| |
VI. Hoofdstuk. Zynde een t'zamenspraak tusschen een predikant, advocaat, doctor, rentenier en zyn vrouw en koopman.
IK hoop dat Mevrouw en de Heeren, my zullen excuseeren, dat zy van de middag, niet naar haar merites onthaalt zyn. Doch Mevrouw weet wel, dat het zelden na behoren en in order toegaat, daar een Man zonder Vrouw huyshout.
Myn Heer heeft niet nodig om verschoning te verzoeken; want het is alles in zo een netten order geweest, dat ik daar over vorstelt gestaan heb; en ik kan niet begry-
| |
| |
pen, hoe een man, zonder behulp van een Vrouw, het zo krygt.
Wel waarom zou een Man, alles zo wel niet konnen ordonneeren, als een Vrouw, denk ik.
Gy altoos niet: want zonder Vrouw, zo zoud gy in uw vuyligheyd vergaan moeten; en zo is het met de meesten mansperzoonen, geleegen. Ik wenschten dat de Heeren maar eens gezien hadden, hoe dat het er buyten gesteld was, doen ik daar kwam; het Huys lag als een hooyschuur, al de kamers overhoop, en de stoelen vol prullen; en zo morsig, dat het eerder naar een varkenskot, als naar een ordentlyk huys geleek; en dan durft men noch meede praaten, dat men het zo ordentelyk zou konnen ordoneeren, als een Vrouw.
Maar poesje, gy maakt het ook al te grof: en gy zoud my voor de Vrinden, wel beschaamt maken.
Dat heeft geen Zwaarigheyd: want het zyn maar Mans die het hooren, en de meesten zyn niet een haair beter als gy. Daar ik onzen Tractant evenwel van wil uytgezondert hebben: dewyl ik nooyt gedagt had, dat hy zo een huyzelyk Man was.
Ik weet niet, of ik Mevrouw
| |
| |
voor dien tytel moet bedanken, of niet; want ik heb altyd gehoort, dat die Mans in weynig estiem by de Vrouwtjes zyn.
De keukenklouwers, worden met recht veracht. Maar een huyzelyk man, is zo een, die weet wat moeyte en arbyd, het een vrouw kost; om het huys net en schoon, en alles in ordre te krygen: en die uyt dien hoofde, hoogachting voor zyn vrouw heeft, en zulks betoont, met alles te myden: zonder zo maar een yder in huys te brengen, het is dan mooy of slegt weeder, gelyk de myne doet; en dat gaat dan zitten Rooken en dampen als een kalkoven, in myn mooye Zykamer; dat de glaazen daar uytzien als een Beest; al heb ik die, dezelve morgen eerst laten wasschen; en met myn eygen handen, meteen sponge met Brandewyn afgedaan: zo dat ik beschaamt ben, als 'er een ordentelyke Vrouw voorby myn deur gaat, en de Oogen naar de glaazen slaat; dewyl zy my zeekerlyk, voor de grootste Morsebel, van de geheels stad moet aanzien.
Maar Poesje lief, waar woud gy dat ik de Vrinden bragt? achter in de Eetzaal, daar voegt het niet, zo lang als men noch niet en stookt; en dat is noch erger; want dan moeten de menschen, door de geheele Gang gaan, en maken die vuyl; en
| |
| |
dat doet my zeer, van die mooye witte marmore steenen, die zo veel Karnemelk en Lamoensap, in een Jaar komen te kosten; daarom doen ik ook altyd myn schoenen aan de deur uyt, en neem myn muylen: maar dat kan ik de vremde Menschen niet vergen.
Dat is ook reedelyk, en ik zou het van uw niet anders verdraagen. Maar waarom yder een, zo altoos binnen genodigt? voornamentlyk als het vuyl en morsig weeder is. Ik wed dat onzen Tractant, dat kunsje beter verstaat. En als gy al eens uyt wandelen gaat, dat ik wel hebben wil; want de Mans altyd over de vloer te zien, dat is niet fraay en het hindert maar: want in plaats van zelfs iets te krygen, of weg te leggen, zo roept men aanstonds maar een Meyd; zonder te bedenken of zy beezig zyn of niet: en zo gy dan al eens een goed Vrind ontmoet, die uw quasi uyt beleeftheyd, maar meer om uw lek kere Wyn, t'huys wil brengen, waarom zulks dan niet geweygerd; en zo zy al willen, dan gebruykt een Verstandig man,een Loopje, met te zeggen, dat hy ergens noodzakelyk moet weezen, en gaat dan noch een straatje om. Is het met waar Heer Tractant, doet gy zo niet?
Zo Mevrouw begeerig is om myn
| |
| |
gedrag te weeten, zo zal het best zyn, zulks by myn Vrouw te verneemen; die daar mogelyk ook, op een geheel andere wyze van zal Oordeelen, als ik doe. En den Domine, zo wel als den Advocaat, schoon die veel aan myn huys komen, konnen daar niet van Oordeelen; want die zyn ongetrouwt.
Ja, ik behoef dat niet te vraagen; want ik kan het wel zien: en ook zo zou Mevrouw uw beminde, uw dan zo niet pryzen, gelyk zy nu doet.
Die lof komt meer van haar goetheyd voort, als van myn verdiensten.
Dat is noch een braaf man; die zo altyd met achting van zyn Vrouw spreekt.
Ik zeg Mevrouw dank voor haar onderrichting; en meen die wel te onthouden, tegens dat de eene of de andere Juffer, de goedheyd zal gelieven te hebben, om ook de Regeering over my aante neemen.
Heer Advocaat, de beloften zyn goet die de minnaars doen, doch die worden zo zelden naargekomen.
O neen, Mevrouw, die worden altoos heyliglyk naargekomen.
Zy mogten wat anders, dat weet ik beeter.
| |
| |
De beloften die de minnaars doen, die doen zy als minnaars; en houden die heyliglyk, zo lang zy minnaars zyn en blyven. Maar wat raakt het de getrouwden Man wat den Minnaar heeft gedaan of belooft? die moet onderhouden, wat hy voor de Predikstoel belooft heeft; vraagt het den Domine maar Mevrouw.
Houdt Myn Heer, zich aan het Oude of aan het Nieuwe Formulier.
Zyn daar twee Formulieren, dat will ik niet.
Ik heb het eerst onlangs zo gehoort: want in het Oude Formulier staat; uwe wille zal den Man onderworpen zyn: doch een Dame die ik zou trouwen, waarschouwden my van te voren, dat dit een abuysje was; dewyl daar moest staan, uwen wille zal de man onderworpen zyn. En zo dat waar is, dan hebben de Mans het proces verlooren.
Zo dat ik bemerk, dat de heerschappye, van de mans over de vrouwen, in een desolaten toestand is, dewyl die nu maar aan een letter hangt. Nu kan ik begrypen, waarom men veel vrouwen hedendaags de naam van Capiteyn geeft.
Wel wat hebben die Mans het drok, met haar regeering over de vrouwen: wy willen haar die niet eens betwisten; maar
| |
| |
ook alken gelyk het Formulier zegt, in alle dingen die recht en billyk zyn. Doch dan moeten zy zich ook zo gedragen gelyk Mans betaamt. En ik geloof niet dat 'er een vrouw gevonden word, die als zy zo een Man heeft; Gek genoeg is om te weygeren, haar mans wille te doen; als zy die maar recht en billyk oordeelt.
Dat geloof ik ook niet Mevrouw: en zo spreekt myn vrouw ook; maar de vraag valt, wie het toek omt om te oordeelen, of het goedvinden van den Man, recht en billyk is, of niet?
Wel Doctor, wie anders als de vrouw kan daar van oordeelen: of zouden de mans, Rechter en Party, in haar dygen zaak zyn; en de arme vrouwtjes, die zouden zich maar zonder tegenspreeken, zo als een stok en blok moeten laten Regeeren, dat zou schoon komen, dat moet ik bekennen. Men ziet hedendaags daar veel voorbeelden van, in huyshoudens daar zulke laffe wyven zyn, hoe het daar toegaat: de man neemt zyn pleyzier, en laat zorgen wie wil; en de vrouw is gerust, en eet en drinkt onbekommert, van den hogen boom af; tot dat men eyndelyk vind, dat men te grond gaat; dan moet de man naar Oost-Indiën, en, Moer zoete pruym, zit met de handen in het haair; en moet met haar kin-
| |
| |
deren tot lasten van de familie komen, is dat niet fraay?
