat voegd geen Eerlyke Lieden.
Ondertusschen verliest men zyn Geld.
Dat niet. Daarvoor is het Appel: en in den Haag, zou men hem aanstonds op het Kontract, of Polis Condemneeren, al had men geen Bewys.
Ik heb het zelve geval tegens woordig. Doch ik ben lang door haar opgehouden, maar meen die weg nu eens in te slaan: want ik vind geen Reeden, waarom ik de Achting van zodanige Chi-
| |
| |
caneurs zou moeten ophouden. Of haar ontzien.
Myn Heer heef gelyk, ik ben tot uw dienst.
Jan, my dunkt dat ik volk in de Laan hoor, gaat eens zien.
Zouden wy bezoek krygen, of verwacht Neef iemand?
Daar Reyd een Koets met vier Paarden in de Poort, wie zal dat zyn?
Myn Heer, daar is den Heer van D ..... die vraagd of myn Heer belet heeft?
Een voornaam Edelman, daar ik Particulier by bekend ben; en die wel wat groots, maar evenwel goedaardig is. Kom laat ons hem gaan ontfangen.
Wel Jorden, wat schort 'er aan? hoe kykt gy zo nuchteren.
Die duyvelsche Makelaar,heeft maar viermaal, tusschen Haarlem en hier, gepleystert: en my bynaar dronken gemaakt; zo dat my het hoofd noch zeer doet.
Hoe, hy had immers Wyn in de Chaise?
die heeft by in de Herberg, aan de Poort laaten staan, om meede in de
| |
| |
Schuyt te neemen: maar hy gong by een Koopman eeten.
Ik dacht wel, dat hy zyn gat ergens zou indrayen.
Daar komt Myn Heer al aan.
Myn Heer ik groet u. Hoe vaart het myn Vriend?
Om Myn Heer te dienen. Hoe kom ik zo gelukkig, dat uw Edelheyd my de eer aan doed, van my zo onverwacht te komen bezoeken? had ik het geweten, dan zou ik niet gemankeert hebben, om Myn Heer, aan de Poort te komen opwachten.
Ik weet, dat Myn Heer zyn Waereld verstaat, en ieder weet te geeven, wat hem toekomt: daarom ben ik uw verplicht. Ik heb geordonneert, myn paarden op uw stal te zetten, en wilden hier liever pleysteren, als in een Herberg.
Myn Heer, doet my veel Eer aan. Gelieft zyn Edelheyd de goedheyt te hebben van in Huys te treeden, om zich wat te ververschen?
Als Myn Heer gelieft: ik maak met u geen Ceremonie.
Heer Advocaat, gelieft myn Heer maar te volgen. Ik heb op nieuws de Eer, om U Edelheyd in myn Huys, te verwelkomen.
| |
| |
Geliefd Myn Heer van Roode, of Witte Wyn gediend te zyn?
Ik hou het tegenwoordig by de Rynse Wyn, Myn Heer.
Jan, Breng aanstonds een boetelje of twee, van die Rynse Wyn, met witte bandjes.
Het is of myn Heer zyn eygen Kelderknecht is, zo net weet gy het: doch ik heb meer gehoort, dat zulks onder de burgers de mode is.
Jorden, geeft een paar boeteljes wyn aan de knechts.
Dat is niet noodig, voor dat Canalje: maar ik sta het toe, om dat Myn Heer het ten mynen respecte doet: want die myn Livrey eerd, eerd my.
Meent Myn Heer, van daag noch naar Amsterdam te reyden? of zal ik zo gelukkig zyn, van uw Edelheyds gezelschap, van de nacht hier te genieten?
Neen Myn Heer: ik kom van myn Landgoed, en meen van avond tot Amsterdam te slaapen: En gy hebt reets gezelschap. Myn Heer hoor ik is een Advocaat: maar is Myn Heer een gepromoveert Advocaat?
Door de gratie van de Heeren Professooren; om myn Heer te dienen.
Dat is wat anders: want zonder
| |
| |
dat, zou men uw voor een Man van Fatzoen aanzien.
Is de Promotie dan tegens het Fatzoen Myn Heer? ik meende dat het een Trap van Eer was.
Onder de Burgers, Ja. Maar Menschen van Geboorte, laaten haar Kinderen wel Studeeren, maar niet promoveeren. Daarom is het zeeker, dat Myn Heer, maar een Burgers Zoon moet weezen.
