| |
| |
| |
III. Hoofdstuk. Zynde een t'zamenspraak tusschen een predikant, advocaat, koopman en makelaar. Op een Hofsteede buyten Haarlem.
Goede morgen Domine. Al zo vroeg aan het wandelen? De Lucht ziet wat betrokken; wy konden van daag, wel Reegen krygen.
Dat is zo Neef: daarom neem ik het waar, terwyl het noch droog weeder is: ook is een kuyertje in den morgenstond, niet Ongezond; en het ontbeyt smaakt dan zo veel te beeter.
Laat ons de Plaats, eens rond wandelen; en dan konnen wy een kop Koffy, in het Koepeltje, aan de Weg gaan drinken; om den Advocaat te zien aankomen; daar ik al na verlang.
Het is een aardige Snaak, die verstand heeft, maar hy komt my wat al te raljant voor.
Vrolyk te hy zeeker, als het pas geeft: doch hy kan wel çerieus zyn, als hy maar wil; en zo een zedig wezen aan-
| |
| |
neemen, dat men hem voor een geheel ander Man zou aanzien.
Hy kan hier noch niet weezen: want naar alle gedachten zo zal hy eerst van de morgen, van den Haag gaan, met de Schuyt.
Daar heb ik gisteren wel dm gedacht; en daarom ook zorg daar voor gedraagen: want ik heb de Knecht, die ik gisteren met de Chaise, naar het Haagsche Schouw heb gezonden, met een Boodschap, aan een Heer die daar dichte by, op een Buyten Plaats woond; geordonneerd, aanstonds naar den Haag voort te Reyden, om den Advocaat aftehaalen, die ik daarom binnen een Uur, of twee, alhier verwacht.
Weet Neef dan waar hy Logeert?
Ja. In de Goude Leeuw, op het Buyten-Hof.
Maar wat dunkt Neef, van het geen den Advocaat ons in de Schuyt verteld heeft? Zouden al die Zaaken waarelyk zo voorgevallen zyn?
Daar twyffel ik niet aan. De grappen die hy hier en daar mag bygevoegt hebben, om wat te heekelen; uytgezondert: want van de meeste Gevallen die hy ons verhaald heeft, buyten noch veel an-
| |
| |
deren, heb ik al hooren spreeken, doen hy eerst Gevangen wierd, doch nooit zo omstandig, en ik weet niet hoe hy alles zo net weet.
Eenige Zaaken komen my echter wat Onwaarschynlyk voor.
Die moet hy ons dan naader oplosschen. Doch laat ik hooren, waar in bestaan die?
Gelyk in 't geval van die Wisselbrief op Frankfurt; daar hy van de duyzend tien duyzend; en van 't geval van die Brief op Hamburg; daar hy van de twee duyzend twaalf duyzend Daalders zon gemaakt hebben: dat kon immers gemakkelyk altyd onderzocht worden; als die Menschen maar aan den Rechter geklaagt hadden; die hem zou gedwongen hebben, om zyn Boek te toonen; en dan was de Waarheyd aan den dag gekomen.
Het is wel te zien, Domine; dat gy geen Koopmah zyt. Maar daar op kan ik wel andwoorden, zonder na den Advocaat te wachten: want het is over de gansche Beurs bekent, dat die Schelm altyd twee Boeken heeft gehouwden; een, zo als zyn zaaken in der daad waren; en het ander, overeenkomende met het Schelmstuk dat hy: Gesmeedt had, zo dat hy altyd met het Boek kon bewyzen, dat
| |
| |
hy gelyk had; en dat zal dien Advocaat van den Graaf wel geweeten, ten minsten wel Waarschynelyk gegist hebben; of hy had zich van dit Expedient wel bedient, om de Smouste doen straffen, dat hy maar zocht: en genomen de Graaf had zich daar van bedient, en het was aldus uytgevallen; dan waar hy Gecondemneert geweest, en had noch een Proces van Injurie zich boven dien op zyn Hals gehaalt; met groot gevaar van in schande te vallen.
Dat geeft my veel licht Neef. Nu beken ik dat men die zaaken wel moet gelooven. Doch evenwel komt my voor, dat het straffen van den Smous, in de Kelder, door den Graaf; wat opgeschikt is.
Het is Snaaks genoeg, dat beken ik; doch ik vind daar niets in, of het is geheel Waarschynelyk: ook heb ik al lang in het Koffyhuys hooren verhaal en, dat hy eens elendig in een Tuyn in het Naauw is geweest; dat my dit, des te eerder doet gelooven. Maar daar komt Jan al met het Ontbeyt, en ik verlang na een kop Koffy
Als Neef belieft; ik ben te vreeden.
Kom Domine, treed in; zonder Gomplimenten. Hier buyten moet men op zyn Boers leeven.
| |
| |
Ik moet bekennen dat het hier vermakelyk is. Wie zou het gewoel van de Stad, voornamentlyk tegenwoordig nu het Kermis is, niet voor zo een aangename Eenzaamheyd, willen verlaaten.
De Humeuren zyn zeer onderscheyden. Doch ik Geloof dat onzen Smous, al zit hy nog zo eenzaam, zyn Verblyf Plaats, wel voor deeze zou willen ruylen.
Dat geloof ik waarlyk ook: want ik heb hooren zeggen, dat hy al van de Luyzen word opgegeeten.
Dat geloof ik niet: want daar is al te goede ordre in Amsterdam, op alles; zo dat het maar praatjes zyn; of het moest een Sraf, van den Heemel weezen. En goed Eeten, en Drinken heeft hy in overvloet: want zyn Knecht, komt alle daagen met een Korf met Eeteu en Drinken, na de Boeijen. Hoewel ik Geloof dat het hem hart valt, daar zo te zitten: want hy is het gemak te veel gewent. Maar wat is dat? Ik hoor de Schippers Knecht roepen: die Kaerel heeft een stem als. een Boeveklok. Zouden wy bezoek krygen?
Het zal mogelyk den Advocaat zyn, die met de Schuyt van Ley den komt; en de Knecht gemist heeft.
Dat kan ik niet gelooven: want
| |
| |
dan kon hy noch niet hier zyn; ook kwam de stem van de kant van Haarlem, Maar wy zullen het haast weeten.
Maar evenwel Neef, die laatste Historie, mogt den Advocaat wel ggzweegen hebben: want ik wierd, verleegen over de Vrind Egbertus.
En het deed my recht Goed, dat hy wat kreeg. Die Fymelaars meenen, dat de Godsdienst bestaat in het Zuchten; en met het Hoofd op de Schouders te hangen; en een yder zyn zaligheyd te zegen; en zelfs zyn zy, altemets, zo? zuyver als een Vismand. Mgar daar komt de Boer aan.
Nu zullen wy hooren wie dat daar gekomen is.
Mogelyk een Brief. Wel Kees, wat is 'er?
Kees. Daar is een Kaerel, die wou jou spreeken.
Dat is beleeft. Want is het voor een Kaerel, Kees? vraag zyn naam; en wat hy te zeggen heeft.
Hy heyt een malle Naam. Zo heyt hy ezayt
Loop Kees, dat kan niet weezen.
Ja, nou weet ik et al. De Vent heet, Myn Heer Malleklaar: ik wist wel dat het mal was.
| |
| |
De Boer doet my lachen. Het zal een Makelaar zyn: maar hoe is zyn andere Naam?
Heyt hy noch mier Naamen; dat weet ik niet: misschien hiet hy dan Myn Heer, Wytbek.
Waarom gelooft gy dat, Kees?
Om dat hy een Smoel heyt, noch grooter als uize Kosters, als hy zingt.
Kees gy zyt quaat Wat schort 'er aan? laat hem hier komen.
De Vent vraagt me, of ik de kromme Miester bin. Ik zal hem voor zyn wyje Bek kloppen, als het Myn Heer, belieft.
Neen Kees, dat belieft my niet. Laat de Man maar hier komen, hy heeft jou wat willen plaagen.
De Boer is quaad op zyn wys. Maar gelooft Neef, dat het laatste gevalen wel met die Juffrouwen, zo gebeurt is, gelyk den Advocaat het verhaald heeft.
Aan het beloop van die Historie twvftel ik niet: maar of hy die beruchte Juffrouw H:, niet wat heeft gezocht te heekelen, daar wil ik geen borg voor blyven; doch daar is niet veel aan verbeurt: want het is een geyle, en onbeschaamde Caronje: die een Goddeloos leeven leyd, terwyl haar Man uytlandig is; maar die
| |
| |
weet het wel, en heeft gezwooren, dat hy niet te huys wil komen, zo lang zy leeft: gelyk men my verhaalt heeft. Doch zy geeft daar niet om, want zy heeft Geld van haar zelfs. Zo dat de Historie van de Voorkamer, daar wel bygevoegt kan weezen: hoewel die daar ook wel kan voorgevallen zyn.