Mevrouw, ik beken dat men hedendaags daar veel voorbeelden van ziet. In zo een geval verliest een man veel van zyn recht; en men moet hem aanzien, als iemant die steekint gemaakt word. Maar hoe veel vrouwen vind men hedendaags ook, die zo veel vermogen op haar mans verkreegen hebben, dat zy blindelings haar wille moeten doen; om dat zy anders, in een gedurige Hel zouden moeten leeven; en wannneer het hem begint te verdrieten, dan raakt de kop op het hol, en alles gaat verlooren: daar ik veel voorbeelden van weet; dan is zy wel de weezendlyke oorzaak van alles wat daar uyt voorkomt, maar hy is ook niet buyten schuld; want hy moest zyn recht met meer Coerage verdeedigt hebben. Doch ik oordeel, dat het de plicht van een verstandige vrouw is, nooit over haar Man te willen heerschen, maar veel toegeeventheyd voor zyn wille te betoonen; en is 'er iets, dat haar dunkt dat niet recht en billyk is? dan moet zy dat op een zagte, en inneemende manier hem aantoonen; en daar zyn weynig mannen, die haar vrouwen lief hebben, die daar dan niet na zullen luysteren: maar bagatellen van het huys vuyl te maken, een Vrind te zien, daar moet
| |
| |
een vrouw, nooit een zuur gezicht over toonen: en boven al, moet zy haar mans Eer, voornamentlyk in 't publicq, volstrekt ophouden; veel minder met de dienstboden en andere, van haar mans gebreeken leggen te praaten. Doch zo een verstandig en braaf man, met zyn vrouw in gewigtige zaaken raad pleegt; en zy konnen over dat punt, van rechten billykheyd, het niet eens worden; dan komt het zonder tegenspreek en de Man toe, om daar over te besluyten; en niet de vrouw: want daar moet maar een groote Mast op een Schip zyn. Maar zo een man te veel zyn Pleyzier neemt, en zyn zaaken verzuymt; dan moet een Vrouw door zagtznnigheyt ren liefde, hem zien te leyden; en zyn Oogen te doen openen, en hem op den rechten weg te brengen; en zo het Huwelyk uyt liefde, en niet uyt Intrest geschied is; zo zal zy zelden manqueeren van wel te slaagen: maar kan dit niet helpen,dan is hy de naam van een man niet waardig: en een vrouw heeft recht, dat zy uyt haar Oogen ziet. En dewyl ik Mevrouw onder die verstandige vrouwen tel: zo geloof ik niet, dat myn reedenen van haar zullen qualyk genomen worden.
Ik bedank Myn Heer voor dat compliment. Maar dat is niet ongelyk het ge-
| |
| |
drag van een Vader, die zyn Kint met de roede geeft, en het zelve dan daar naar wel zou willen wysmaaken, dat by zulks uyt liefde had gedaan.
Myn Compliment,en het zeggen van zo een vader, zyn beyde de Waarheyd Mevrouw.
Advocaat, gy komt te Cordaat uyt, tegens een Dame, gelyk Mevrouw is: dat zal niet lukken.
Den Advocaat heeft geen zwarigheyd, Myn Heer; ik heb respect voor een Cordaat Man. Maar evenwel Myn Heer Raisonneert wat al te Cavalierement, over de plichten van de mans en de vrouwen: en dat voor een Iongman.
Ik heb zulks niet gezegd als een Iongman, Mevrouw; maar als een Rechtsgeleerde. Die moeten niet alleen het Codex en de Pandecten verstaan, maar ook alles wat in Burgerlyk leeven omgaat, zo zy wel van zaaken zullen konnen oordeelen.
Maar uyt dien hoofden, kunt gy evenwel niet veel verstand hebben, van het geen tot een Huyshouding behoort; en wie daar de dierectie van toekomt.
Die dierectie, oordeel ik, komt meest de vrouw toe; mits dat zy het zo doet, dat den Man wel te vreeden is; dat het Intrest van een Vrouw zelfs vordert:
| |
| |
want anders worden de Mans, het huys moede, en zoeken vermaak daar buyten; en raken dus op een doolweg. Nochtans zyn de Mans, ook niet geheel uyt die regeering geslooten, hoewel ik haar niet zou raaden, om zich met bagatellen te bemoeyen; maar alle onverschillige zaaken liever door de vingeren te zien. Maar Mevrouw, ik kan evenwel noch al wat van een huyshouden redeneeren, dewyl ik reets zelfs, zedert eenigen Jaaren, huysgehouden heb.
Zo houdt Myn Heer huys, met een Meyd?
Ja, Mevrouw. Ik leef zo stillet jes niet een Meyd, en een Knecht.
Dan verwondert het my niet, dat gy zo Cordaat van de vrouwen spreekt. Zo is Myn Heer, meede een van die vrouwen haaters. Foey het is schande: ik had Myn Heer, voor zo een Jan Hen niet aangezien, en beken dat ik in myn meening bedroogen ben. Wat schort 'er aan, Myn Heer; Of is al uw moed, in den Mond geslaagen.
Maar poesje niet te hoog, gy zout Myn Heer, wel affronteeren.
Geen nood Mevrouw, den Advocaat kan daar wel teegen; en hy verdient wel wat, door zich zo stout regens de Vrouwen uyttelaaten; ik zou hem niet
| |
| |
loslaten, Mevrouw, voor dat hy amende honorabel en profitabel doet.
Naar ik merk, zo heb ik veel bystand van Myn Heer te wachten: en den Domine die doet het zwygen 'er toe.
Advocaat, gy zult dat Varken wel wasschen zonder my: ik denk myn vinger uyt de kaars te houden, uyt vreeze van my te branden.
Den Domine doet verstandig; maar heb ik de spyker ook op de kop geraakt, dat Myn Heer, zo om hulp roept?
Ver daar van daan Mevrouw. Ik protesteer, dat 'er geen man op den Aardbodem is, die meerder respect voor het Vrouwelyk geslagt heest, als ik: en wat het andere aangaat, ik hoop, dat als ik kom te trouwen, ik het zonder Luytenant zal konnen stellen; of myn Vrouw moest 'er my een geeven, uyt klinklaare liefde, om my wat te menageeren: volgens de heedendaagsche Mode.
Dan zoud gy mogelyk maar loon naar verdiensten ontfangen: want Myn Heer, zal zich nu en dan naar alle gedachten, wel eens voor Luytenant laten gebruyken.
Nu moet ik den Advocaat evenwel helpen. Daar is hy geen Lief hebber af, en heeft gister avond noch blyken
| |
| |
daar van gegeeven; gelyk hy ons verhaalt heeft; en hy is geen Leugenachtig oud wyf.
Neen, maar evenwel een Advocaat. Maar ik wil wel wedden, dat het by uw Buurvrouw geweest is?
Mevrouw zal niet weer eerst raaden.
Ik bedank Myn Heer, voor zyn beschydentheyd.
Wat zwarigheyd, Myn Heer? Die Dame is by my wel bekent, en ik zou van dat Potret, Historiet jes konnen verhaalen; en hoe zy eens met een getrouwd man wilden wegloopen; en hem te dien eynde een brief je schreef; schoon haar Neef het niet wilden gelooven, doen het hem verteld wierd; maar daarom is het waar, en was die man gek genoeg geweest, het had zeekerlyk geschied; doch het zal hier naar wel eens te pas komen, als wy wat meerder tyd hebben. Wel nu Myn Heer, gy waar daar by een goed Professor, om uw te laaten examineeren. Hoe hebt gy uw gedragen?
Heel voorzichtig Mevrouw. Gelyk die Zee-Kapityn, die uyt vrees dat zyn Schip door den vyand beschadigt mogt worden, achter zyn Confrater gong leggen. Ik heb door vlugten overwonnen.
Myn Heer was bevreest voor dien
| |
| |
Turk; en vaart liever te Kaap, op een weeloos Koopvaardey Scheepje.
Het laatste gelykt my best; want ik heb geen zin in dat geschut met die wyde monden: en met dat kleyne goed, gaat het wel eens zo gemakkelyk, en men raakt met een schampscheutje vry.
Nu versta ik Myn Heer. Den Advocaat zal naar alle gedachten het een of het ander Philisje, dat niet wel aan de kost kan komen, uyt zuyvere broederlyke liefde onderhouden.
Mevrouw zal noch eens dienen te raaden: want als ik een Huys moet hebben; dan tracht ik my liever van een anders malligheyd te bedienen, als zelfs 'er een op te rechten.
Ja, nu begryp ik de zaak. Maar een rechten Beunhaas, negotieerd ook wel eens, voor eygen reekening. Myn Heer zal naar alle aparentie, een Caatje of Annaatje in huys hebben, dat niet onbillyk is; dat is gemakkelyk binnens huys, en men kan het voor een prysje hebben: ook is het altyd gereed.
Ik doe gelyk de Gasconse Edellieden, Mevrouw; die Eeten niet als zy honger krygen, maar als zy Eeten vinden: hoewel ik van natuur al vry wat lekker val; en daarom ben ik zeer wel te vree-
| |
| |
den, met nu en dan een lekker wildbraadje te kluyven; hoewel ik my zelven niet veel vermoey met uyt Jaagen te gaan, dewyl ik myn kruyt en loot, tot beter occazie meen te bewaaren. En die Kaatjes en Annaaties gasten, passeeren by my, voor Opperhoofd-Lieden van het gekken Gild; en zo iemand gefopt word, zo zyn zy het: want men moet haar alles mooys koopen, en dan schikken zy zich op, als Kermis Poppen; met Balyne rokken, dat men de Meyd, voor de Juffrouw aanziet. En de menschen konnen onmogelyk raaden, hoe zy daar aankomen. Dan moeten zy eens wandelen, of laaten zich kammen, by een zeekere Kamster; die altyd eenigen jongen Heertjes, op de achterkamer heeft, om de zaak naatezien. En valt daar eens een vruchtbaaren reegen, wat noot? dan is voor Myn Heers reekening, die meenigmaal het Zoerertje dan trouwt. Alle die Gekken behoorden men in 't Dolhuys te zetten. Hoe kan een Man respect voor zo een Vrouw hebben? en al trouwt hy haar niet, hy derft haar immers niet commandeeren, maar moet haar na de Oogen zien; en als zy zuynig kykt, dan derft hy niemand ten Eeten noodigen. Ik wou liever, dat de beste Meyd, met haar gat op een gloeyende heeket zat.
| |
| |
Wel Advocaat, ik moet bekennen dat ik veel respect voor uw kryg. Dat is al iets byzonders in deeze dagen. Maar waarom niet liever getrouwdt, dat is veel aangenamer.