Ik ben van een Familie, die my altoos geleerd hebben, een yder dat Fatzoen te geven, dat hem toekomt; en het myne zeer wel te bewaaren, zonder het zelve door verwaantheyd, van iemant te, laaten krenken. En ik heb op de Accademie veel van die Adelyke Heeren gekent, die te dom zynde om te Studeeren, haar tyd doorbragten, met vreeten, zuypen, speelen en Hoereeren; en wanneer haar tyd verstreken was, dan schaamden men zich, om onder het Oog van een Professor te komen, om zich te laaten examineeren: maar dan was het te gering voor menschen van haar fatzoen, om zig te laten Promoveeren; ondertusschen hadden zy zo veel geleerd, als zy te huys kwamen; als de Kat die naar Engeland gezonden wierd, en miauw zey, doen zy weder kwam. Hebbende in plaats van bequaamheyd om haar
| |
| |
Vaderland te dienen; niets anders overgewonnen, als een gedebeaucheert Lichaam. Doch wat is daar aan gelegen; want de Ampten konnen haar doch niet ontgaan; en dan krygen zy de bequaamheyd met een.
Ik merk dat den Advocaat verstand heeft, maar wat stekelachtig met een is, en dat kon hem wel eens qualyk opbreeken, als die Heeren dat hoorden.
Daar over bekommer ik my heel weynig Myn Heer; want al hebben zy noch zo veel preuven van dapperheyd gegeeven; met het krassen van de Deegens langs straat, Vrouwen aanranden, en Glazen inslaan, en wat dies meer is; zo heeft zulks by haar niet veel te beduyden, als het 'er op aankomt, om een dapper Man tusschen vier Oogen, voor het punt te zien: of een moedige daat, met gevaar van haar Leeven, ten dienst van het Vaderland te onderneemen. Maar het zyn veeltyds navolgers, van den Fameuze Marquis de Creuvron.
Hoe, veracht Myn Heer den Adel dan?
Ver van daar, Myn Heer: want een Edelman die bequaamheyd, Dapperheyd en Deugd bezit; en de waarde van een ander, al is hy niet van Adelyke Geboorte;
| |
| |
weet te waardeeren; die is by my in hoogachting. En noch veel meer, als hy weet te leven, zo als het behoort; door zyn meerder met Eerbied, zonder laagheyd, en zyns gelyke met beleeftheyd; en zyn minder, met vrindelykheyd te behandelen.
Heer Advocaat, die reedenen bevallen my; en zo gy van een burgerlyke Familie zyt, zo is het zeeker, dat gy van jongs af, onder menschen van fatzoen bent opgebragt. In plaats van uw genome vryheyd qualyk te neemen, zo bekoort my uw Edelmoedigheyd; Aanvaard myn Vrindschap: en daar ik uw kan dienen, zult gy preuven daar van ontfangen, meer met daaden, als met woorden.
Ik ben Myn Heer verplicht, voor zyn Goedheyd; en acht my zulks tot een groote eer. Daar myn needrigen dienst, uw Edelheyd ook aangenaam mogt zyn, zo zal ik altyd, na vermogen betoonen, dat het bevel van Myn Heer, my tot een Wet verstrekt.
Weet Myn Heer ook iets particuliers, wegens de toestand van zaaken in Europa? het ziet my hier en daar noch zo verward uyt.
Wy zouden zulks met meerder recht aan uw Edelheyd vraagen, die veel grooter occasie heeft, om byzoaderheden
| |
| |
te konnen weten als wy: want voor myn, ik weet niets, als het geen de Couranten ons leeren; die zo verward zyn; en ons geduurig zulke tegens een-strydenden berichten geeven; dat men geen ordentlyke Zaamenknooping, van zaaken kan maken.
Dat is wel waar, Myn Heer; en dat heeft my al lang verdrooten; en wil men al wat nieuws weeten, zo dient men wel al de Papier en te leezen, die dagelyks uit komen, zoo wel in 't Frans, Duyts, als Engels; en die zyn vol herhaalingen, en half opgevult, met Bekendmaakingen: en wie komt dat geleegen, of wie heeft daar lust toe?
Dan moet men maar doen, gelyk als ik, Neef; en leezen de Haagsche Mercurius, en Postreyder; die geeven een klaar denkbeeld van zaaken.