Het kan zyn zyn. Maar de Matres van die Jongman, moest al wel bekent zyn by die Smous; om zo maar stoud naar hem toe te gaan, en hem zo veel te vertrouwen, van met hem zo een aanslag te Smeden. Dat is wat is onwaarschynelyk.
Dat is het in der daad. Ik moet zulks den Advocaat eens vraagen als hy komt. Maar daar komt onzen Man al aan: het is de Makelaar Onbeschaamt.
Een deftig Naam. Komt die ook met zyn Caracter over een?
Volmaakt. Wel wat dryft uw hier zo vroeg naar toe, denk ik?
Myn Heer, ik heb de Eer van uw Dienaar te zyn. Hoe noch aan de Koffy-Tafel? dat is heerlyk, want ik heb Honger en Dorst.
Dan komt gy noch van pas. Jan, zet noch een kan Koffy voor ons.
Hebben de Heeren dat Kannetje dan al gebenificeert?
| |
| |
Wy hebben meest gedaan, en daar is noch genoeg in voor ons; maar niet voor een Man die dorst heeft.
Dan zou ik Jan maar raaden, om die moeyte te spaaren, en liever een Botelje Wyn twee drie te haalen; dat zal beeter smaaken, op een reegel Witte Brood met oude Kaas: want al dat Water maakt maar eeen slappe Maagt.
Jan, haal een Boetelje van die Oude Witte Wyn.
Jongman, hout gy ook veel van het wandelen;
Anders raad ik uw, van maar twee te brengen: dat haalt een gang uyt.
Breng dan maar een paar Boeteljes; want naar ik merk, zo valt hy wat droog van Keel.
En honherig van Bnyk: doch het is ook geen wonder; want ik heb niets geproeft van Haarlem tot hier toe. Ik dacht wel, dat ik hier wat zouw vinden.
Kond gy zo lang vasten? wie zou dat gelooven; want gy hebt wel een half Uur onderweegen geweest. Maar wat hebt gy de Boer gedaan, by uw aankomst, dat hy zo boos is?
Naar ik merk is dat de domsten Duyvel, die ooyt op twee Pooten heest
| |
| |
geloopen: ik vroeg hem, of ik Myn Heer kon spreken? en kreeg tot antwoord: dat mag jy hem zelver vraagen; en met een keerden hy my zvn Gat toe, en gong weer werken. Doch ik verzocht dat hy my aan zou dienen; en doen was het, dat moet Ian doen, ik dien niet. Daar op verzocht ik te mogen weeten, of hy dan hier in Qualiteit van Ceremonie Meester woonden; doch hy wierd quaad, zo dat ik bynaar, maar naar binnen geloopen was; doch ik dorst niet, uyt vrees, dat Myn Heer belet mogt hebben.
Hoe, kond gy ook al Beschaamd worden?
Dat Myn Heer, wat beschaamt van natuur valt, heb ik al konnen merken, van dat hy in kwam.
Eyndelyk, verzocht ik de Kinkel, dat hy Myn Heer zou zeggen, dat de Makelaar daar was, die hemverzocht tespreeken.
Myn Keel is daar nog veel te droog toe; en die Jan blyft zo verbruyt lang weg. Maar daar komt hy.
Daar is nu Wyn, en daar staat het Eeten: nu kunt gy Eeten en Drinken tot gy moede zyt.
Prei. Daar komt den Advocaat aanrey den: zo ik niet mis heb.
| |
| |
Kom, laat ons hem gaan ontfangen. Ik ben blyde dat hy komt. Nu zullen wy hoop ik, weeder wat nieuws hooren.
Goeden morgen Heeren. Het is noch alles welvarend, hoop ik?
Om Myn Heer te dienen. Ik heb de Eer van uw te verwelkomen.
Myn Heer, het is my van herten Laef, uw zo wel weeder te zien.
Ik ben de Heeren verplicht voor haar Beleeftheyd, en Myn Heer in 't byzonder, voor het toezenden van de Chaize: anders had ik van daag hier noch niet geweest.
Wil Myn Heer niet binnen treeden, en zich wat ververschen?
Ik ben Myn Heer verplicht; en heb al Ontbeeten. Maar wie zit daar in 't koepeltje?
Het is de Makelaar Onbeschaamt; die hier daar even aangekomen is; raazende van Honger en Dorst.
Die Vent kan Eeten en Drinken als hy wil. Maar zou hy niet Opstaan?
Heer Advocaat, ik ben uw Dienaar. Ik zou wel Opstaan; maar ik heb het wat drok; en ik weet wel, dat Myn Heer van geen Complimenten houd.
| |
| |
Neen, blyf maar zitten; niemant kan het uw qualyk neemen: want uw Qualiteyd brengt het meede.
Daar behoeft, Myn Heer, de Gek niet meede te scheeren. want de Makelaars trotseren tegenwoordig, de beste Kooplieden.
Ik niet, en als zodanig, ben ik tot de Heeren haar dienst.
Wel is het dan niet in qualityd vart Makelaar, laat het dan zyn in qualiteyd, van President der Bachus Beesten.
Myn Heer, zal noch wel eens Kofty drinken? want het is vroeg geweest, doen Myn Heer ontbeeten heeft.
Och neen, ik heb te Sassum Koffy gedronken.
Jan, schenk dan een glas Wyn in.
Jongman, dan zult gy een andere Fles moeten haalen.
Den eene al lang, Myn Heer: en ik heb voor Myn Heer den Advocaat te groten Respect; om hem uyt een staartje te laaten voordienen: ik zal het liever uytdrinken op myn Heer zyn wellekomst, en De Heeren haar Gezondheyd.
Jan, haal dan andere Wyn, met een Boetelje Frontinjak; en wat Beschuytjes.
| |
| |
Dat is heerlyk gesproken. De Patroon zyn Wyn, is by myn keel goet, Heertje.
Daar twyffel ik niet aan: want gy schynt die heel wel te meugen.
Zo heeft, Myn Heer, op Sassenheym gepleysterd?
Van gisteren Avond af, tot van de morgen toe; om Myn Heer te dienen.
Dat Verwondert my. Hoe kwam dat?
Door een aardig toeval: want myn zaaken voorspoedig afgedaan zynde, zo ging ik met een goed Vrind in 't Parlement spyzen, daar ik veel bekenden vont; die opgestemt hadden dien Namiddag naar Sassum (zo zy my zeyde, op een Baytenplaats) te gaan: hebbende de Walthoornisten, en het ander Musiek, al vooruyt gezonden; om eens Vrolyk te weezen; en men wilde myn niet met vreede laaten, voor dat ik beloofde meede te gaan, dat ik, als een Liefhebber van de Musiek; dan toestond; onder belofte, van my van demorgen te zullen laaten gaan.
Kom Jan, schenk eens een Glaasje Frontinjak in, voor Myn Heer, en ons. Maar waar is de Koetfier.
| |
| |
Wel Jorden, wat antwoord brengt gy my?
Myn Heer liet zyn dienst wederom prezenteeren, en zou morgen hier komen Eeten, met een Vrind; en brengen zyn Poes meede; om dat hy 's avonds na de Stad zou gaan.
Jorden, bent gy Gek? zal Myn Heer, zyn Kat meede brengen?
Myn Heer, heeft zo gezegt, en ik heb haar gezien: zy was zo mooy opgeschikt, als of het onze Mevrouw was.
Jorden, gy zyt een onnozelen Bloet. Dat is dien Heer zyn Vrouw; die hy uyt liefde Poesje noemt.
Uyt liefde, dat kàn niet weezen: want ik heb by een Heer gewoont, die een Juffrouw buyten by hem had; maar de Meyden, mochten haar niet zien; en noemden haar tegens malkander, poes, poes, miaw: dat was immers niet uyt liefde; hoe komt dat overeen?
Naar ik merk, heeft den Baas heel schrandere Knechts.
Wil ik u dat eens uytleggen, Jorden? als een Man tegens zyn Vrouw Poesje zegt; dan is het een teeken, dat hy haar zo lief heeft, als of het een Hoertje was: hoewel het alte mets zamengaat.
| |
| |
Zou myn Heer, my daar wel Voorbeelden van konnen toonen?