Dat beken ik Mevrouw; daar is geen grooter geluk als wel getrouwt te zyn.
Wel daar zyn Juffers genoeg, waarom het dan niet gedaan? of is Myn Heer te keurig; hoe moet zy weezen? Ryk, Jong, Schoon, Welleevent, Verstandig en goedaardig, denk ik, maar daar kan men wel zes Mans meede paayen.
Och neen Mevrouw; met een Juffer van myn staat en fatzoen, die 'er reedelyk wel uytziet, en goedaardig van natuur is, die zou my goed genoeg zyn. En tot dat ik 'er zo een vind, die my in genade geliefd aanteneemen, zo ben ik te vreeden: en ik meen zo lang te wachten.
Maar heeft Myn Heer ook gereyst?
Ja wel Advocaat, dan zoud ik uw myn Dogter nooit wille geven.
Ik zeg Mevrouw dank voor haar waarschouwing: nu behoef ik geen moeyten te doen om het te vraagen. Ook twyffel ik, of Mejuffer en ik malkander wel ge-
| |
| |
lyken zouden: want men kan wel oordeelen, van wat cabale een Student is; als men maar weet, onder wat Professor dat hy gestudeert heeft. Maar mag ik Mevrouw de reede vraagen, waerom?
Och ja. Een man die gewoon is om alleen huys te houden, en na zyn Pleyzier te leeven; en die niet anders, als lekker Wildbraad gewoon is te Eeten; die heerlyke Concepten, over het gedrag van een Vrouw kan smeeden; en het geen noch alles overtreft, die daar en boven gereyst heeft; zou met myn Dochter, niet accordeeren; dewyl ik haar zeeker, geheel andere lessen geef, die met Myn Heers Concept niet zouden over een komen. En schoon het waar is, dat Myn Heer, het haar nooit gevraagd heeft; zo is het ook waar, dat zy uw nooit aangeboden is? of zal worden.
En dat om dat armen Wildbraad? Maar hy moest gek zyn, die een lekkere tafel te huys had, dat hy dan noch in een Gaer-keuken gong Eeten: en als ik myn bekomst heb, dan lust ik niet meer. Maar wat doet het reyzen doch tot de zaak, ik meende dat zulks goed was.
Geen onverdragelyker Schepsel is 'er, onder de Kallot des Hemels te vinden, als een man die gereyst heeft: want
| |
| |
zyn niet gewoon iets te myden, of te ontzien; en alle vermaakjes by te woonen; Geld als water te verteeren: en wat dies meer is. Over al weeten zy iets op te zeggen; en roemen altyd, op die Marquizin, of Matres van dien Prins, of Lord; en staat het de Vrouw niet aan, die meede een woordje wil inbrengen; dan is het aanstonds, als tegen een Knecht; Basta, uytgepraat.
Dat mag waar zyn, van knaapen, die naar 't Oosten of Westen gereyst, en een gedeelte van haar leeven, onder slaaven verkeert hebben; maar die door Europa reyzen, als naar Vrankryk, Italien en Engeland, daar van zal men zulks niet licht hooren; in tegendeel leert men in die Landen, de rechte beleeftheyd; en het kunsje om zich naar yder eens humeur te schikken; en met kleyn en groot om te gaan; en haar die beleeftheyd te betoonen, die haar toekomt; voornamentlyk omtrent de Vrouwen.
Ja, men leert daar altemets kunsjes, die men naderhand wel om veel geld zou willen, dat men nooit geleerd had. Ik heb een Neef, die ook in die Landen gereyst heeft, en zeer galant te huys gekomen is; met de kop vol wint, een ydele beurs, en een ongezont lichaam. En dan
| |
| |
zoekt men in zyn Vaderland te trouwen: maar ongelukkig, die een van die knaapen krygt. Daar hoort wat anders, Myn Heer, als beschaafdheyd en Galantery, om een Huys houden te mainteneeren, en kinderen wel optebrengen.
Daar heeft Mevrouw gelyk in. Doch het gaat met het reyzen als met het Studeeren: die het doed zo als het behoort, die is het van groot nut; doch die zich aan de Debauches overgeeft, deed beeter zo hy maer te huys bleef. En de welleeventheyd alleen, beken ik Mevrouw, zou niemant ver brengen: maar als die gepaart is, met bequaam heyt en een wys gedrag; dan is die niet te versmaaden; maar maakt een Man of Vrouw, aangezien en bemint, by de geheele Waereld. Daarom moet men eerst Capabel en geleert zyn, eer men reyst; en dan kan men door ondervinding, zelfs in het geen men geleert heeft; niet alleen veel vorderen, maar de welleventheyd is als een fernis, dat op een schoone Schildery geleyd word; daar de Koleuren zo veel te beeter door afsteeken.
Dat is altetnaal wel. Maar als men gewoon is, op zo een galante wys, met de Dames om te gaan; zo doet men zulks ook licht als men getrouwd is; en dat meenen de Vrouwen dat niet te pas komt, en het doet haar Jaloers worden.
| |
| |
Als een Vrouw met dat euvel besmet is, van aanstonds Jaloers te worden, als een man beleefdheyd betoond, aan een andere Vrouw; dan is zy een groote Zottin; die haar zelfs en een ander, daar door Ongelukkig maakt.
By aldien een Vrouw met reeden jaloers was, zo moest zy maar by my komen. Ik zou haar wel een remedie aanwyzen, om haar Man in te geven; zo dat hy nooyt weer begeerten, tot een Vrouw zou krygen.
Dan kreeg zy ook niet. Doch die Remedie weeten wy wel, Myn Heer; want daar is het Rotte-Kruyt heel goed toe.
Dan was hy daar kort af: maar door uw remedie, die de Natuurlyke warmte verdoost, zou hy aan het quynen slaan, en langzaam sterven: en dat zou Myn Heer den Doctor, zo maar doen.
Niet met die intentie. Doch valt het zo uyt, dan was het Ongelukkig. Wy begaan zo wel abuyzen als de Advocaaten, Myn Heer.
Daar is niemand Doctor, die daar aan twyffeld. Maar onze abuyzen raaken alleen de Beurs, en niet het Leeven; en zyn daarom beeter te remedieeren: want is iemand benadeelt, hy kan Apelleeren, maar
| |
| |
als iemand van een Doctor, door zyn pillen, poejers en dranken, in de armen van de dood geworpen word, dan valt daar geen Apel op. Evenwel hebben de Doctors dit voor uyt, dat niemand die zy afgedepecheerd hebben, wederom komt; om te klaagen; maar als iemand zyn Proces verliest, die scheld ons dikmaals, de huyt noch vol.
Ik geloof niet, dat ooit iemand met opzet, door een Doctor om het leeven is gebragt; en zo zulks al geschiet is, dan was het een Moordenaar, die met de dood verdienden gestraft te worden. Maar by ongeluk kan het geschieden: zelfs als men goede Medicynen geeft: by voorbeeld, alle Siektens die wy Simplitias heeten, dat zyn, die niet als uyt een quaal bestaan, die konnen licht geneezen worden: Doch de Compositas, of zamengestelden uyt veelderhande quaalen, die zyn moeyelyk. Als ik dan by een Zieken kom, en bevind dat hy een quaal heeft dien ik ken; dan geef ik hem iets dat daar goed voor is: nu kan het wel zyn, dat hy een andere quaal heeft, die noch verborgen, en zelfs veel gevaarlyker is, daar deeze Medicyn quaad aan doet; en zo kan hy komen te sterven, door die remedie; daar ik hem meende te redden, doch dat zou myn schuld niet zyn.
| |
| |
In 't minste niet: Dan zyn de Heeren, maar Moordenaars per ongelyk. Doch ik zeg myn Heer dank, voor zyn onderrechting, en meen voortaan geen Doctor, als ik ziek word te gebruyken; uyt vrees dat my ook van die Compositas, mogten scheelen; en ik vind zeer weynig onderscheyd, tusschen moedwillig of per ongeluk, Vermoord te worden, en verklaar tot geen van beyde, eenigen trek te hebben.
Nu hebben de arme Vrouwtjes, ten minsten zo lang rust.
Men kan ook wel voorzichtig ageeren; gelyk men doet, als men vreest dat 'er quaalen verborgen zyn; dan geeft men wat, tot ververzing en versterking; dat altoos geen quaad kan doen; en men wacht of zig iets openbaart.
Ik ben van uw Concept Doctor, ik zal dan ook wat tot ververzing en versterking gebruyken; en wachte tot de Natuur zich zelfs helpt; dat is best. Maar hoe gaat het dan, als myn Heer den Apotheeker, of zyn Knecht; quid, pro quo geeft, dat is ook ongelukkig en zy konnen dat niet helpen.
Dat konnen zy wel helpen; En komt, om dat zy het dikwils maar op de Knechts laten staan; in plaats van zelf naar haar zaaken te zien, zo als het hoort; zo
| |
| |
kwam ik eenige tyd geleeden, by een van myn patienten, daar men een flesje met stark water gebragt had, in plaats van Spiritus salis dulcis; dat had hy het ingenomen, zo had hy zeekerlyk naar de Eeuwigheyd geweest; doch doen ik by den Apotheker kwam, zo had de knecht het verkeerd gebragt, en het stark water moest voor een Perzoon zyn, die met vratten gequeld was. Op een andere tyd, had men by een ander patient, in plaats van een cieroop voor de keel; een pot met Salf gebragt: zonder noch eens te reekenen, wanneer zy in gemengde zaaken, het een voor het ander gebruyken; dat men altemets niet ontdekken kan. Zo is 'er een geweest, die gebruykten kalk, in plaats van Kreefts-Oogen. Ondertusschen zo koomen al die Abuyzen, op reekening van de Doctoren.