Domine, zulks beken ik; maar die komen maar alle maanden uit, en dat is dan al oud Nieuws; en die zyn ordinair zo droog, dat ik daar altoos geen lust toe heb.
Het verwonderd my, dat men onze Nabuuren niet navolgt; die gewoon zyn alle weeken, een geheel vel uit te geeven; waar in men al het Nieuws, dat in alle de Nieuws-pampieren van Europa gevonden word, by een verzameld; en met scherpzinnige Reedeneeringen, daar over
| |
| |
verrykt. Ik geloof, dat zodanig een Onderneeming, van een goeden uytslag zou zyn: maar zulks is een ieder zyn werk niet; en daar behoort net alleen Taalkunde, maar ook ervarendheyd en schranderheyd toe.
Het is my lief, dat Myn Heer zulks gelieft te opperen: want eenigen van myn goeden Vrinden, hebben zulks lang; voorheen, in gedagten gehad; gelyk wy vast gerezolveert zyn, om daar in 't kort een preuve van te neemen: zynde het voorneemen, om alle Zaterdagen, een geheel vel uyt te geeven; daar in men zal vinden, niet alleen alles, wat in de Nederduytschen, Franschen, Engelschen, Hoogduytschen en Italiaansche Pampieren gevonden word, en dat in een nette, aaneengeschakelde, Beredeneerde ordre: maar het zelve ook met behoorelyke aanmerkingen, en ophelderingen verrykt; zonder daar echter geheele Historien, stuks gewys in te voegen; of het moest iets zyn, dat zeer aanmerkelyk, en nooit beschreeven was. En dat deftig daar het te pas komt; en ook boertende, daar het onderwerp zulks toelaat. Doch zy zich niet vergenoegende met het Nieuws, dat men dagelyks in de Couranten en andere Pampieren vind; zo zyn zy reets bezig, om een geheele byzon-
| |
| |
dere Correspondentie, op te rigten; om van alle voorvallen, zelf in ons Vaderland, goed bericht te krygen.
Het Concept, te volkomen van myn Approbatie; en zal ongetwyffelt een goeden uitslag hebben; zo het maar wel uitgevoert word. Maar my dunkt, dat een Man, genoeg daar aan te doen zal vinden.
Dat beken ik Myn Heer; doch het zou het werk zyn van een man, die een Leevendige Geest bezit, en veel heeft ondervonden in de Waereld: verstaande ook meest alle de Taalen zelfs, en die veel gereyst en aan de Hoven verkeert heeft.
Dat is my lief, dan zal het wel gaan: want dat is meer het werk van een Hoveling, en Staatkundigen, als van een Geleerde, die nooit geen Hof gezien heeft; en daarom altemets, als de Blinde van de Koeleur oordeeld.
Wel, Heer Advocaat, wy zyn uw verplicht, dat gy dit zo geheym voor ons hebt gehouden; en het alleen ten respecte van zyn Edelheyd, hebt gelieven te openbaaren.
Ik verzoek dat de Heeren my gelieven te pardonneren. Dat is geschied, om dat zulks in de Reede niet is te pas gekomen: want de Heeren zou ik alles vertrouwen. Hoewel wy daar in 't publieq
| |
| |
zo weynig van spreeken als mogelyk is: dewyl wy gerezolveert zyn ora reede, voor eerst zyn Naam geheym te houden.
Dat kunt gy wel doen. Maar zo een Pampier, zal voornamentlyk aangenaam zyn aan menschen,die buyten woonen; en die niet in 't Koffyhuis gaan, noch de uitheemsche Taalen verstaan: en in 't generaal, aan alle die geene,die geen gelegentheid hebben, om dagelyks, alle de Couranten te leezen. Maar zal net alles op een vel konnen staan.
Ik meen van ja. Ten waren dat 'er zeer aanmerkelyke stukken, van tyd tot tyd kwamen, die men goedvond daar in te voegen: gelyk daar is het Concept, van den geweezen Hertog van Ripperda; het geen hy gemaakt, en ook getracht heeft ter uitvoer te brengen: namentlyk, om de Vier Hoofd-Religien; als de Heydensche, Joodsche, Christelyke, en Mahometaansche in een te smelten. Dat zeer aanmerkelyk is. Doch in zo een geval; of by overvloed van stof, zo zou men des Woensdags, een vervolg; daar van uitgeeven; op een half vel; dat te zamen niet meer zou kosten, als drie ordinaire Couranten. Of zonder vervolg, als twee. En dit zou boven alles zeer goed zyn voor de Burgers, of wie het mogt wezen, dewelke met recht, ook graag weeten wat in de Waereld omgaat. Deze zou-
| |
| |
den voor weinig geld, zo veel nut, en meer hebben; als of zy die alle met grote kosten listen komen.