Gemakkelyk, al was het maar in uw Vrouw; die uw daarom ook altyd Hartje noemt.
De Makelaar krygt waarachtig een koleur. Nu loopt de Waereld op zyn eynd. Ik vrees dat het waar is.
Wat kan het my verscheelen: ook vind ik niet vee! onderscheyd tusschen een Eerlyke Vrouw, en een Hoer; als dit, dat de Man de eerste moet onderhouden, en nog kyven toe krygt; en de laatste veeltyds den Man moet onderhouden; en noch daar en boven moet stilzwygen.
Zulks kan waar zyn, voor Menschen van een kwaad gedrag; maar een Eerlyk Man, zou anders praaten.
Heeft den Advocaat van nacht zich wel gediverteerd?
Ik ben ten elf Uuren al te bed geweest: want in plaats, van zich op een deftige Plaats te gaan diverteeren; gongen zy ten huyzen, van die beruchten Apen Kees; dat my niet geviel: maar ik verzocht uw Knecht, om het Paard en Chaise op stal te zetten, in de Herberg het Bruyne Paard; daar ik ook gong slapen; en 's morgens ben ik weggereeden, zonder noch iemand te zien.
| |
| |
Fatsoendelyke Menschen behoorden zich te schaamen, om ten huyzen van to een Valsche Speelder, en Hoerewaard, haar voeten te zetten. Die dat opgestemt heeft, moet maar een slegten Knaap zyn.
Ik zag hem voor een Fatsoendelyk Man aan; men noemden hem zelfs den baron G...... doch een van de Heeren verhaalden my, dat het een Chevalier de Industrie was: zynde de Zoon van een Apotheker, uit Duyts-Land: en dat hy een Ligtmis is, die veel Jonge Lieden, en Vreemdelingen, ruineerd. Zyn Broeder, woont in Cognito, in een Huysje aan de wech, op een Plaats by Voorburg; en word door een Gemaintineerde Hoer van een Delfs Heer, onderhouden. En zyn Moeder woont te Voorburg, en moet met Nayen en Werken voor de Menschen, haar kost winnen. Doch hy is eygentlyk de Pol, van een Beruchte getrouwde Hoerewaardin, in de Wandeling, onder den Naam van manke Lena bekent.
Het is schande, dat men zich met zulk Canalje gemeen maakt.
Myn Heer, heeft groot gelyk. Doen wy daar kwaamen, zo vonden wy aldaar een geselschap, van eenige jonge Heeren van Amsterdam, yder met een Matresje: neffens eenige Leydze Studen-
| |
| |
ten: die by haar een Vrouwmensch Hadden, in de wandeling genoemt, Uytrechts Mietje, die zulks noch niet laaten kan, schoon dat zy getrouwt is, met een Oost-Indiesvaarder. Doen dit Leeven op zyn hoogst was, ben ik het stil Ontsnapt, en gong na Bed; verbiedende den Waard, te zeggen dat ik daar was: en dus ben ik zo vroeg hier gekomen; verblyd zynde, dat ik van dat gezelschap af ben; die my nooit weeder zoo Gek zullen broeyen.
Wel laat ons nu eens de Boodschap van den Makelaar hooren.
Myn Heer, heeft myn ordre gegeeven om die vyf actien in de Barbiesjes te verkoopen: en dat heb ik gedaan, tegens 790 Contant en dus noch ver boven Myn Heers order.
En wanneer heb ik u daar ordre toe gegeeven?
Voor omtrend een maand of meer.
Meent gy my, hier buyten te komen op te lichten. Hoe hebben wy het zaamen?
Ontkent Myn Heer dan, dat hy my die order gegeven heeft.
Doen ter tyd, dat is waar; maar nu niet: want zy doen al acht hondert, en ik meen die niet te leeveren.
| |
| |
Alle orders blyven by my duuren, tot dat die opgezegt worden. Zo een geval, heb ik met een Haarlems Heer ook; doch die zal evenwel, zo goed zyn, en transporteeren dezelve, nu het zo is. En Myn Heer, zal het ook wel doen; op een ander tyd hoop ik zal het beeter uytvallen.
Die Heer kan doen wat hy wil, maar de my ne zult gy niet krygen.
Dan zal ik gedult moeten neemen.
Naar ik merk, zo zitten alle de Schurken, en Bedriegers noch niet by dien Ouden Smous; om hem gezelschap te houden.
Ik verlies aan den Rabbi ondertusschen, een goed Patroon, daar ik braaf Geld by won; en ik kan niet begrypen, hoe alle menschen zo tegens hem aangaan: want een yder moet immers van zyn handwerk leeven.
Daarom zocht gy myn ook te bedriegen: is dat tot Dankbaarheid voor myn goed doen?
Ik kryg daar maar dubbelde Coertage voor; en als Myn Heer, ook zo veel wil geeven, dan zal ik een ander op zyn beurt, ten voordeele van Myn Heer, ook eens zien te Betrekken.
| |
| |
Doet dat met die geene, die daar meede gedient is: by my hoeft gy op deze wyze niet weder te komen.
Ik zouw uw raade, om hier geen meer tyd te verzuymen, en maar stilletjes op te loeven.
Ik ben zo Onbeleefd niet: want den Baas zou quaad worden, als ik hier niet bleef eeten. En dan kan ik mooytjes het Schuytje van half een, van Leyden afwachten; dan ben ik noch vroeg genoeg van Avond, tot Amsterdam.
Die Onbeleefdheyd, zal ik uw graag Pardoneeren. En om uw niet op te houden, zo zal de Knegt uw met de Chaise, naar Haarlem brengen.
Dat is te veel moeyte Myn Heer. Ik zal liever blyven, pm Myn Heer, pleyzier te doen.
Wat Duyvelscher Vend is dat?
Ik zou de Chaise maer accepteeren, eer Myn Heer, uw ten laatsten op de Srontkar laat gooyen.
Ik heb van daag belet, en moet met de Heeren van eenige geheyme zaaken Spreeken.
Dat is wat anders. Doch terwyl de Chaise ingespannen word, zo denk ik deeze Fles noch tot Dankbaarheyt, achter myn Knoopen te steeken.
| |
| |
Ja doet dat; en neemt 'er noch een meede op de Chaise, zo gy wilt.
Wonderlyk wel bedacht; dat is goet tegens de flaauwte. Precautie te gebruyken is nooit quaat.
Jan, laat Jorden de Chaise inspannen.
Maar wat praat men van den Smous in den Haag; is die daar ook al bekent?
Zo wel als te Amsterdam. Men wou hem daar ook graag eens, op de gevangen Poort zien: want hy is daar meede zeer bemint. Onder andere wierd my verhaalt; dat eens twee Smousen zich hebben aangeboden, om een Eed te willen doen, dat hy in die zaaken daar men hem meede beschuldigde, Onschuldig was; doch gevraagt zynde, of zy hem ook bestonden; zo antwoordezy neen; doch moesten buyten staan; en ondertusschen gewaarschouwt wordende, dat zy bekent waren; zo vonden zy goet te Eclipseeren.
My wierd ook gevraagt, of het waar was, dat hy og borgtocht was ontslagen; doch ik onderrichte haar, dat hy noch heel secuur zat. En dat het wel waar was, dat men eens een Considerabele Somme
| |
| |
Gelds, uyt den Huyze gebracht had; doch des anderen daags, wierd het wederom gehaalt.
Myn Heer, de Chaise wachtal.
Jongman, myn Heer heeft belast, twee Flesjes Wyn in de Chaise te zetten; maar neemt doch van die oude Witte, gy weet wel?
Is een niet genoeg, denk ik?
Van hier tot Haarlem, ja. Maar de andere kan in de Schuyt dienen.
Jan, bezorg het dan, gaauw als een Man. Want de Makelaar heeft haast.
Met dit Bokaaltje, zal ik de Patroon bedanken, voor zyn beleeftheyd; en de Heeren voor haar goed Gezelschap. Blyft den Baas noch eenige tyd buyten?
Dan zou ik Myn Heer, ten teeken van myn Respect, een dagje gezelschap konnen houden.
Uw tyd is te kostelyk. Ook zou het maar zyn, om uw Darmen te vullen.
Ik ga in 't kort weeder na de Stad toe.
Dat is wat anders. Is 'er ook iets van de Heeren haar dienst tot Amsterdam?
Niemendal. Maar daar is de Wyn al op de Chaize; nu is alles klaar.
| |
| |
Wat assuranter Vleegel is dat. Hoe komt hy hier?
Dat heeft Myn Heer gehoort. Ik ben blyde dat hy weg is.