Het is Jammer dat hier geen Apotheker is, om zich zelfs te verandwoorden; ik maak staat, dat hy ook wel wat tot lasten van de Doctoren zou weeten in te brengen. Maar evenwel moet ik zeggen, dat de recepten, zomtyds zo Goddeloos slegt geschreeven zyn, dat men met zulk schrift, katten en honden zou vergeeven; en dan moeten de Apotheekers daar naar raaden: dat ook wel de oorzaak kan weezen, dat zy het een voor het an-
| |
| |
der
neemen Ondertusschen naar ik bemerk, zo is dit zeker; dat die zich aan een Doctor overgeeft, aan een Zee van gevaaren, bloot gesteld word. En hoe kan men staat op zulke zaaken maaken: want het geen den eene, tot den Hemel verheft, dat zal den anderen, verwerpen; ja voor dodelyk uytschelden. Daarom dunkt my, dat den overleedenen Prins Eugenius van Savoye, gelyk had: deeze eens zeer ziek tot Weenen leggende, wilden geen Doctor gebruyken; echter wierd hy daar toe genoodzaakt, dewyl hem zulks van Hogerhand, door het toezenden, van de Lyf-medicyns, genoegzaam geordineerd wierd. Doen hy nu by geluk, den dans ontsprongen was, zo riep hy vol moet uyt; nu ben ik onsterfelyk: want hebben geen twaalf Beulen, my om het leeven konnen brengen; zo zal het ook geen geheel Leeger van vyanden doen. En wie weet hoe dat het hem gespeeten, heeft, dat hy even wel zyn laatste Paspoort, uyt haar handen heeft moeten ontfangen.
Advocaat, wacht uw, dat gy niet onder de handen van een Doctor valt: want zy zouden uw altemets zo ongenadig, voor uw spotten betaalen.
Geen noot; want als ik ziek word, zo zal ik liever den Doctors raad volgen,
| |
| |
en neemen wat om te versterken en te ververschen, tot dat de Natuur zich zelven red; en altemets eens gevast en gepurgeerd, ik ook goed, niet waar Doctor?
Vasten is uytneemend goed, in zeer veel quaalen, voornamentlyk als die uyt de maag ontstaan. Maar hoe zou Myn Heer, daar dan by staan, als de Natuur zich zelfs niet redden wilden?
Net zo als gy Doctor: want dan zou al uw lapzalf ook niet helpen, en dan zou ik altoos gerust zyn, dat ik myn eygen doot stierf.
Heer Doctor, ik zou niet meer tegens den Advocaat inleggen, die weet overal wat op.
Als het hontje begon te byten, dan geloof ik, dat Myn Heer wel anders zou praaten; doch ik moet van onze Doctor zeggen, dat hy een geheel voorzichtig man is, die zeer weynig Medicynen ordonneert.
Dan moet myn Heer, zeekerlyk al een van de verstandigste, en voorzichtigste Doctors zyn; dewyl hy overtuygd is, dat hoe minder Medicynen men gebruykt, hoe beeter dat men doet. Zo kwam ik voorleeden, een van myn vrinden bezoeken, die ziek lag; en dewelke my klaagden, dat men hem door al die dranken, purgatie, poeyers,
| |
| |
pillen, Conserven, elixters, en wat voor pylen dat de doot, noch al meer op zyn kooker heeft; zocht te vergeeven: maar ik raade hem, dewyle hy een Natuurelyke stoelgang gehad had, ende Natuur dus van zelfs begon te werken, om al dat moort geweer, onder den afgang, in de kamerpot te werpen; en zetten die maar weg; gelyk ook geschiede. Doen nn den Doctor kwam, en verstond dat hy afgang gehad had, zo was hy wonder in zyn schik;om dat zyn Medikamenten, zo wel gewerkt hadden; en verzogt om den afgang, te mogen zien? dien hy met de Bril op de Neus, zo naauwkeurig bekeek, dat ik in waarheyd vreesde, dat hy dezelve wou gaan proeven; en dat hy dan het geheym zou ontdekt hebben; doch hy zetten die weederom needer, en zeyde met veel graviteyd. Nu zal het wel gaan: want die vuyligheyd was zeer nadeelig in uw lichaam, en gy zyt gelukkig, dat die daar uyt is. Den zieken andwoorden, ja Doctor, wy waren van het zelve Concept, en daarom heb ik die in de kamerpot gegooyt, en niet willen inneemen. Doe stond Oom kool te kyken, of hy in zyn broek gepist had, en gong heen, zonder iets te ordonneren: en ik diverteerde den zieken, met wat koddigs voor te leezen; zo dat hy dien middag een weynig met smaak at, en des nachts
| |
| |
gerust sliep. Des anderen daags kwam den Doctor evenwel weeder, en wou zyn pols voelen; maar de zieken verzocht hem om needer te zitten, en toe te luysteren; dat hy zyn eygen pols eens zou voelen. Den Doctor deed zulks zeer aandachtig: doen begon hy; Heer Doctor, myn pols slaat, wel Eeten, wel Drinken, wel Slaapen, geen Doctor meer; en daarom ben ik Myn Heer, zyn Ootmoedige dienaar. Den Doctor, die zulke taal zo goed verstond als zyn Latyn, stond op en vertrok.
Dien Doctor was gek, dat hy niet zien kon, dat de Medicynen onder den afgang laagen.
Dan zou Myn Heer zulks beeter geklaard hebben, naar ik merk. Maar dan moet Myn Heer, verder in de kennis van de kruyden gevordert zyn, als die beruchten Kwakzalver was, die langen tyd op de Schapen Markt gestaan heeft; en bekent was voor een groot Botanicus. Eenige Jongen Heeren, hoorden hem eens vervarelyk snoeven; en namen voor om hem te toetsen. Het was in de maand van January, dat het sterk vroor; wanneer twee van die Heeren, op een donderdag morgen vroeg, die weg uyt kwamen; en het Tafeltje weder gereet ziende; zo beslooten zy om haar voorneemen dien morgen ten uytvoer te
| |
| |
brengen: ten dien eynden gaaven zy aan een Jongen, een schelling; die een van de dikke vette, die men wel op de Bruggen vind, en nu zeer hart bevroren waaren, nam, en een stuk daar af brak; en het zelve schoon afschraapende, zo wond hy het dus, eerst in een wit, en doen in een blaauw pampier, en gaf het zo aan een van de Heeren over: doen nu dien Hans de zwetzer, weder beezig was met liegen, dat hem de luyzen op de kop borsten; zo trad een van deezen Heeren wat nader, en zey overhard tegens de omstanders; dat zy wel mogten geloven, het geen den Doctor zeyde: want dat hy een uytmuntende kennis had, van alle wortelen en kruyden; den Doctor, dit getuygenis van zo een fatzoendelyk Man hoorende, zwol van glory, als of hy een koes broers zusters zoon, van dien befaamde kikvors van Ezopus was geweest. Doch dien Heer, met zyn zo genaamde wortel in zyn hand, sprak zyn Hoogheyd dus aan. Myn Heer, hier heb ik een wonderbare wortel, die als zy eerst geplukt word, heel zagt is; maar naderhant, in een nacht zo hart geworden is als yzer, gelyk Myn Heer zien kan. Den Doctor nam die in de hand en bekeek en rook die, sonder te weeten wat daar van te maken: eyndelyk stak hy die in de mond en beet daar een stuk van, en
| |
| |
begon dat te kaauwen, en doen ontdooyden; en doen kon hy aanstonds proeven, wat het was; en toornig wordende, zo andwoorden hy; wat duyvel dat is st... Doch onzen Snaak steurden zich daar niet aan, maar riep uyt; O wonder van geleerdheid! die zelfs st.... van wortelen kan onderscheyden, zo dra hy die maar kaauwt; zien de Vrinden nu wel, dat ik de waarheyd gesproken heb, en dat het een geleerd man is. Doch de omstanders, maakten zo een Duyvels geraas met lachgen, dat den Doctor goed vond om op te kramen. En ik wil wel wedden; dat die twee befaamde Heeren Quakzalvers op de Botermarkt, al hadden zy noch eens zo veel Luysnekken van knechts en Muzikanten, met een Koets en twee Knollen van Paarden, het niet beeter zoude klaaren.
Het doet my goed, dat die bedriegers en grootspreekers, eens betrokken worden. Maar Myn Heer, doet qualyk, van de Eernaam van Doctor, aan een Kwakzalver te geeven.
Waarom Myn Heer; die Ampten zyn immers heel Compatibel, en konnen zamen gaan. Een doctor moet heedendaags een halve Kwakzalver zyn, wil hy fortuyn maken.
Myn Heer, de Kantoorknegt Ca-
| |
| |
sparus, is daar met de schuyt gekomen, en versoekt om Myn Heer te spreeken.
Laat hem maar binnen komen.
Myn Heer, daar zyn de brieven, die gister avond, met de Fransche post zyn gekomen; ep deeze Wisselbrieven zyn van de morgen gebragt, met verzoek om die te accepteeren; zy zullen die morgen ogtend weederom halen.
't Is wel. Jan, geef pen en inkt. Maar hoe vaart myn Vrouw.
Mevrouw, laat haar dienst prezenteeren en is welvarende, Myn Heer; en verzoekt te weten, wanneer Myn Heer te huys komt.