Ik geloof dat zulks de andere Couranten veel zal benadeelen.
Dat weet ik niet, Myn Heer: want menschen van Affaires, zullen die noch al blyven leezen: al was het maar om de bekentmaakingen.
Maar is Myn Heer verzekert, dat dit concept van de Heer Ripperda, orgineel is.
Ik heb het van iemand, die zegt dat hy het zelfs, van hem heeft ontfangen; en die overkomende, het my heeft gegeeven: en ik gelpof niet dat iemand het in de Provintien, buyten my en die Heer heeft. Zo uw Edelheyd, of een van de Heeren, pleyzier heeft om het te leezen, het is tot haar dienst: doch verzoek het geheym te houden, uyt vrees dat den een of den andere het mogt laaten drukken.
Myn Heer, zal my veel pleyzier doen, zo Myn Heer my tot Amsterdam, gelieft te komen bezoeken; en het eens mede te brengen.
Ik zal niet mankeeren om myn plicht by Uw Edelheyd, te komen afleggen; en uw beveelen naar te komen.
Hoe diverteren de Heeren zig hier
| |
| |
buyten, want de saizoen is voor een groot gedeelte verloopen.
Den Advocaat maakt wel, dat ons de tyd niet lang valt, Myn Heer. Ik heb nooit vermaakelyker reysje gedaan als tegenwoordig: Want hy heeft de goedheyd gehad, om ons een gedeelte van de Leevensloop, van dien ryken Smous die gevangen zit, te verhaalen, zo dat wy tot Haarlem waren, eer wy het wisten.
Ik geloof niet, dat men ooyt van grooter Schurk, op den Aardbodem heeft hooren spreken; zo men dien fynen Gaauwdief kan doen klappen, zo zal het een Kroon op het hoofd van den Hoofd-Officier, en een Onsterfelyken Lof, voor de Rechters zyn. Maar ik ben verwonderd dat die oude Rot, zich zo gemakkelyk heeft laten vangen?
Zyn eygen Verstand, heeft hem bedrogen: want hy meenden zyn Schelmstukken, zo wel beleyd te hebben, dat niemand hem aan dorst tasten. Daarom bejegende hy zyn Nigte zo qualyk, doen zy hem een dag of twee van te vooren kwam waarschouwen, dat hy gevat zou worden; en in plaats van haar te bedanken, zo trapten hy haar de deur uyt; en Mevrouw de Smousin die een bek heeft als een Appelteef, en
| |
| |
vloeken kan dat iemand de haaren te berge zouden reyzen, deet meeden haar best.
Daar is een Dame, die my verhaald heefd, dat zy hem gekend had, doen hy noch met een Mars langs straat liep; en doot arm was.
Dat wist ik niet, Myn Heer; maar wel dat hy een Wisselaar was geweest.
Ik verzeeker uw daar van; en zyn Wyf is een Wollenaayster geweest.
Dan voegd haar een Zwart Fluweel Kleed heel wel.
Kom Heer Advocaat, vertel ons noch een Historietje, nu, zyn Edelheyd hier is.
Het zal my te laat worden, waar of de Koetzier blyft?
Geliefd Myn Heer, hem te spreken?
Jan, roept Myn Heers Koetzier.
Maar wat denkt Myn Heer, van die onderneeming in Corsica, zou dat wel uytvallen?
Daar mankeert niets anders, aan die zogenaamde Kooning, als dat hy den Cardinaal Alberony, niet tot zyn eersten Staats Dienaar heeft: dan waren 'er twee Avanturiers by malkanderen. Hoewel ik meen, dat wy goede onderrechting hebben;
| |
| |
dat dit geheele Concept, uyt zyn Koker, komt; en dat dit tot noch toe het Canaal is, daar Theodorus al zyn assistentien door antfangen heeft.
Hans spant de Paarden in, het wort tyd om te Vertrekken.