Ik weet niet Neef, of gy hem wel zoud weg gekreegen hebben, had den Advocaat uw niet geholpen.
Dat kon wel. Maar willen wy niet een wandelingje gaen doen, onder een Pypje?
Als Neef geliefd; dat zal niet onaangenaam zyn: want het is noch goed weeder.
Jan, breng Pypen en Toebak hier. Heer Advocaat, wy hebben in uw afzyn wat Gediscoereert, over die gevallen, die Myn Heer, ons in de Schuyt heft gelieve te verhaalen. Zyn die warlyk zo gebeurt?
Ik heb ze niet alle bygewoont: maar die zyn my dus door geloofwaardige Menschen verhaald: en na verscheyde heb ik zelfs in de Buurt, en dan by menschen die het weeten konnen, vernomen; en het alles waar bevonden.
Maar evenwel, een zwaarigheyd is 'er in die laatste Historie, daar ik geen Raad toe weet.
Dat weet ik niet. Doch laat eens hooren.
| |
| |
Het is wat onwaarschynelyk, dat de Matres van die Jongman, zo aanstonds naar die Smous zou gaan, en derven hem het smeeden van zo een Schelmstuk, voorstellen; zonder zeer particulier by hem bekent te zyn.
Daar heeft Myn Heer gelyk in. Doch dat was zy by uystek: want eens was een getrouwd Heer, by haar te Bed gevonden; en Geld manqueerende, om de Pot te smooren; zo zond hy om deezen Smous, die hem uyt den nood hielp.
Zo had zy dan in het Spinhuys gezeeten?
Ik weet niet, dat ik dat, aan Myn Heer verhaald heb. Of meent Myn Heer, dat al de Hoeren in het Spinhuys raaaken?
Wel ja, daar is haar plaats.
En waar wou myn Heer, plaats vinden in Amsterdam, om zo een groot huys, als daar toe vereyscht weird, te bouwen?
Zo had ze zeedert dit voorval al kennis aan den Smous?
Ja. Maar naderhand noch veel intimer: want hy was gewoon veel onmondige Jonge Heeren, die by haar kwamen; met Geld te assisteeren.
Ik dacht dat hy verstandiger was: want daar is geen verhaal op.
| |
| |
In Rechten niet, dat beken ik; doch daar had hy evenwel een Expedient op. By voorbeeld; als zoodanig een Jongman, eenig Geld van doen had, en hy wist dat de Ouders Ryke Menschen waren, zo waagden hy het, om haar een Vyftig Guldens te geeven; mits een Briefje van Vyf Hondert teekenende, binnen een Jaar te betaalen; laatende het een Jaar vroeger dateeren: dan gong hy na de Ouders van die Joogeling, en verzocht Betaaling; die gelyk men denken kan, haar kind eerst vroegen, hoe deeze schuld in de Waereld kwam: die, wilden hy meerder Geld hebben, dan moest antwoorden, gelyk hem geleerd was; namentlyk, dat hy buyten zyn schuld, Ongelukkig in Gezelschap was geraakt, by quaat Volk, daarmen speelden, en dat hy veel Geld had verlooren; en niet konnende betaalen, in gevaar was geraakt, om een zwaar ongeluk te krygen; zonder Permissie te hebben, van naar Huys te zenden; doch hem te binnen komende, dat deezen Heer, een van zyn kennissen eens gered had; zo had hy om hem gezonden; die hem dus verleegen ziende, uyt Goedhar-tigheyd, aangenoomen had om hem meede te helpen. En diergelyke Verhaalen meer. Dat dan altyd met de Smous zyn reeden overeen kwam; die daar ordinair byvoeg-
| |
| |
den, dat hy zulks gedaan had, ten Respecte van de Familie; zonder inzicht van eygen voordeel; dewyl hy maar een 1/2 per-Cent 's Maands genoot, voor zyn Geld; gelyk de Kooplieden gewoon zyn te Ontfangen. Wat zouden welgestelden Ouders, in zo een geval doen? Om haar Kint niet te benadeelen, en Publiecq te schande te maaken, zo moesten zy betaalen: dat dan noch al dikmaals, met een dankje toe, beneffens verzoek van stilzwygen, geschieden.
Ik weet niet, of ik my wel zo zou gedraagen, als ik Vader was: en het ongeluk had, van zo een Zoon te hebben.
Myn Heer weet noch niet, wat een Ouders Hart te zeggen is; en dat in zo een Omstandigheyd: voornanentlyk als het de eerstemaal is; dan heft men al veel werk, om te konnen Rezolveeren, (voornamentlyk zo men Ryk is,) om voor een bagatel van vyf, of zes Hondert Guldens, al is het Duyzend en meer, zyn Kind aanstonds tot straf, te Ruineeren. En zyn de Vader swat streng, die het echter onder een geode Reprimende, al eens zullen laaten door schieten; en gebeurt het meer, dan laat men Moeder alleen Aanspreeken, die in 't gemeen wat Teederhartiger valt, als Vader; die het dan maar
| |
| |
Cito betaald; op dat haar Man het doch niet ter Ooren zou komen, die by haar veeltyds, voor onverstandig word uytgekreeten, als hy zyn Kinderen, wat strikt tot haar plicht houd; en diergelyke kleyne Fouten, niet zonder straf wil over het hoofd zien. En konnen die knaapen, Moedertje dan wat vleyen; en als het te pas komteens schryen; dan zou Moeder, het Geld liever haar Man Ontsteelen; of haar Juweelen verpanden, als de Zoon in zoo een nood te verlaaten: te meer, dewyl hy zo een Berouw heeft, dat zy wel verzeekert is, dat hy het nooit zal weer doen. Doch om voort te gaan: wanneer den Smous het Geld dan had ontfangen; zo was hy gewoon, om haar van yder twee Hondert Guldens, een te geeven; en het overige, voor hem te houden. Zulke Jonge Lieden nu had deeze Karonje, verscheyde aan haar Snoer gehad; die wanneer zy gebrek aan Geld hadden, door haar als dan, aan dien Smous wier den Gerecommandeert. Nu kan Myn Heer wel zien, dat zy kennis genoeg aan hem had, om met hem zo een aanslag te smeeden.
Ja Myn Heer, ik ben voldaan. Doch wy spreeken hier in vertrouwentheyd; en ik bid, laat het niet verder gaan: want ik begin te twyfelen, of ik zelve,
| |
| |
dus ook niet door hem, of een ander diergelyken Schurk, gefopt ben.
Ik zal het uw, dewyl ik de Vrinden alles vertrouw, verhaalen. Ik heb een Zoon, die gelyk de Heeren weten, teegenswoordig te Leiden studeert, die noch op het Latynsche School gaande, met eenige Jonge knaapen ergens geweest was, daar hy hondert Ducatons, verspeelt had: Dat ik altyd gelooft heb, dat de waarheyd was, doch nu begin ik daar aan te twyffelen. Ik eens, tegens myn gewoonte, dewyl ik niet wel was, voor een uur van de Beurs komende; zo vond ik een Smous by myn Vrouw zitten praaten; doen brak den Bommel uyt; doch ik Rezolveerde, om dat het de Eerstemaal was, en hy noch onbedacht zynde, onnozel in quaade handen had konnen vallen, dit Geld maar aanstonds te Betaalen; maar beloofden hem, dat zo het weeder gebeurden, ik hem handen en voeten zou binden, en werpen hem op een Oost-Indies schip; of zetten hem in 't Verbeeterhuys. Naderhand heb ik nooit meer, van iets diergelyks gehoort. Doch nu begin ik te twyffelen, of 'er niet meer stukjes zyn voorgevallen: want hy eens een Nacht uyt blyvende, zonder dat wy wisten waar
| |
| |
hy was, dat ons in de uyterste Ongerustheyd bracht; te meer, dewyl hy met onze Chaise, met een Confrater uyt Reyden was gegaan: doch 's morgens vroeg te huys komende, zo verhaalden hy, dat zy by Ongeluk hadden om geleegen, en dus te laat voor de Poort waren gekomen. Wat zou ik doen? Myn Vrouw en ik, waren heel wel voldaan, dat hy geen Ongeluk had gekreegen. Maar een maand, of daar omtrent, naar die tyd, verloor Myn Vrouw, een dobbel snoer Parelen, met een Diamante slot; dat my reel Geld kosten; en dat ik altyd gelooft heb, dat gestoolen was: doch nu begin ik te vreeze dat het al meede gebruykt is, om Gaaten te stoppen.
Ik wil niet hoopen, dat Nichte zoo dwaas is: want diergelyke Moeders, zyn het Hout, daar de Kinderen aan Branden.