Zeekerlyk van de week. Ik zal de brieven klaar maken, en gy kondt dan de schuyt waarneemen en gaan naar huys; en groeten myn Vrouw.
Myn Heer, de Kantoorknecht kan wel met ons reyden, daar is plaats genoeg op de Faëton, want die is van drie banken; en wy zyn dan maar met ons Vieren.
Zo als Myn Heer en Mevrouw beliefd: hoewel het te veel beleeftheid is, maar dan kan Casparus, die naar alle gedagten, zyn middagmaal verloopen heeft; wat Eeten; en Drinken een glaasje wyn. Gaat maar by de Meyden, zy zullen uw wel te recht helpen.
| |
| |
Ik ben Myn Heer verplicht.
Maar Monsr. Casparus, wat nieuws brengt gy van Amsterdam.
Niet anders Myn Heer, als dat van de voormiddag, voor elfuuren, wederom een Smous van den Dam is gehaalt; men zegt dat het een kaerel is, die alles voor die gevangen Smous opliep.
Het verwonderd my, dat de Boekhouwder ook niet geligt word; doch als ik van Avond vertrek, zo twyffel ik niet of ik zal morgen wat Nieuws hooren.
Advokaat, dat zou niet wel gedaan zyn; want gy hebt belooft om van nacht te blyven.
Het is een slegten tyd, Myn Heer; men moet tegenswoordig oppassen; ik zal in het laatste schuytje gaan; of Myn Heer en Mevrouw, moesten de goedheyd hebben om my ook uyt genade meeden te neemen: hoewel ik het mogelyk wat te veel daar toe; by Mevrouw zal verkorven hebben.
Als Myn Heer ons die Eer geliefd aan te doen, het zal ons veel vermaak geeven.
Mevrouw verplicht my, dat haalt noch de vragt uyt; is dat niet huyzelyk bedagt, Mevrouw?
Dan zullen wy een uurtje later
| |
| |
Reyden, om noch wat van het gezelschap te profiteeren.
Ik vrees dat het dan te donker zal worden.
Geen noot Mevrouw, het word ligte Maan; en dan kunnen wy naar het Thee drinken, dat de tractant vergeet, noch een pypje rooken en wat praaten.
Ik zeg Myn Heer dank. Jan, waarom brengt gy het Theegoet niet?
Het staat klaar; ik wagte, tot dat Myn Heer het ordonneerde.
Wel dat spreekt immers van zelfs; ik heb het door het praaten vergeeten; en verzoek excuus.
Het is noch tyd Myn Heer; kom ik zal schenken. Maar weeten de Heeren wat van die gevangen Smous; men zegt dat het een groot en Ryk Koopman is: maar niemant weet wat hy gedaan heeft, Ik ben zeer benieuwt, om wat van hem te hooren.
Dan is het jammer, dat Mevrouw hier niet eerder is geweest: want den Advocaat, heeft ons een geheele legende van dien schelm verhaalt, daar de Roomsche legende maar prul by is: het welk ons de leever braaf heeft doen schudden.
Dat spyt my; had ik dat geweeten, zo ik had hier al eerder geweest. Maar
| |
| |
ik heb gehoort dat het om het werk van den pachter is, en dat hy geprezenteerd heefd, om een valschen Eed te doen.
Meent Mevrouw, dat al die menschen straf verdienen, die valsche Eeden prezenteeren.
Ik denk ja: want die zulks prezenteerd, is niet veel beter als die dezelve doet.
Hoe zou Myn Heer, het dan stellen, met die menschen, die dagelyks allerhande attestatien en verklakringen maaken; daar de helft wel van vervallen, zo dra men de verklaarders, maar op het Interrogatorie hoort; en die geschieden alle onder prezentatie van Eede des noods; en onwaar bevonden wordende, zo zyn dat zo veel Notariale prezentatie van valsche Eeden; en zo de Smous op het Schavot komt, hoe staan die Menschen daar dan by, die verklaart hebben, dat hy een Eerlyk man is? Neen, dat gaat zo niet, zou men al die menschen zo maar in de gevankenis zetten.
Daar is onderscheyd, tusschen iets met opzet, of per abuys te doen, dat scheelt veel.
Dat is het zelye, met iemahd door opzet, of by ongeluk te vermoorden; niet waar Heer Docter? Maar wat help dat die menschen, die daar door komen te leyden?
| |
| |
Maar deeze menschen, hebben tot niemands nadeel verklaart, en getuygd wat zy wisten; en zo ver het haar bekent was; nu konden zy hem niet recht.
Wat doen zy dan te getuygen?
Maar wat is 'er van de zaak zelfs?
Daar zyn veel Historien, die ik reeden heb om te gelooven, dat to zyn lasten nu hangen; en die gaa ik als noch expres voorby; en die ik verhaal, geef ik als onbeweezen op; daarom als ik zyn bedryven beschryf, zo meen ik als noch geen Naam te noemen: want ik wil hem niet benadeelen, door ook iets te getuygen dat ik niet zeeker, of alleen van hooren zeggen weet.
Maar hoe weet gy dan alles, wat gy ons verteld hebt?
Dat is een verzameling, die men gemaakt heeft, van geloofwaardige Menschen, die zulks zeggen wel te weeten: daarom heb ik by yder Historie, ook de reeden getoont, waarom men het niet bewyzen kon; want anders had men hem al lang by de kladden gekreegen; hoewel ik ook veel zaken heb verhaald, die men des noods zeer wel bewyzen zou konnen: maar wie lust de moeyte. Doch wat de prezentatie van die Eed aangaat, die is my heel anders verhaald; doch het zal best zyn,
| |
| |
om dat noch over te staan om reede.
Ik hoor dat 'er van een Obligatie gesproken word, die hy tot lasten van een boedel heeft; en die hy door het byzetten van een letter, veel vergroot heeft; het welk in proces heeft geleegen; om dat de Executeurs het niet wilden betaalen, dewyl zy het anders, op het boek van zy het anders, op het boek van den overleedenen vonden.
Dat hy zo een dispuit heeft is waar; zelfs is die zaak, door goede mannen, daar het aan verbleeven was, tot zy nadeel uytgesprooken; doch hy wilden zich daar niet aan houden: maar dewyl de Vrinden my aangezet hebben, om zyn Leevens loop te beschryven; zo zullen al die zaaken, neffens noch eenige andere, die zeer aanmerkelyk zyn, goet tot een vervolg weezen: doch het verhandelde, meen ik aanstonds gereet te maaken, als ik tyd heb; en dan uyt te geeven; om het verlangen van de waereld te voldoen; en als de overige verhandeling Compleet is, dan zal ik, zo dra het mogelyk is, die ook uytgeeven. Met de sententie die daar in moet komen: en dat wilde ik graag zo Compleet hebben, als maar eenigzins doenlyk is. En zo dit eerste deel met genoegen ontfangen word, zo zal my dit een prikkel zyn, om het overige met Lust uyt te voeren; en anders laat ik het staan.
| |
| |
Daar aan behoeft myn Heer, niet te twyffelen, want een yder een is even nieuwsgierig.
Voornamentlyk zo al die klugten, die in 't vertellen voorgekoomen zyn, daar in gevonden worden.
Maar het verwondert my, dat hy niet eens een ongeluk heeft gekreegen, of dat den een, of den andere, die hy bedroogen had, zich niet heeft zoeken te wreeken.
Hy was eens na Buyksloot gegaan, om wat zaak weet ik niet: terwyl hy uyt was, kwam 'er en gergut, dat hy vermoordt en doodgestooken was: Heemel wat was daar een gehuyl en gekerm in huys, van Mevrouw de Oude Smousin, en het geheele gebroedsel van jonge Smoussen en Smousinnen; het was niet anders als het deuntje van Ay wy, Ay wy, dat men hoorden; zelfs de buuren waren in beweeging: zo dat men zou gezwooren hebben, dat de Leevendige Duyvel, met zyn geheele Hofstoed, zo anstonds was gearriveerd, om het geheele nest, met ap- en dependentien van dien, weg te sleepen; om daar frikkadellen van te maken en die dan op te vreeten.
Myn Heer spreekt van den Duyvel, of hy men heel particulier kon; ik
| |
| |
hoop immers niet, dat die eenige betrekking heeft, to de Heeren Advocaaten.
Ik heb eens in een Comedie geleezen, dat den Duyvel in en Procureur veranderde, maar nooit in een Advocaat. Hoewel die het daar na maken, die konden met de gek zo wel gebruyt raaken, als de beste Koopman.
Heer tractant, den Advocaat is rontom scherp na my dunkt.
Is myn Heer jaloers? dat ik de Doctors niet liever genoemt heb: maar ik dacht dat sprak van zelfs. Hoewel die zou dat maar per ongeluk overkomen.
Een ieder moet het zo zien aanteleggen in dit leeven; dat hy geen reeden heeft, om voor dien Vorst der duysternisse te vreezen.
Wel gezeyt Domine; maar hoe liep dat af, dat hy inderdaadt een ongemak gekreegen?
Wel al was dat zo, dan was het fatzoen maar verlooren geweest: want aan den Schurk was niet veel geleegen. Moet men daarom zulk een gebruy en alarm maken; het was al zo erg, als of men de Beleegering van ter Goes op Sacraments dag zag.
Wat is dat? Is die stad op die beruchte Sacraments-dag, die op St. Jan
| |
| |
kwam, in waarheid beleegerd veweest? Het verwondert my, dat ik daar niets van gehoort heb.
Dat is my schuld niet; maar het heeft daar wel elendig uytgezien.