Meent Myn Heer, zo vroeg te gaan, dat is my van Herten leed.
Ik ben geen Lief-hebber om by donker te Reyden: daarom word het myn tyd; en ik ben myn Wind zeer verplicht voor zyn beleeftheyd: en de Heeren voor haar gezelschap; dat ik zo goed niet verwacht had; doch het heeft my veel genoegen gegeeven.
Ik moet vergeeving verzoeken, dat ik uw Edelheyd niet beter, naar zyn merites heb konnen onthaalen.
Myn Heer, ik ben zeer wel onthaalt; en ik ben uw dankbaar.
Ik zeg Uw Edelheyd dank voor del Eer van zyn gezelschap: en beveel my in Myn Heers gunst.
Uw Dienaar, Advocaat; nu tot weerziens. Domine ik ben uw Dienaar.
Ik wens uw Edelheyd een gelukkige reys.
| |
| |
Heer Advocaat, wat dunkt uw, van dien Heer?
Ik zou met dien Heer, zeer wel konnen omgaan.
Ik heb hem nooit zo gemeenzaam gezien, dog vreesde in den beginne, dat het tusschen uw beyden niet gaan zou; en dat hy uw Cordaat antwoord, niet zou hebben konnen verdraagen.
Ho, Ho, geen nood. Ik weet hoe dat men met de grooten leven moet; de Verstandigen onder haar, zullen altoos meer achting hebben, voor een Edelmoedig man, als voor een gatlikker.
Dat is goet, voor Myn Heer, maar niet voor een Man die bevordering zoekt.
Dat is al na de menschen zyn, en na wat Ampten dat zy staan. Hoewel ik beken, dat een slaafsche onderwerping veeltyds aangenaam is, om dat het de eygen liefde kitteld; en mag eenigzins gedult worden, in een party Lakeyen, Moffen, Knoeten, en andere Vremdelingen, die lang genoeg dienen om een Ampje; en die ook anders geen verdienste hebben om het zelve te verkrygen. Doch voor zulk volk hebben de grooten geen achting; of zy moeten een laage Ziel bezitten: want
| |
| |
een recht geaard Neederlander, heeft een walg van die Slaafse onderwerping. In tegendeel als een man van een goede Familie, in dit zyn Vaderland, tot eenig ampt tracht te geraaken, dat met zyn Fatsoen over een komt, zo moet hy zulks met behoorlyke onderwerping, en beleeftheyt, zonder laagheyt, gaan vraagen. En voor zodanige, hebben menschen, die de Verdiensten weeten te onderscheyden, achting; en zy zullen die niet licht onbeleefd voor het Hoofd stooten: want dat zyn Menschen, die men kan vertrouwen; en die uyt dankbaarheyd, haare belangens onafschydentlyk zullen blyven aankleeven: maar wat hebben zy te verwachten, van een Party Vremdelingen, die geen rechte liefde voor het Vaderland kebben; en Knegts en ander gemeen volk, die men zomtyds niet vreet, waar van daan dat zy komen; en het minste denkbeeld van Edelmoedigheyd, noch dankbaarheyd hebben; maar wiens oogwit, alleen eygen Intrest is; en daarom ook met alle winden draajen En beziet al die Champignons van Fortuyn eens; die als in een Nacht door gunst groot geworden zyn, of zy de geheele waereld, niet met een onverdragelyke trotsheyt behandelen, en verachten: ja zelfs achter den Rug, van haar weldoenders die haar uyt
| |
| |
het slyk hebben opgebeurt, qualyk spreeken.
Ik vrees dat al de grooten, niet van uw Concept zyn: dat de ondervin ding genoeg leert. Een Heer verhaalden my niet lang geleeden, dat een groot Heer, doch die een volmaakt Edelmoedig Man, en Liefhebber van zyn Vaderland was, in een zekere Provintie kwam, en door eenige Grooten, na dat hy daar wat geweest had, pragtig wierd getracteert: over de Tafel wierd hem gevraagt, wat hem doch het aanmerkelykste in de Provintie voor kwam? maar hy antwoorden vreymoediglyk, de Secretary van Staat; die van de Griffier af, tot de minsten Klerk, uyt de Ridders van den Regenboog bestaat.