Ik zou Myn Heer niet raade, van enige achterdocht, hier omtrent te laaten blyken: want indien het zo is, zo is zulks nu te laat. Ook is het Myn Heer, zyn eenigste Zoon; en Papa heeft Geld genoeg. Boven dien is 'er goede hoop, dat van den Jongen Heer, een Braaf Man groeyen zal; en zulks om wat Geld te verbrodden, was jammer. In zo een geval is het best, dat
| |
| |
de Vaders zich houden, of zy het niet weeten: want anders moeten zy het straffen, of zy verliezen haar Respect. Ook gaat het met hem noch al reedelyk, by veel anderen.
Ja maar, hy kost my Geld genoeg: en wie weet of hy dus, noch niet wel Geld opneemt.
Zo veel te Gekker zyn zy, die het hem noch geeven: want de Leydsche Studenten zyn zo Dol niet, van zich naderhand, aan diergelyke schuldente steuren; of te denken dat zulks haar Eer krenkt, als zy mondig worden: want met haar Promotie, wordt al het geen zy op de. Akademie hebben uytgevoert, te gelyk begraaven. Maar met kinderen, die tot de Negotie worden opgebracht, is het wat anders: die beneemt het haar Crediet.
Ja, maar noch korteling, heeft hy ook zyn kostelyk Goud Repetitie Hologie verlooren; dat hem in 't uytgaan van de Kerk ontstoolen is.
Wat kan hy dat dan helpen? maar als myn Heer geliefd, zo zal ik dat Horologie, voor een kleyn Sommetje, wel weeder vinden.
Hoe wou Myn Heer dat aanleggen?
Ik kan een zeeker Kaerel to Ley-
| |
| |
den, het is een lange Slinger van een Vent, die zo iets aardigs over hem heeft, dat door een zeekere Sympathetische kracht, meest alle de Gouden en Zilveren Horologien, die de Heeren Studenten verliezen, van zelfs naar hem toe vliegen: zonder dat hy ooit weet, waar zy van daan komen. By die Man heb ik myn Goud Horologie gekocht, en ik kan daar altydt, ongelyk beter koop te recht raaken als by een Horologie-maaker. Daar zou ik eens gaan kyken.
Myn Heer zou myn pleyzier doen. Ik wil daar graag de waarde voor betaalen. Maar vertel my eens verder, hoe de knaapen daar aan Geld konnen komen.
Dat zal ik met vermaak doen, zo dra Myn Heer uw Zoon Gepromoveerd is: en zo lang vind ik het niet geraaden, en Myn Heer zal my gelieven te excuzeeren.
Ondertusschen weet ik nu niet, hoe my best, ten dien opzichten, te gedraagen.
Het gedrag van een Ouder, die een Kint op de Accademie heeft, moet zeer omzigtig zyn; dewyl een Kint dan het meeste gevaar loopt. Daarom dient men altoos drie zaaken te obzerveeren. Eerst een groot Ontzag over zyn Kinderen te be-
| |
| |
waaren; om haar door vrees van straf, op die gladde Baan, in toom te houden; dewyl zy noch ongewoon zyn, haar eygen Meester te weezen. Ten tweeden, stiptelyk haar achting op te houden; met zich onkundig aan te stellen, omtrent alle kleynigheden die voorvallen; doch men moet echter in stilten, een waakend Oog omtrent alles houden. En Eyndelyk door haar eergierigheyd, van Jongs af, in te boezemen; met haar door Voorbeelden, tot Naarsigheyd aan te zetten, om een groot Man te worden: want de Eergierigheyd in het werkzaam Leeven, is gelyk de Gal in 't natuurlyke, die alles aanzet: want ik heb nooit iemand, in Studien, een Groot Man zien worden, of hy was Eergierig. En deeze Eergierigheyd, stryd niet met de Godsdienst: want het Fondament van de waare Eer, is de Achting, die nooit by verstandigen, zonder waare Godsvrucht, volkomen verkreegen word. Daarom raad ik Neef, zeer omzichtig ten deezen opzichten te zyn; en niets te laaten blyken, doch scharp toe te zien. Ten anderen zyn het maar Gissingen, zonder eenige zeekerheyd
Ik ben Neef dankbaar voor zyn Onderrichting, en meen die wel te onthouden.
| |
| |
Ik zal het Horologie zien machtig te worden, en geven het den Jongen Heer weder, als of ik het gevallig gekocht had; en hy wel weet dat ik het ken: Zonder dat Papa het quasie weet, en dan al lachgende, een steek daar by, die hy wel zal verstaan: dat zal maar best zyn.
Doet zo als Myn Heer het goed zal Oordeelen. Maar ik wenste dat die Schurken, gelyk dezen ouden Smous, die oorzaak van het Bederf van veel Jonge Lieden zyn, mochten gestraft; en als het kon zyn, uytgeroeyt worden.
Dat is eer te wenschen als te hoopen. Egter is het dien Schobbejak niet altyd gelukt: want ik ken een Jong Heer, die doen al Vier-en-twintig Jaaren gepasseere was, aan wien hy 200 Guldens leenden, mits een Obligatie tekenende, zonder ingevulde datum, van 400 Guldens, om hem die te doen betaalen, als hy mondig zou geworden zyn. Doch deezen knaap was hem te fyn! en Vertelden het zelfs aan zyn Voogden; die den Smous lieten afvragen of hy iets op dien Jongman had te Pretendeeren? Die tot andwoord gaf, dat hy wel iets moest hebben, doch daar was niet aan geleegen, hy zou het wel krygen; en wat dies meer is. Doch de Voogden waaren daar niet meede to Vreeden;
| |
| |
en dwongen hem zyn Actie te Institueeren, wanneer zyn eysch ontzegt wierd; en hy bedroogen stond te kyken. Doch de Jongman was echter zo Eerlyk, dat hy Mondig geworden zynde, hem de genooten 200 Guldens weeder gaf: maar niet meer.
Als zulks wat meer voorviel, zo zouden zy haast uyt die Negotie scheyden: doch het beurt zo zelden, dat de winst, die kleyne Schaade gemakkelyk kan opweegen.
Maar deet die Smous geen andere Negotie, als in Wissel-brieven en Geld?
Wel Ja; alles was zyn gaading: doch de streeken om iemant te bedriegen, die hy met veel anderen, zo wel Christenen als Smousen, in 't werk stelden, meen ik niet te verhaalen, dewyl zulks meer een Koopman, als my zou voegen; dewyl die daar beeter in ervaren zyn.
Dat beken ik. Doch het is in deeze Godlooze Eeuw wel noodzakelyk, wil men niet dagelyks bedroogen worden.
Dat komt op myn zeggen uyt. Een Koopman moet die kennisse hebben om zich te hoeden, zo wel als een Advokaat, kennis moet hebben, van Schelmstukken en bedriegeryen om anderen te helpen, die onnozel in 't Parket gebracht
| |
| |
worden. Maar zo men de Schelmstukken en bedriegeryen die dagelyks in't vervalschen derwaaren gepleegt worden; als mede het liegen, en al de loopjes die in gebruyk zyn, om malkander op te lichten, zou straffen, dan mocht men wel alle daagen Justitie doen. Hoe wel het schande is; en zulks de Negotie veel nadeel moet doen.