Den Advocaat hout ons alle voor de gek. Een stad in het midden van ons Vaderland zou beleegerd weezen; en niemand daar iets af weeten. Door wien was die dan beleegerd?
Ja wel, Myn Heer, moet my niet meer vraagen, als ik weet. En hoe Drommel wou ik het weeten? Want de beleegerden wisten het selfs niet.
Ik dagt wel, dat het op kool zou uytdraajen.
Neen. De Historie is evenwel waar, ik spreek in ernst.
Wel konden zy dan niet zien, wat voor volk het was?
Maar wie maakten haar wys; dat zy beleegerd waaren?
Wel zy zagen de Tenten rondom de Stad opgeslaagen.
Dat is koddig. Zagen zy dan geen Volk?
Wel ja; want eens kwam 'er een over de vest zwemmen; daar de Burgers zo van verschrikten, dat een yder zyn geweer
| |
| |
weg wierp, en naar huys liep; en bevende van angst, onder zyn wyfs rokken kroop: Doch doen men de zaak onderzogt, zo vond men dat zulks evenwel een abuysje was, dewyl het een zwarte Water-hond was, die over was komen zwemmen; om dat hy te huys wou weezen, en de Poorten geslooten waaren: Maar de Stad bleef daar om Beleegerd.
Kool Broer: wy gelooven daar niet een woord van.
Patientie. Maar ik verklaar uw op myn Eer, dat ik het van iemand heb, dien ik wel geloof; aan wien ik een van de drie oog en Oor-getuygen, het verhaalt heeft; en hy verzekerden my, dat men daar zelfs een detachement Soldaaten, naar toe heeft gezonden; die daar ook noch langen tyd daar naar gebleeven zyn: Als meede een party Kogels en veel Lont; Zo dat zy volkomen, zich in staat van defentie stelden; en haar niets manqueerden als Kruyt, dat zy by ongeluk vergeeten hadde; dewyl niemand daarom gedacht had.
Wel zo het dan waar is, dan moet die Historie al snaaks zyn, die moet gy ons verhaalen.
Willen wy niet liever de Smous, eerst in behouden haaven brengen? het zou Conscientie werk zyn, die geheele boel zo
| |
| |
in alteratie en disorder te laaten: het mogt die lieve menschen eens qualyk bekomen; en dat zou my van herten leed doen. In 't midden van dit leeven, kwam deezen Generaal der Civiele Rovers, heelhuyts te huys; wordende te gemoet gegaan, door dien geheele swerm van Smousen en Smousinnen: die nu in tegendeel, zo een geweld van blydschap maakten, dat men zou geswooren hebben, to London te zyn, wanneer zy den Paus, Pretendent en Duyvel verbranden: den eene kusten zyn dieve Bakhuys, en den anderen zyn Pooten, zo dat ik geloof, dat had hy geen Broek aan gehad, zy hem zyn gat ook zouden gekust hebben; maar den ouden toonden zich zeer verwondert, dat men zo een gerucht had uytgestrooyt; en troosten zyn Lammeren met deze woorden: ik ben noch te nut in de Waereld, daarom heeft God my bewaard, om noch veel goed aan anderen te doen; en daarom kan niemand my deeren.
Die geveynsde Huychelaar: maar was daar niemendal voorgevallen? waar kwam dat gerucht van daan?
Wel ja, daar was wel iets geweest, doch het was maar bagatel: want een Oost-Indies-Vaerder, die hy eens berrokken had, was hem daar ontmoet; en die had grooten appetyd getoond, om hem een snee
| |
| |
in zyn bek te geeven; maar de andere menschen, die hadden het belet, zo dat hy daar noch met dreygen afquam.
Dan was hy gelukkiger als in het geval met den Graaf.
Myn Heer, wat is dat voor een Historie?
Het is een geval, dat ik de Vrinden reets verhaald heb, Mevrouw; daar hy maar loon na verdiensten ontfong: ik zal het myn Heer en Mevrouw, onderweeg vertellen, om de tyd te korten; en gaan wederom over tot onze bloedige beleegering. Om dezelve kort en in ordre te verhaalen, zo zal ik die geene die het bygewoont heeft, zelfs doen spreeken. Wy waren met ons drien een reysje gaan doen, en dewyl een van myn Reysbroeders, de directie over eenigen Landgoederen heeft, die in dat Eyland leggen, zo rezolveerden wy om daar naar toe te gaan: ons dan hebbende laaten overzetten, zo naamen wy een Waagen, en reeden naar de Stad toe: maar naauwelyks waren wy omtrend het eerste Dorp gekomen, of wy ontmoeten op de Weg, verscheyde Boeren en Boerinnen, alle gewaapent; den eenen met een Snaphaan zonder slot, den anderen met een hooyvork, een derde met een knuppel, de vierde met een vleegel: en fin yder had wat,
| |
| |
zo dat men gezwooren zou hebben, dat men in dien tyd was, doen Middelburg, door de Boeren, stormenderhand wierd ingenomen. Wy dan wierden door de Ed. Agtb. Heeren Boeren, in Arrest genomen.
Dien tytel, voegd de Boeren niet, Advokaat, dat sluyt niet.
Wel waarom voegt dat niet Domine? of staat my zulks zo vry niet als een ander; daar waaren ook Hrn. Burgermeesters, Barbier enz. Officier en Ouderling enz. en Vroedschappen van Dorpen onder, die zo goed waren, als die van Waterland, of eenig ander Dorp. En die zo wel weeten als dien schryver, dat de Mooren zwart zyn: al hebben zy om zulks te leeren, niet expres tot Amsterdam geweest als hy, en het geen dien geleerden Heer ons zo net ter snee, in zyn opdracht leert; het zelve zo uytvoerig, met keur van styl en woorden verhandelende dat ik genoodzaakt ben, myn dankbaarheid in 't openbaar, aan dien geleerden Man te betuygen; dewyl hy ons een geheym van zo veel gewigt, aangaande de Amerikaansche Mooren, die tot noch toe onbekent zyn geweest, heeft gelieven meede te deelen. Doch laat ik voortgaan. Wy dan waaren nu in arrest genomen, om dat zy ons voor Officiers van de Paapsche troepen aan zagen, daar zy alle ogenblikken de landing van verwachten.
| |
| |
Maar hoe wilden die overkomen? of had men tyding, dat men daar beezig was, om een vloot uyt te rusten?
Maar hoe konden zy dan in het Eyland, en over de Zee komen?
Ja wel, met al dat vragen, zo heb ik noch in geen uur gedaan; en dan zal het laat worden, en Mevrouw op myn kyven: maar evenwel als de Heeren vraagen willen; dan zouden zy my meer vermaak doen, met iets te vraagen dat ik weet; als met diergelyke zaaken te opperen.
Dat is evenwel een vraag, die ik met recht opper.
Dat is wel waar; maar wie kan alle dingen zo te gelyk andwoorden, voornamentlyk als men het niet weet: want ik geloof, dat de Heeren Goese Boeren vergeeten hadden, daar om te denken: hoewel zy daarom gelyk hadden van op haar hoeden te zyn: want die Brabanders zyn zo olyk, mogelyk dat zy dagten, dat al die troepen uyt ruytery zouden bestaan, en dat dus yder gezeeten op een Brabands Maaske, zou komen overswemmen: want die konnen handen en voeten roeren als katten.
Ik geloof dat zy meer voor de papisten bevreest waaren, die in het Eyland woonden.
| |
| |
Dat niet: want die zyn daar in zo een groot getal niet; ook waaren die altemaal ontwapent; zittende die arme menschen, van vrees te trillen en te beeven in haar huyzen. Luyster dan toe Heeren, nu begint die Vrind weederom te vertellen. Wy protesteerden daar tegen; en zyden, dat wy van Middelburg kwaamen; maar het mogt niet helpen; zy konden uyt onze Oogen wel zien, dat wy paapsche Officiers waaren: wy dan wierden onder dit gelyde, als krygs-gevangenen in het Dorp gebragt; tot voor de Herberg, daar de Boeren Hoofdwagt was; beneffens den Domine, en zyn Huysvrouw; en al de Ed. Achtb. Heeren enz. van dat Dorp: hier moesten wy afstappen, om geexamineert te worden; oordeelende de Boeren, dat men maar behoorden te onderzoeken, of wy ook paaps waaren; want dat had actie genoeg geweest, om ons zonder forma van proceduren, maar aan de eerste boom op te hangen: ten dien eynde wierd geordoneerd, dat wy een geloofs-belydenis zouden doen; my in 't byzonder wierd toegestaan, om in cognito in een kamer, onder beneficie van een fles wyn, myn les by den Domine zyn wyf op te zeggen; dat ik dan ook tot volkomen genoegen van haar verrichten: doch de anderen moeston het voor den Domine, onder de Blaauwe Hee-
| |
| |
mel doen; ten aanhooren van de Boeren, die met opene monden, aandachtig toeluysterden: den Domine begon dan te vraagen, en zy zo wel ter snede te antwoorden: dat het zomtyds, noch kant noch wal raakten; maar daar was niet aan gelegen, het was altemaal puyk; en dus wierden wy voor vrome protestanten erkent, en vervolgens ontslagen; en kreegen ons paspoort, om onze reyze te konnen vervolgen; gelyk naar het verkragten, van eenige flessen wyn voor de alteratie, vervolgens dan ook geschieden. Onder-weegen ontmoeten ons noch zeer veel gewaapend volk, die ons alle ophielden; maar nu konden wy toonen, wie dat wy waren; die ons dan vroegen of wy geen tyding hadden, wanneer den vyand zou landen; doch ons andwoord was, dat zy wel op haar hoeden moesten zyn, dewyl die alle
oogenblikken zeekerlyk verwagt wierden; eyndelyk arriveerden wy voor de Poorten van de stad, daar een Considerabele party gewapende Boeren vergaadert waaren; die ons al mede naar tyding vanden vyand vroegen; en dien wy op dezelve wys andwoorden; met een haar aantonende, dat zy daar buyten zeer onvylig waren; dewyl zy dus doende, den eersten aanval van den vyand, zouden moeten uytstaan; die haar zeekerlyk aanstonds alle zou in de pan hakken, en dat zy beeter zouden doen, van in de stad te trek-
| |
| |
ken, om daar meede bescherming te vinden; gelyk het reedelyk was, dewyl zy zo wel als anderen, schot en lot moesten betaalen; de Boeren hier door zeer verbaast geworden zynde, kreegen zodanig een rommeling van angst in haar buyk; dat bad al die mest, die daar door voortkwam, op dat vruchtbaar Eyland verdeelt geworden; het zelve noch wel eens zo vruchtbaar zou geworden zyn: de Boeren dan stemden toe; dat wy gelyk hadden; doch de vraag was hoe in de stad te komen? dewyl de Poorten voor ons, zo wel als voor haar, geslooten waren: dit gebruy begon ons eyndelyk te verveelen; waarom wy de wagt toeriepen, dat een van haar, Myn Heer den Burgermeester, zou gaan aandienen, dat wy voor de Poort waaren; en verzogten om binnen gelaaten te worden: gevende haar ten dien eynde, onze namen op; welke beede volbragt wierd: gelyk voor ons, na vry wat lang gewagt te hebben; met de grootste Precautie, het klinket wierd geopent, om de Boeren buyten te houden; daar de Heeren anders noch veel meer, mede geschooren zouden geweest hebben. Doch waar door wy met ons beyde alleen, door ingelaten wierden. En dewyl wy gewaarschout waaren, van daar dan te moeten blyven; zo bleef onzen eenen Confrater buyten, en ging naar huys.