Dat was raak, dog vry wat scharp; hoewel het my onverantwoordelyk voor komt; dat men diergelyke plaatzen aan zodanige Persoonen vertrouwd: dewyl al de geheymen door haar handen gaan moeten. Maar dat komt om de waarheyd te spreeken, ook veel van de onverdragelyke trotsheyd van de Burgers, die beleeftheyd voor laagheyd, aanzien, meenende dat zy zo veel zyn als de grootste; en dat is mis, Een Man, die zyn plicht verstaat, zal het niet beneeden zyn fatzoen achten, al dat
| |
| |
hy nergens naar staat; veel min als hy iet bedoelt, om zyn meerder met alle eerbiedigheheyt te behandelen, en zelfs by die geenen daar hy eenige kennis aan heeft, van tyd tot tyd, zyn hof te gaan maken; door hem te komen opwachten, en na zyn gezondheyd te verneemen, en zig ia zyn gunst te beveelen, en wat diergelyke gedienstigheeden meer zyn. En dit weeten de vremdeling zoo wel na te komen, en daarom gaan zy zoo veel Burgers voor.
Is dat geen laagheyd, dan weet ik het niet.
Dat is my leed, myn Heer; laagheyt en slaafachtige onderwerping, noemt men eigentlyk, zodanige zaaken, die in diensten, die verachtelyk zyn, of tegens de eer stryden, bestaan; als daar is, voor een aanbrenger te speelen, van alles wat maar tot nadeel van een ander gezegt word, ja en amen te zeggen op alles wat zo een Heer voortbrengt, al stryd het tegens iemands gemoet; en met verwondering alles te verheffen, wat uyt zyn mont komt: al is het noch zo zot, dat is laagheyt en slaafse vlyery die verachtelyk is.
Ik bedank myn Heer, en ben overtuigd.
Ja maar, wy hebben van de mid-
| |
| |
dag onze portie met gehad, wegens de Historie van den Smous.
Dat is myn schuld niet Domine. Maar is toegekomen door het bezoek van dien Heer; gelyk uw bekent is. Doch, gelieven de Vrinden nog een Historietje te hooren, ik ben gereet.
Eerst eens gedronken, en dan zal Myn Heer ons verplichten.
Tot noch toe hebben wy maar schelmstukken gezien, die in enkele finessen bestonden: doch weeten de Heeren wel, dat hy met recht een plaats onder de Zakke Rolders zou konnen pretendeeren.
Dat komt my onaanneemelyk voor: want een man van zo veel Kapitaal en finessen als hy is, kon wel andere middelen uytvinden, gelyk Myn Heer ons reets verhaalt heeft, als zich aan zo een zaak over te geeven, daar zo veel gevaar in steekt, en weynig voordeel van kan komen.
Ik wil ook niet zeggen, dat hy daar dagelyks gebruykt van gemaakt heeft; maar dat hy daar in staat toe was, zulks zal ik door een bekent voorbeeld aantoonen. Een zeeker Makelaar in assurantie, had hy geordineert een Somme Gelds op een schip voor hem te laaten assureeren, die
| |
| |
zulks volbragt hebbende, hem de Polis op de Beurs overgaf, dewelke hy, wel bevond; doch hy scheen te twyffelen, aan de suffisantheyt van den Assuradeur, dat nochtans een van degerenomeerste van allen was. De Makelaar zocht hem daar van te overtuygen, maar dat mogt niet helpen: En quaad wordende, zo presenteerden hy hem, om zyn zeggen te bevestigen, om de suffisantheyt van dien Heer, voor 1/8 percent, aan hem te willen assureeren, dat den Smous, die niemand licht vertrouden, gelyk het de gewoonte van meest alle de Bedriegers is, om de securiteyt accepteerden; hy gaf dan den Makelaar voor dit montant, eenige Acht-en-twintigen, die daar op met hem gong aan de Schryftafel op de Beurs, om hem zodanig een brief je te schryven, gelyk ook geschieden. In die tusschentyd nam hy de occasie waar; en ligten hem de Acht-entwintigen uyt zyn zak. De Makelaar gedaan hebbende, gaf hem een brief je over, daar hy meede te vreeden was; zeggende de Smous tegens hem, nu zyn wy beyde te vreeden: want ik heb uw het Geld gegeeven, het geen den Makelaar toestond; maar in zyn zak tastende, zo bevond hy dat den Aap gevloogen was. De Makelaar stond te kyken, als een Kint dat het
| |
| |
niet gebeeteren kan; en meenden dat den eenen Zakkenrolder of den anderen, hem die kool gedraayt had; vraagenden aan den Smous, of hy niemant gezien had? die zyn schouders ophaalende, neen antwoorden: doch eyndelyk begon hy te lachen, zeggende: Ik dogt wel, dat ik jouw Kille zou; geevende hem testens de Acht-entwintigen weeder; Maar doen begon de Makelaar, dit opperhoofd der Gebaarde Luysbossen braaf uyt te schelden: geevende hem alle de Eertytelen, daar ooit een Smous, die op een schelmstuk betrapt word, meedé begroet is. En hoewel hy Protesteerden, zulks alleen gedaan te hebben om te lagchen; zo had hy daar meede eevenwel betoont, dat hy daar toe Capabel was.