Dat kan niemant ontkennen: want de Eerlykheyd, Oprechtheyd en Goede Trouw, schynt heedendaags uyt de Negotie gebannen; zo dat men wel Argus Oogen van nooden heeft om wel toe te zien; niet alleen als men met Smousen te doen heeft; die grooten Helden in het kunsje van bedriegen zyn, maar ook met veel Christenen. Den eenen steekt wilde Kaneel in de wyde stokken van de goede: een ander doet uytgestookte Naagelen onder de Onuytgestookten; weederom, een Wynkopper, die de Stukken twee derde met water vuld, en boven op Brandewyn doet en verkoopt het zo by heele Pakhuyzen vol; en naderhand meend men dat het Tovery is; daar is'er weeder een, die Vaten Koffyboonen by de Comp: koopt, en stord die op zolder, en braaf met water besproeit en wederom doorgeschopt, dan verkoopt; en dus 10 percent op het gewicht wind; of
| |
| |
wel een Baal Zyde, die wen een geruimen tyd, voor men die affeeverd, over het water hangd, en dan naar de Waag, dat geeft winst. Of Salpeeter, daar men in 't midden Franse pakt, die ten minsten 15 percent meerder rafactie doet, als die boven op is; daar is wederom een, die Thee Negotieerd, en het loot van de kisten van boven net weet los te snyden, ende de goede Thee Boey daar uyt te neemen, en die twee derde met stinkende Vodde, die op den Oven gebrand zyn, weederom vuld, en goede daar boven op, en met dommekrachten daar in wind, dan toegezoldeerd en met stof gewreven; die zo gezonden, aan 't Huys van een Zielverkooper, of die Oost Indies Vaarders logeerd; en als of die zo met de Scheepen gearriveerd waren, Voetstoods verkoopt: en dan vinden de Koopers wat zy hebben; als de Kisten ontpakt worden. En duyzenden van diergelyke loopjes meer; waar door men elkanderen het Geld, uyt de Beurs steeld, en de Markt van het Goed bederst; zo dat een Eerlyk Koopman, die zich met die Gaaudief streeken niet wil behelpen, nauwelyks droog Brood kan winnen: want men onderkruypt malkander over all in. Hoe veelen bedienen de Engelschen en Franshen, in plaats van 2 of 2½ percent,
| |
| |
voor 1 percent provisie, daar zy 2½ verdienen, als zy Eerelyk Handelen willen; doch als men 2 percent in de onkosten, en 3 percent in 't gewicht van de goederen, daar en boven profiteerd, dan kan ik begrypen hoe zy bestaan konnen. Zo dat als men hedendaags iemand ziet die groot Geld wind, men wel mach verzeekerd weezen, dat hy een Loopje heefd, dat noch niet bekend is, of hy moet het door macht doen, en de Negotie door Monopolies dwingen.
Zo doende zouw men wel mogen vraagen, of wel een Koopman, in den Hemel zal komen?
Waarom niet, Myn Heer, al zo wel als de Vorsten, daar van ik onderdaags geleezen heb, dat een yverig Prediker eens voor een Vorst Predikten, en toonden wat bedriegeryen by veelen, onder de naam, van Politie gepleegt wierden, en dat God haar daar over zouw straffen. De Vorst hier over geraakt zynde, ontbood hem; en vroeg, of hy dan dacht dat de Vorsten niet in den Hemel zouden komen. En kreeg tot Antwoord, Ja Sire, mits dat zy Jong sterven.
Ik zou my die taal wel gewacht hebben.
Dat is ook maar reedelyk: want een Predikant, die rich met de Regeering
| |
| |
bemoeyd, is al zo gevaarlyk, als een Anker Smit, in een Kruytmoolen.
Maar de Makelaars, verstaan het kunsje geloof ik ook wel?
Dat zyn altemaal Eerlyke Menschen; en die zyn zo wel bekend, dat niemand meer twyffeld, of dit de Waarheyd is of niet.
Een yder kan die woorden opvatten zo als hy het goedvind, maar wy hebben zo eeven, noch een Voorbeeld daar van gezien, in den Makelaar onbeschaamt. Daarom dunkt my, dat een eerlyk Rederytje in Scheepen noch het best is, daar kan men zo niet in bedroogen worden.
Gy behoefd daar niet meede te spotten: want al wat de Boekhouders doen, mag weezen, dat zy een 20 of 25 Percent op de Reekeningen korten, zonder het de geintresseerdens goet te doen, en houden een geode Somme in kas, in plaats van uit te deelen: om met de Penningen te Speelen.
Reekent Myn Heer, het verkorten van 's Lands Geregtigheyd, door het Fraudeeren, van de in en uitgaande Rechten, ook onder het steelen?
Advocaat ik versta uw; als ik oprecht zal spreeken, ja. Hoewel het een
| |
| |
misselyke Vraag is: want wat Koopman is daar niet schuldig aan?
De Vraag is niet, wie daar niet aan schuldig is; maar of zulks niet quad is: want het is een overtreeding van de Wet, en daarom staat daar straf op.
Ja, de Confiscatie van de Goederen, dat is waar: maar men merkt zulks heedendaags aan, als een zoort van Assurantie, daar men zo veel percent risico in loopt, en word men aangehaalt het is geen schande.
Onder de Kooplieden niet, dat beken ik. Zo is onder de Dieven, het steelen ook geen schanden; en waarom, om dat een ieder zich zelfs daar aan schuldig kent: doch dat het inderdaad geen schande zou weezen, 's Lands Wetten te overtreeden, dat zal my niemand wys maaken.
Dat gaat by ons noch al schappelyk, doch die dat kunsje wil leeren, moet by de Z...... gaan School leggen, die verstaan haar op het kaapen.
Altyd raaken wy door andere zaaken van onzen Smous af. Kom Advocaat verhaal noch wat, en laat ons onderwyl in deeze Berceau wat gaan rusten.
Wel bedacht Domine. Daar en teegen, zal het Eeten gereet zyn.
| |
| |
Zo als 't Myn Heer gelieft. My is verhaald, dat een zeeker Perzoon, eens met een Wisselbrief ten zynen Lasten by hem kwam, om betaaling af te eyschen; doch wierd tot des anderen daags uytgesteld; zynde het doen een Vrydag, en de vyfde vervaldag van de Brief, die daarom dien dag moest geprotesteert, of betaalt worden. Nu meen ik dat de Brief 1000 Guldens groot was: de Jongman kwam dan weederom; nu begon het al omtrent vyf Uuren donker te worden, en dierhalven den Sabbath voor dien tyd in te gaan. Naar dat hy den Jongman eenigen tyd had laaten wachten, bracht hy eenige Zakken Geld af, en gaf den Jongman, Pen en Inkt, om de Wisselbrief te quiteeren, die zulks in Eenvoudigheyd deedt, en dezelve naast hem neederley. Daar op begon hy een Sakje Dubbeltjes te tellen, dat niet wel uitkwam; en dus noch eens over moest geteld worden; daar veel tyd meede weg liep; zo dat het tweede Sakje naauwelyks getelt was; of een Rabyn, (een van die oude Jakhalzen, die men met een oude gescheurde zwarte Rok, en Bonte Muts, veel langs straat ziet zwieren; en 'er al zo fraay uytzien, of zy van de Galg gedroopen waren;) kwam in, en hem ziende Geld tellen toonden zich zeer verwondert; en vroeg hem, Rabbi,
| |
| |
weet gy wel dat den Sabbath al in gegaan is? Hy dit hoorende, nam het Geld en de gequiteerde Wisselbrief op, en sloot het weg: de Jongman riep, ik moet noch vier Hondert Guldens hebben, doch kreeg alleen tot antwoord; by gotje het is Sabbath, en ik zou gien Geld meer tellen, maar de Jongman was daar niet meede te vreeden, en wilden liever het Geld daar laaten, en zyn Wisselbrief weederom neemen. Doch hy riep: ik mag het Geld niet aanraaken, het is Sabbath, by gotje gaat tog heen; kom Maandag weerom. Wat zou de Jongman doen; hy kon de Wisselbrief niet weeder krygen, zo dat hy rezolveerden, met de zes Hondert Guldens maar heen te gaan: en 's maandags weeder te komen, om het overige. Gelyk dan ook geschieden.
Maar Myn Heer, met uw permissie. Die Rabyn die inkwam, noemden hem ook Rabbi; en dat heb ik voorheen al opgemerkt, en voorgenomen om Myn Heer daar na te vraagen: want hy is immers geen Rabyn?
Om dat hy Kerkmeester van de Smouse Synagoge geweest is; zo noemen hem de meeste Smousen, Rabbi: en dat is de Reeden, Myn Heer.