| |
| |
Eyndelyk wierden de Boeren aangezegt, dat zy maar naar huys konden gaan, dewyl men op alles zo goede ordre zou stellen, dat men niet te vreezen had. Die dan ook tegen den avond begonden af te trekken. De Stad bevonden wy in een grote Confusie. Nu gelieven de Vrienden te weeten, dat daar een oud vervallen gebouw is, het geen die Heeren, een Kasteel geliefden te noemen; dat in veelen Jaaren niet bewoond is geweest. Eenige verstandige Vrouwtjes, zeer aangedaan zynde, over het welweezen van het Vaderlandt; waaren dien dag op een praatje voor de deur, digt by dit Kasteel vergadert: den een begon een voorstel, namentlyk, of het niet wel zou konnen weezen, dat een groote party vyanden, daar in verborgen waaren? De tweede, twyffelde daar niet aan: En de derde, hielt dit voor een zaak, die zekerlyk zo was; daar op verspreyden zich door de Stad een gerugt, dat in dat Kasteel, wel drie hondert paansche Soldaten verborgen waren; doen hong het Land, aan een Zyde draat: want zo veel vyanden binnen de Muuren, dat beken ik, was zeer gevaarelyk. Wat zou men best doen? Immers niets beeter, als aanstonds onderzoek te doen: daar op trok men naar dit Formidabel Kasteel toe; maar de Deur was toe,
| |
| |
en niemand wist de sleutel, wat raad? eyndelyk vond men goed, al eer men het zelve formeel attakeerden, iemand met een Ladder, in een venster of gat te laaten klimmen; om te zien, of hy ook eenig gerugt hoorden, of iets zag. Doch waar zou men een Held vinden, die zo een gevaarlyke zaak zou derven onderneemen. Ten laatsten bood zich iemand tot deeze stoute onderneeming aan; om dus zyn Naam onder de Helden, meede vereeuwigt te zien; en het spyt my dat ik die niet weet, om dezelve, tot loon van zyn dapperheyd, te melden. Deezen Held, klom dan manmoedig op; en uyt voorzigtigheyd, eerst eens in het gat kykende, zo waagden hy het, om zyn hoofd daar door te steeken: maar ziet eens hoe wankelbaar dat alle ondermaansche zaaken zyn: want naauwelyks is men ten toppunt van Glory verheeven, of Madame de Fortuyn, draayt haar Rad maar eens om, dan tuymelt men van boven neer. Zo gong het ook met onzen Held: want een goed gedeelte Vleedermuyzen, die een geruymen tyd deeze Plaats, tot haar woning hadde verkoren, zich in haar duystere verblyfplaats gestoort vindende, zochten haar te salveeren; en begonden ten dien eynde, braaf rontom te vliegen; daar onzen Held zo van altereerde,
| |
| |
dat hy van de Ladder afviel, gelukkig dat hy niet onderweegen, aan zyn keel bleef hangen; gelyk meenig een gebeurt; en dan had hy dood geweest. Zo ziet men dat 'er altyd noch een geluk, by een ongeluk is: want nu raak ten hy, met het gevaar van Hals en Beenen te breeken, vry. Dat ook noch al wel afliep: want hy wierd door zyn spits broeders gevangen; die daar van evenwel zo altereerden, dat zy de vlucht namen; zonder echter te weeten, waarom. En zedert heeft niemant meer naar dat Kasteel derven omkyken Allen deezen voorvallen, scheenen ons zo aanmerkelyk; dat wy goedvonden, om een kort opstel van alles te maaken, om het te laaten beschryven; doch dewyl een plaatje voor een Boek, een groot Cieraat is; zo rezolveerden wy, om dit beroemden Kasteel, te dien eynde uyt te teekenen: terwyl wy daar meede beezig waaren, zo wierd zulks ontdekt, van een Vrouw, die uyt nieuwsgierigheyd eens uyt de Deur keek: want de Vrouwen zyn daar zo wel nieuwsgierig, als tot Amsterdam; deeze riep aanstonds haar Buurvrouw, en die haar Man, en een andere Buurvrouw, en die weederom een ander, en zo al voort: Zo dat men binnen een Oogenblik, een geheele Vergaadering zag; en dewyl wy hoorden, dat zy ons voor paap-
| |
| |
sche honden, begonden uyt te schelden; als meede, voor Ingenieurs van den vyand; die het Kasteel uytteekende, om het zelve zo veel te gemakkelyker, te konnen inneemen; en wy dus groot gevaar liepen, van met een Hagelbuy van steenen begroet te worden; zo vonden wy goet, door een tydige retirade, ons in veyligheyd te begeeven: En my dunkt dat wy zeer Verstandig deeden; want dien zelven Avond, hoorden wy die Historie, maar met veel aanmerkelyker omstandigheden zeedert verrykt, over al vertellen; zo dat niemand naar bed dorst gaan; als verzeekert zynde, dat het verraat, dien nacht stond uyt gevoert te worden. Daar wy ons niet aan steurden, maar gongen gerust leggen slapen tot den dageraat; doen wierden wy door onzen Hospita opgewekt; maakende een gekerm en geraas,
als of zy bezeeten was; zonder dat iemand, een verstaanbaar woord uyt haar mond kon krygen. Wy keeken malkander eens aan, en wisten niet wat te denkert; doch dewyl het geraas in huys en op straat, al even sterk bleef duuren, roepende een yder om waapenen; zo vonden wy goed om op te staan en ons te kleeden: beneeden komende, zo verstonden wy, dat den vyand, dien nacht geland, en reeds zyn tenten voor de stad
| |
| |
had opgeslaagen. Wy begaaven ons dan na de Wallen, om die zaak eens op te neemen; doch doen was het zo licht, dat men Oogschynelyk zag, dat het al weer een abuysje was.
Het was dien dag Marktdag; en uyt hoofde dat al de vruchten, die dit schoon Eyland voortbrengt, op deeze markt verkogt worden; zo is die al zeer Considerabel. De Boeren nu gerust gesteld zynden, en nergens meerder van hoorenden, zo waren die met alle haare wagens, die daar ordinair met een wit zyldoek bedekt zyn, ter Markt gekomen: en de schildwacht op de Wal, had van verre, de Boeren voor Vyanden, en de Wagens voor tenten aangezien; en dit gerucht door de stad verbryd. Zo kan de Schurk iemands Oogen verblinden. Eyndigende daar meede, deeze beruchte en bloedige beleegering; daar zo veel stromen van Bloed in Vergooten zyn; schoon niemand den Vyand gezien had. Doch de vrees was daar om niet weg; tot dat de Heeren, een detachement Soldaaten deeden komen en alles in staat van defentie stelden; waar door het bedaart is.
Wat Bloed is daar vergooten, my dunkt dat het wel gekken werk lykt.
| |
| |
Reekent myn Heer, al die Laatingen, die daar voor de alteratie gedaan zyn, dan voor niemendal; ik wed, dat als al dat Bloed by malkanderen was, men gemakkelyk de Boeren, daar meede op Bloedbeulingen had konnen trakteeren.
Ja, zy zyn zelfs rechte bloedbeulingen; ik geloof dat de meesten menschen in ons vaderland, op dien dag gek zyn geweest.
Meent Neef, dat op dien tyd, dan in der daat geen aanslag gesmeet geweest is, om ons om te brengen?
Zeeker meen ik, dat zulks voor het grootste gedeelte, enkelde Inbeelding is geweest: en een Gek maakt veel anderen.