Voor zo een doortrapten Bol, als hy is, was het evenwel niet verstandig gedaan; om zich dus voor een bagatel, of liever zonder voordeel, te exponeeren.
Dat beken ik. Doch hy heeft zich wel aan kleynder bagatellen laaten kennen, als dat was. My is van goeder hand verhaald, dat hy altoos gewoon was, de Goederen die zelfs in het huyshouden noodig waaren, teborgen: en als hy dan een Reekening kreeg, zoo liet hy die lang leggen, eer hy die betaalden; tot dat de
| |
| |
Menschen het moede wordende, om betaaling aanhielden; doch dan had hy alderhande exceptien: dat was te veel, dit had hy nooit gehad, &c. om haar dus een goed gedeelten af te trekken; daar dan door dit harrewarren, wederom vry wat Tyd doorliep. Maar wat zouden de Menschen doen; zy moesten zyn zin opvolgen, wilden zy Geld hebben; of anders zich getroosten met hem te Procedeeren; en wie komt dat altyd gelegen, voornamentlyk onder gemeenen Menschen. Te meer, dewyl hy altoos gewoon was, zo hy het verloor, te appelleeren; van de eene rechtbank na den anderen, de zaak ondertusschen met allerhande Chicanes ophoudende; zo lang als hy maar kon, om het de Menschen loof te maken; die dan liever rezolveerden het maar af te doen, zo goed als zy konden. En kreegen zy dan eyndelyk Geld, dan mogten zy wel met Argus Oogen toe zien, om niet te kort te ontfangen: want dat waren zy kwyt, en dat kunstje verstond hy fix.
Ik zou zo een schelm nooit hebben willen bedienen, of aan hem verkopen.
Wilden den een het niet doen, den anderen wel, en bleyd toe; want hy was bekent voor een man die Geld had;
| |
| |
en dan flatteerd men zich, dat men daar niets by verliezen kan. Doch om myn gezegde te bewyzen, zo zal ik eenige weynige staaltjes verhaalen. Een arme Schoenmaker, die niet ver van zyn huys af woont, had een langen tyd, schoenen en muylen voor zyn huysgezin gemaakt, zonder eenig Geld, als noch, ontfangen te hebben. Doch zyn knechts aanstonds moetende betaalen, als mede de Leerkooper; zo verzocht hy om geld; doch doen was het gaande. Dat paar had hy niet gehad, en dat had niet gedeugt: en wilden hy geld hebben zo moest hy zo veel laten vallen, dat die man niet aanstond, daar hy ook gelyk in had: want dan zou hy veel by hem verlooren, in plaats van iets gewonnen hebben: doch den armen man, moest; wel gedult hebben; die hy, ik weet niet hoe lang, heeft laten naarloopen zonder te betaalen, en wie weet of hy noch wel voldaan is; hoewel ik daar geen onderzoek na gedaan heb, zo dat het wel kan weezen.
Naar ik merk zo was hy rontom op zyn intrest uyt. Maar Heeren eer wy verder gaan, dewyl het haast donker zal weezen; wat dunkt uw, willen wy een wandeling gaan doen, na de plaats van den Heer M... Zy legt hier naast, daar woont
| |
| |
een van myn goede vrinden, met zyn vrouw en Vrouws Zuster, en een eenigen zoon, en ik twyfel niet of wy zullen zeer welkom zyn, en den avond met pleyzier door brengen.
Zo als myn Heer goed vind, ik ben te vreeden, hoewel ik de eer niet heb van die vrienden particulier te kennen.