Zo was den Bedrieger dan noch al in Aanzien onder zyn Natie.
| |
| |
Ja; om zyn Geld. De Jongman des maandags dan weeder komende; vroeg of hy het Geld kon krygen? doch de Smous voorkomende, zo was het, Vryer, moet jy wat hebben, spreek? die daar weeder op antwoorde, dat weet myn Heer wel, ik moet noch vier Hondert Guldens hebben, die gy my een Zaturdag, om dat de Sabbath ingong, te kort hebt gegeeven. Beginnende zy met elkander een van de Cierlykste disputen aan te rechten; daar die van het Collegie van den beroemden, (doch nu Omzwervende) Philozoof, D .... maar prul by waren; en die ik de Vrinden onder de gedaante van een kleyne t'Zamenspraak, denk voor te dragen, om niet in de zo dagelyks gewoone herhalingen, van doe zey hy, en daar op weeder antwoorde hy, en doe zey hy weeder; ook te vervallen. Smous. Zoek jy my te kille Jongm: Neen. maar jy zoekt het my, (geloof ik) te doen. Heb jy my niet maar twee zakjes Dubbeltjes gegeeven; en doen kwam die gebaarden Dief in, die uw vroeg of gy wel wist dat den Sabbat al in gegaan was: en daar op uw Geld weg sluytende, moest ik tegens wil en dank, van daag weeder komen. Smous. By gotje, laat na jou kyken, jy bint gek. Jongm: Dat moogt gy zelver weezen; oude Schobbejak. Smous. Ik zal jou staan te
| |
| |
bewyzen, dat ik jouw al jouw Geld zal hebben gegeeven. Jong: Wel hoe wou jy dat bewyzen. Smous. Heb jy niet staan de Wisselbrief te kiteeren, Jong: Dat is waar; Doch dat heb ik by avance gedaan; en gy hebt die, als een oude Dief, van de Tafel genomen. Smous, By gotje jy bint gek. Al die ien Wisselbrief staat te kiteeren, die is betaald. Kom ga maar na huys, ik heb het hiel drok. Jongman: ik vraag voor het laatst, of gy myn de resteerende vier Hondert Guldens wilt geeven. Smous, Ik geef gien twiemaal Gelt. Loop ereys hien als ien mantje, jouw Miester zel kyven. En diergelyke fraaye redeneeringe meer. Ondertusschen stond die Jongman zo zuynig te kyken, als die gekken Jongen tot Haarlem, dien de Bakkerin zyn Wippert bedurven had.
Wat is dat voor een Historie?
Dat zal ik my wel wachten in prezentie van den Domine te vertellen. Doch Myn Heer is particulier bekent by de Vrind Egbertus, en dat is een gebore Haerlemiter rontom, zo wel in Postuur, als in verstand; zo dat het best zal zyn, dat myn Heer daar omtrend by hem zich addresseerd; die ik niet twyffel, of zal die Historie als een Cicero vertellen.
Kunt gy de Vrind Egbertus, dan noch niet vergeeten? maar ik zal my wel
| |
| |
wachten daar omtrent uw raad te volgen; wan die Historie kan ik wel merken, zal niet veel deugen.
Och neen. Die is heel natuurlyk. Doch om voort te gaan. Naar dat den jongman zyn Hart met schelden en raazen had opgehaald, zo begaf hy zich naar Huys, om zyn nood aan zyn Patroon te klaagen; die den Smous daar over, op de Beurs aansprak; maar die verzeekerden hem, met dierbaare betuygingen, op het woord van een Eerlyke Smous, en wie Drommel zou daardan noch aan twyffelen, dat hy hem eerst vier Honderd enkelde Guldens, en doen twee Sakjes dubbeltjes had gegeeven; zo dat dien Heer niet wist wat te gelooven of te denken; altoos de Jongman was het Geld kwyt; en moest zulks, zyn Patroon goed doen; en kreeg tot troost noch knorren toe; en dat hy voortaan mogt leeren voorzichtiger zyn: en daar meede moest hy gedult neemen.
Zo een Schelmstuk kan wel eens goed komen, doch zulks raakt aanstonds bekend, en dan is een yder op zyn hoeden.
Hy raakten daar door niet eerst bekend, wat Schurk dat hy was; want dat was hy al lang. En kort te vooren had
| |
| |
hy een Wisselbrief betaald, zonder Geld, of de waarde van dien te geeven.
Dat kunsje is niet quaad, als het maar niet Schelmachtig is.
Daar hoor ik uw zey doove Lambert, en hy kreeg een klap om zyn Ooren; die zich van diergelyke kunsjes bedienen wil, die moet om een Schelmstuk, twee drie, niet geeven. Een Kantoor knecht met een vervallen Wisselbrief aan zyn Huys komende, wierd in de Zykamer gebracht, om wat te wachten. De Smous van het Comptoir komende, vroeg hem wat hy hebben moest, deezen vertoonden hem de Wisselbrief, en verzocht om betaaling; daar den Smous niet tegen had; geevende hem Pen en Inkt, om maar te Quiteeren; en gong naar boven om Geld te haalen. Den Jongman Quiteerden de Brief, en stak die weederom in zyn Brieven tas; hoorende de Smous groot Geldafpasschen, dat hem wel aanstond. Eyndelyk kwam dezen aards Bedrieger af, zonder Geld; om den Inkt koker; en vroeg, in het wegneemen daar van, of hy die al gebruykt had? de Kantoorknecht antwoorde ja. Met een nam hy den Inkt pót wech en gong heen, doch keerden, eer hy uyt de kamer was, wederom, zeggende ik heb haast, daarom zal ik jouw groot Geld geeven; maar laat
| |
| |
eensjes kyken, hoe groot is de Brief? ik kan niet wel meer onthouden, De Jongman toonden hem de Wisselbrief, zonder achterdocht; doen was het ja, het is goet, ik zal het Geld krygen. Met een liep hy, met Brief en al weg; de Jongman was niet heel bekommert, denkende dat den anderen het afgepaste Geld haalden: maar hy maakte Reekening zonder de Waard: Naar een langen tyd gewacht te hebben, zonder dat iemand te voorschyn kwam, zo stond hy op, en ging in het Voorhuys maakende gerucht; doch niets verneemende, zo schelden hy aan, omiemant te doen voorkomen, gelyk dan ook geschiede: vraagende hy, waar dien ouden Sathan, met het Geld bleef, en of hy noch niet lang genoeg gewacht had. Die voor was gekomen, hield zich als nergens van weetende; en vroeg, wie dat hy zeggen moest dat'er was? Den anderen boos wordende, graauwden hem toe; Ik moet Geld voor een Wisselbrief hebben, en ik wil niet langer wachten. Daar op wierd door hem eenvoudig aan den Smous, op het Comptoir bekent gemaakt; dat 'er iemand om Geld voor een Wisselbrief was? en bragt antwoord, dat hy wat wachten moest. Doch de Kantoor knecht begon te vloeken, en zey dat hy niet langer wachten wilde; den anderen
| |
| |
wederom eenvoudig heen gaande, haalden zyn schouders op, en bragt tot antwoord; dat zo hy niet wilden wachten, dat hy dan op een andere tyd moest weeder komen; daar de Kantoor-knecht, meede te vreeden was: mits dat men hem de Wisselbrief, dien hy aan dien ouden Rot-oor gegeeven had, weeder ter hand stelden. Doch die open gedaan had, zich veynzende hem niet te verstaan, verklaarden, geen Wisselbrief van hem aangenoomen te hebben; dat de Kantoor Knecht, die dol meenden te worden, en daar en boven niet al te wel bespraakt zynde, en haastig wordende, gewoon was rykelyk te hakkelen, wel toestond; maar hy wilden hem beduyden, dat hy die, aan dien ouden bedrieger, zelfs gegeeven had; die hem zo lang in de Zykameren, had laaten wachten; en dat hy nu zyn Brief of het Geld wilden hebben. Doch dit gong zo wonderlyk toe; dewyl zyn Tong, door gramschap op hol was geraakt; dat hy wel een quartier daar meede doorbrocht; zonder dat den anderen, noch eens scheen te begrypen, wat hy zeggen wilden: die het uyt-eynde van deze harangue, niet begeerende afte wachten; hem wilden aantonen, dat hy immers zo eerst in huys kwam; zonder dat de Kantoorknecht, echter zo lang begeerden stil te swy-
| |
| |
gen, waar door zodanig een Goddeloos Geraas en geschreeuw, ontstond, dat het Huys dreuden. Gelykende deze Zamenspraak niet qualyk, na een Vismarkts Oratie; te meer, dewyl het met een diergelyke Concluzie, gepaart was: want de Kantoorknecht, meenende dat men hem voor het lapje hield (gelyk net de helft niet scheelden) en daar en boven noch bedriegen wilden; gevoelden zyn Helden Bloed, van Toorn ontsteeken; zo dat hy naar den Afgesand, van het Opperhooft der Dieven toe trad; willende hem met zyn vuyst, by gebrek van een Slagswaard, een klap op de kop geeven; die zo dezelve geraakt had, den anderen zyn Harsenen, zeekerlyk zou hebben doen neederzakken, tot in de hielen van zyn schoenen. Doch die Snaak, dezelve meede, tot het helpen smeeden van eenige gaauwdiesstukken, noch nodig
hebbende; vond raadsamer die slag te ontwyken; en tot wraak, hem by de lokken te krygen; daar zodanig een swaaren stryd door ontstont, dat ik dezelve nergens beeter by kan vergelyken; als by dien beruchten stryd, van Hektor en Achilles; en wie weet of al die ouwerwetze Goden, meede niet zo aandachtig zaten toetekyken, wie van deeze twee Helden, de overwinning zou behaalen; of zy een klap van de Meu-
| |
| |
len hadden gekreegen: tot dat Jupyn, haar wat deedt bedaaren, door het rondeelen van een frissen dronk Nectar; en het boek van het noodlot openende, hen openbaarden, dat deezen stryd, zo een quaad eynde niet zou hebben; maar gestilt stond te worden, naar het uytplukken van eenig bokke haair, en verlies van eenige Tanden. Gelyk de ondervinding ook heeft bewaarheid.
Advocaat gy zyt een aardige Snaak. Hoe drommel krygt gy het zo krom? meent gy dat wy Gek zyn, van te gelooven, dat zulks zo voorgevallen is.
Dat kan ik niet helpen; ik vertel de zaaken op myn manier; en waarom zou my zulks meer verboden weezen, als een ander Maar ik zie wel, dat Myn Heer, noch niet veel verstand heeft, als ik het zeggen mag, van een zaak Cierlyk te verhaalen. Dat is de s'jen van 't dicht, zey Meester Jochem tegens Camacho; en hy had gelyk: doch om myn zeggen te bewyzen, zo leest maar een zootje van de Heedendaagse gedichten; en laat al de Goden en Godinnen, en oude Historien, en het geen een ander reeds voor hen gezegt heeft, daar uyt; en ziet dan eens, of 'er wel een gezonde Reeden, overblyft: daar ik alleen eenige Hoogvliegers van wil uytgezonderd hebben, die tegenwoordig zo trots wor-
| |
| |
den, en hoog boven den Olympus heen vliegen, dat zy die arme Goden en Godinnen, beginnen met Voeten te treeden, dat het schande is; zo dat yder mensch, die noch wat Teerhartig is, medelyden met die arme Duyvels van Goden, hebben moet; Doch die knaapen mogen zien hoe zy vaaren zullen, als Papa Jupyn boos word; daar zy immers zo een leevendig voorbeeld van hebben, in den Reuzenstryd. Doch ik laat haar daar voor zorgen.
Advocaat, laat de Poëten met vreeden, dat raad ik uw; en ga liever voort: want my dunkt, dat die arme Menschen, al lang genoeg malkander by de lokken hebben gehad.
Domine, nu zie ik wel dat gy een Man des Vreedes zyt. Naar dat deeze twee kamp-vechters haar hart, met Schoppen, Slaan en Smyten, tot genoegen hadden opgehaald; zo kwam den ouden van het Kantoor, om de stryd te doen eyndigen: daar Partyen, eerder door gebrek van krachten, als door Mankement van Coeragie, toe rezolveerden. En daar het bidden van Mevrouw de Smousin, en van de Freulens, haar Dochters, veel toe deedt. Maar helaas! wat baart den Oorlog wrangen Vruchten; en wie zou het zonder ontroering kunnen aanzien? Ja ik geloof, dat zo dien
| |
| |
Onbarmhertige Generaal Steenbok, die beruchten verwoester van Althona; van wien een zoetvloeyend dichter zegt, hy is van Bokkenaart, en heeft een Hart van steenen; zyn Oogen geslagen had, op het overblyfzel van de Smous zyn Baart; zo zou hy hebben moeten schrijen, als een klyn Kind: want de geheele Bakboorts zyde, was uytgeplukt. Dat gepaard met een dikke Neus, en een paar blauw Oogen, en het verlies van drie van zyn beste strontkauwers; hem natuurlyk deeden gelyken, naar een tweede Ridder van de droevige Figuur. Maar de Kantoor Knecht was ook niet misgeloopen: want van zyn schoone haairen, dien hy alle avonden gewoon was, zo zorgvuldig op Pampiertjes te doen, laagen hier en daar, eenige lokken op de vloer: dat warelyk jammer was. Den Ouden verzocht, het different van deze Helden, te mogen weeten; daar zy beide toe gereet waren, om zulks te verhaalen; doch dit zou by naar oorzaak, tot een tweeden stryd gegeeven hebben, zo den ouden, met het doen zwygen van den Smous, daar geen goede ordre opgesteld had. De Kantoor Knecht, dan zyn zaak bepleyt hebbende; terwyl de Smous zich hield, of hy niet wist waar dat hy van sprak; zo vond hy, als een Rechtvaerdige Smous, goed, dat den anderen zou and-
| |
| |
woorden, eer hy wilden Vonnis vellen: volgens dien bekenden reegel audiet alterem partem. Deze zulks op zyn beurt hebbende volbracht: zo maakten den ouden, na dat hy eerst eenige maalen, over zyn sik had gestreeken, deeze Concluzie; dat den Jongman stil naar Huys zou gaan, en komen een andere tyd weederom met zyn Wisselbrief, die hy dan zou betaalen. Doch de Kantoor-knecht, van dit Vonnis appelleerende, wilden eerst de Brief weder hebben; en begon op nieuw wat Figuuren te maaken; doch wierd gewaarschouwt om zich stil te houden; of dat men om een Diender zou zenden; en dat onzen Rabbi, zyn Patroon zelfs op de Beurs zou spreeken. Wat zou de knecht doen? hy moest wel tegens wil en dank daar toe rezolveeren. Op de Beurs,
vroeg den Smous aan den Patroon, van dien Jongman; hoe het kwam, dat zyn Knecht zo een geweldt in zyn Huys dorst aanrechten? die hem in 't eerst zachtzinnig zocht te beweegen, om de Brief weederom te geeven; doch den Smous verzekerden hem op zyn Eer; dat hy de Jongman van te vooren niet gezien had; en gevraagt zynde, of hy dan zo een Wisselbrief ook niet gezien had? antwoorde ja; dat zyn Knecht die op 't Kantoor had gebracht, die hy Geldt tot de betaaling had gegeeven; doch dat hy
| |
| |
niet wist of deezen knecht die daar gebracht had: maar dat hy tot noch toe in de verbeeling was geweest; dat deezen Jongman, om betaaling van een andere Wisselbrief kwam; die hy noch niet gezien had: en wat dies meer is. Doch deezen Heer, was daar niet meede te vreeden; en zo het niet op de Beurs was geweest, zou het mogelyk zo wel niet afgeloopen hebben, daar hy 'er nu met eenige Eertytelen, zeer genadig af kwam. En daar meede is die Historie ten eynde.
En liet dien Heer dat daar zo by blyven.
Dien Heer volgde het Voorbeeld van de Gouwenaars; en deed zo goed als hy konde; en alles niet konnende helpen, zo moest hy gedult neemen.
Maar was 'er geen middel om dien Heer te helpen?
Myn Heer weet wel, hoop ik, dat een Conzultatie zes Schellingen kost.
Ja, dat weet ik wel. Maar ik meen uw voor deeze, geen duyt te betaalen: want ik zal daar geen nut van hebben.
Zo meent, Myn Heer, dat de Advyzen, daar de Menschen geen nut van hebben, niet betaald worden? Dat is een groot abuys; en ik meen 'er de klat niet
| |
| |
in te brengen, met het voor niemendal te doen.
Neef, ik zou uw raden, om op uw hoeden te zyn: want het zou geen onaardige Historie geeven; als den Advocaat, uw tot dankbaarheyd, op nieuw Jaar, een Reekening te huys zond; voor gehoudene Besoignes, inde Haarlemmer Schuyt, en op uw Buytenplaats, in de zaak van den Smous Aaron.
Daar ben ik niet bang voor. Maar daar komt de Knecht; ik geloof het Eeten al klaar is. Hoe staat het met uw Maag Advocaat; heeft Myn Heer wat honger?
Zo reedelyk, dat zal wel gaan: Want ik verwacht wat lekkers, om dat wy een Domine aan Tafel zullen hebben.
Of de Advocaaten zo wel niet wat goets mogten, als de Predikanten.
Ja zeekerlyk, hadden zy maar zo veel occasie, om het te krygen, dan zou het wel gaan,
Gelieven de Heeren aan Tafel te komen?
Kom aan Heeren, gy zult a la Famaliere getracteert worden; ik maak geen Omslag, als myn Vrouw niet buyten is.
Daar heeft Myn Heer gelyk in. Maar behoorden de Chaise, diede Makelaar na Haarlem gebracht heeft, niet al weederom te weezen?
| |
| |
Ik kan niet begrypen, waar de Knecht blyft. Kom aan Heeren treed in; het Eeten zal koud worden. Advocaat gy eerst, den Domine is hier te huys.
Om Myn Heer te gehoorzamen.
|
|