Daar is niet aan gelegen; het is een Koopman tot Amsterdam, die met zyn famisie noch buyten is. Jan, vraag myn heer M... Of ik met de Heeren, hem geen belet zal aandoen, zo wy hem voor een uurtje eens komen bezoeken.
Ik zal onderwyl myn Historie, met de Heeren haar believen, voleynden. Hy had onder andere by een zeeker Smous, gedurende eenigen tyd veel kouser wyn laten haalen.
Met myn Heers permissie, wat is dat voor wyn.
Dat is ongemengde wyn, die zo zuiver is, als dezelve uyt de druyven geperst word, en die zonder bereytzel schoon word gemaakt; een Smouse wynverkoper daar hy veel van deeze wyn had laaten haalen, om geld komende met zyn Reekening; wierd wel betaalt, doch hy kon wederom niet nalaten om hem eenig gelt te kort te geven;
| |
| |
maar die zulks bevindende, keerde weederom en begon hem uyt te schelden, dat de buurt daar van dreunde, doch het mocht niet helpen: het welk den bedrogen Smous ziende, gong naar huys; maar met bedreyging, van hem met eenige andre Smousen te zullen betaalen, als hy aan de Beurs kwam: daar hy zeer voor vreesden: En daar niet konnende van daan blyven, zo wilden hy liever betalen; gelyk hy deet.
Ik wilde wel eens weeten of hy daar geen zonden instelden: want dat was immer geen Gojim of heyden.
Die van Jongs op, zo geconfyt is in het Bedriegen en steelen, die kan door geen Consideratie ooit wederhouden worden, al zoud hy het maar doen, om het vermaak, dat hy daar in vind. Op die zelve wys, meende hy ook eens, een andere Wynkoper, dat geen Smous was, te bedriegen; en gaf die geene die om Geld kwam, eenige worpen zeste-halven te kort. De Wynkooper, die een Fatsoenlyk man was; en wel wist, hoe den Smous bestond; dit ondervindende, wilden niet om dit Geld zenden, als doch onnodig en zonder nut zynde: maar nam voor, een anderen weg inteslaan, die hem secuur aan betaaling zou helpen. Eenigen tyd daar
| |
| |
naar, kwam de meyd van den Smous, op een. Sabbath, om Wyn, dewyl zy te kort kwam: doch het wierd haar geweygerd, [nu gelieven de Heeren te weeten, dat de Smousen, altyd Wyn op een Sabbath moeten hebben, al waren zy noch zo arm;] de Meyd wierd quaad, en vroeg of haar Heer, zo een ryk Man, dan niet in staat was om dat te konnen betaalen? Maar het mogt niet helpen, zy kon geen Wyn krygen, of zy moest geld, of pand brengen, Zy te huys komende met dit raport, zo wierd de Smous boos; en geen geld mogende handelen, ordineerden de meyt, om een zilvere Beeker die daar stond, te neemen, en die zo lang tot pand te geeven; gelyk geschieden. Des anderen daags zond de Smous om de Beeker, met het Geld; Doch doen antwoorden de Wynkoper, dat hy de Beeker, nu de Wyn betaalt was, wel kon wederom krygen; mits eerst zo veel worpen Zest-halven, als hy diefachtig volgens zyn gewoonten, te kort betaalt had, hem ter hand stellende; en niet eerder De Meyd met dit antwoord t'huys komende, zo rezolveerden de Smous, om daar zelver naar toe te gaan, Daar komende, doen was het, wel kyk daar is jou Geld; ik heb het by gotje maar om te lachgen gedaan.
De Wynkoper had gelyk. Zon-
| |
| |
der dat, geloof ik, zou hy het maar, om te lachgen gehouden hebben, en dus toonden hy wat Schurk, dat hy was. Maar daar is Jan wederom.
Myn Heer, en Juffrouw, laaten haar dienst weederom prezenteeren; en verzoeken, of de Heeren; haar de Eer gelieven te geeven van te komen; en op een Saladetje te blyven.
Koom aan Heeren, willen wy dan gaan, eer het laater word. Nu zal den Advocaat zyn hart konnen ophaalen, by twee Galante Dames.
Zyn daar dan twee Jonge Juffers, Myn Heer?
Neen, maar een; hoewel Juffrouw M.... al zo Galand is als haar Zuster, en d'Heer M. in 't minste niet Jaloers.
|
|