Nu noch een Historietje of twee van den Smous, tot afscheyd; en dan geloof ik dat het onzen tyd zal worden.
Zeekerlyk Myn Heer. Ik zou zo lang niet gebleeven zyn; maar Myn Heers vertellen doet my zo veel vermaak, dat ik geen haast maak: en ik verzoek, als myn Heer gereet is, om het overige te verhaalen, dat zulks met al de Vrinden, aan ons Huys mag geschieden.
Zou Mejuffrouw uw Dogter, daar dan ook by zyn Mevrouw?
Wel Ja Myn Heer, waarom niet.
Dat zal niet lukken: ik mogt eens
| |
| |
zin in de Juffrouw krygen, en zy in my; en wat zou daar dan van worden: want wy mogen malkanderen niet hebben.
Voor het laatste, behoef ik niet eens bekommert te weezen; al was Myn Heer, met haar onder vier Oogen: mits dat myn Heer, zo teegens haar spreekt, als hy teegens my gedaan heeft. En zo het eerste kwam te gebeuren, dan zou ik uw Poeten doen doen; voor het quaad dat gy van de Vrouwen gesprooken hebt.
Och, Mevrouw hoeft zo lang niet te wagten, dat wil ik wel aanstonds doen. En tegens Mejuffer, zou ik niet als Advocaat, maar als een Minnaar als dan spreeken.
Maar daar meen ik haar dan ook van te onderrichten.
Dat komt als men zo een lange tong heeft.
Zo dat voor my niets overschiet, als om genade te smeeken.
Bekommer uw maar niet, Mevrouw is zo kwaad niet; en wy alle zullen voor uw ons best doen. Vehaal de Historie van de Smous maar.
Weet Mevrouw en de Heeren wel, dat 'er in de Stad, een halven Profeet, in de gedaante van een Steen-Houwer woont?
By deezen heeft onzen Rabbi de
| |
| |
Guyt, eens een Zark gekogt, om die op zyn graf te zetten, gelyk onder de Ruyge Natie de gewoonten is. Naar dat hy die naar zyn zin had uytgezocht, zo bedong hy dezelve voor drie Honderd Guldens; mits dat den Steenhouwer, zyn Naam en Waapen, daar op zou uythouwen.
Wel wat voor een Waapen voert deezen Smous doch?
Dat zou ik Mevrouw niet net weeten te zeggen; maar ik kan het wel Circa gissen. Het zal naar alle gedachten, uyt vier quartieren bestaan; het eerste zal een Vos op een Goud veld zyn; het tweede een Arends klaauw, op een zilver veld; en het derde, een Galg op een zwart veld; en het vierde, een Geesselpaal, aan de eene zyde met drie kruyzen, en aan de andre kant, met een dubbeld zwaart, op een Rood veld; gedekt door een Helm met een Sik; daar booven op, in plaats van een kroon, een Muyzeval staat; wordende het waapen opgehouden, door een grooten Bok aan de eene zyde, en aan de andere zyde door een Satyr met een rooden Baart.
Een heerlyk wapen en vol beteekenis, dat beken ik.
Doen nu de Zark gereet was; zo liet hem de Steenkooper zulks weeten: met verzoek, of hy die geliefden te komen zien; dat hy aannam. Ondertusschen begon hy
| |
| |
te overleggen, hoe dat hy die voor minder geld zou konnen krygen; des anderen daags gong hy daar na toe, en bezag de Zark, die Compleet na zyn genoegen was; doch in plaats van zulks te laaten blyken, zo begon hy aanstonds.
Smous. By Gottje dat is de zark niet, die ik heb staen uyttezoeken.
Het is de zelve Zark, dat verzeeker ik Myn Heer.
Smous. Ey kyk, het is niet; die is niet half zo goet.
Wat Duyvel is dat? ik zeg dat het dezelve zark is. Ik heb geen een meer die zo goet is; beziet die altemaal.
Smous. Ik wil ze niet hebben.
Dan zyt gy een groten schurk; wat zal ik nu met die Zark doen; daar zo een Dieve naam en wapen op staat.
Smous. Om dat het zo is, wil jy daar hondert vyftig gildens voor hebben; ik zal jou die geeven.
Geen duyt minder, als het akkoort. Maar nu merk ik waar het jou ouden gauwdief schort; wilt gy de Zark hebben ja of neen; zeg dievekindt:
Smous. Neen, ik sta 'er niet meer, als hondert vyfftig Gildens voor te willen geeven.
Dan is het wel, bruy dan maar naar de galg. Holla hey, Jan, Piet, waar zyt gy.
| |
| |
Haal de schuyt eens hier, en werk daar die Zark in, en breng die aanstonds naar het Galgeveld, en regt die daar op overeynd, digt aan de kant, met de naam na de stad toe; dat een yder die daar voorby vaart, het gemakkelyk leezen kan.
Smous. By Gotje, wil zy de zark met myn Naam, op het Galgeveldt zetten.
Wel ja: want daar zal u begraaf plaats noch zyn: jou ouden strontzak, by de Dieven uw Confraters.
Smous. Ik zal jou twie hondert Gildens geeven.
Geen Duyt minder al waart gy de Duyvel.
Smous. Kom ik zal jou staan Geld te geeven.
En dan noch drinkgeld voor de knechts; anders zal ik haar met de Zark door de Smousen hoek laaten vaaren; en als 'er gevraagd word, waar die naar toe gaat; dan zullen zy zeggen, dat het de uwe is, en dat zy die naar het Galgeveld brengen.
Smous. Kom, daar is een dibbeltje, laet ze iens vrolyk weezen.
Wat zouden de knecht met een dubbeltje doen: hebt gy noch geen geld
| |
| |
genoeg gestoolen, dat gy zo gierig zyt; zeg Dievekind?
Smous. Nou kyk, daar is ien schellink.
Jan, de Smous geeft een schellink, om eens te drinken.
Wat zullen wy met ons allen, met een schelling uytrechten Baas!
By Gottje, daar is ien Gilden nouw binje te vreeden, kyk. En daar meede was de questie uyt.
Den Steenhouder had gelyk; en hy kon wel de waarheyd voorzegd hebben.
Gemakkelyk. Doch die was de eenigste niet, die hem zulks voorzegd had: want een van haar Heyligen, heeft hem dit al geprofiteerd.
Wat is dat voor een Heyligen.
Den overleedenen Chacham, wierd onder haar, voor een Heyligen Profeet Aangezien; dewyl hy (zo zy voorgeeven) niet alleen een zeer geleerd Man, maar ook van een zeer voorbeeldig Leeven, en een Naauw onderhouder van den Wet, en den Talmud was; zo dat hy zelfs geordoneerd heeft, dat men als hy kwam te sterven, zyn Doodkist, van zyn studeer Tafel zou maaken.
Was hy dan van gedachten, dat 'er meer heyligheyd in dat Hout stak, als in ander.
| |
| |
Het moet weezen. Doch daar is geen bygelooviger Natie onder de Zon, als de Smousen; daar heb ik laast eens een voorbeeld van gezien; ik kwam aan het Huys van een ryke Smous, en zag een klyn kind, op de Arm van de Minne: en dewyl het een mooy bekje was, zo zey ik, dat is een Lief kind; doch aanstonds was alles in Consternatie,
Steekt daar dan quaad in, Myn Heer.
Niet dat ik weet, Mevrouw. Maar om dat ik bemerkte, dat zy alle riepen God bewaart het; zo wilden ik met geweld weeten, wat de Reeden daar van was; doch niemant wilden het my zeggen; tot dat my naderhand verhaald wierd, dat zy gelooven, wanneer men zegd, dat is een lief of mooy kind, dat men het dan een quaad Oog geeft; of zo veel als Betooverd; ten waar men daar byvoegd, God bewaart het.
De meeste voorname onder die Natie, hebben alle Christe Meyden en Minnen; men zou zeggen dat zy de mooyste uytzoeken, doch ik geloof dat het meest zoort is, dat ik of een ander, niet zouden willen hebben.
Zonder twyffel: want zy houden haar ordinaer tot meer als een gebruyk.
| |
| |
Ik moet noch lagchen, als ik om iets denk, dat ik daar omtrend heb bygewoont; ik gong voor een geruymen tyd, uyt nieuwsgierigheyd eens in de Synagoge; en leunende teegens een Pylaar, zo zag ik een schoon vrouwmensch, met een Jongetje inkomen; dat zy by een Perzoon bragt, die op een bank digt by my zat, en doen vertrok zy weederom; een ander van de Natie, naast de vader van dit kind zittende, niet tegenstaande hy van te voren, zeer yverig in zyn Godsdienst scheen te weezen, was op het gezicht van dit vrouwmensch, daar meede uytgescheyden; en vroeg aan den andere, is dat jou Minne, heb jy zo een mooye Minne en kreeg tot and woord van ja. Den eerste vroeg of hy haar aan hem wou overlaaten, dewyl zyn Minne te oud wierd? en naar eenige debatten zo stond hy het toe, voor een Baal Cacao; en doen gongen zy weederom aan het preevelen
Dat is al een aardige manier van zyn Godsdienst te pleegen.
Maar nu die St. Chacham wat had die voorzegt.
Wel bedacht, Mevrouw; dat is wederom een Nieuwe Heyligen in den Almenak.
Dat is al zo goed als met onze
| |
| |
Meyd; die wilde s'morgens naar de Mis gaan, om dat het Heyligen dag was; doch dewyl zy de naam van den Heyligen vergeeten had, zo verzocht zy aan de knecht, om het eens voor haar in de Almanak te zien, dewyl zy niet Leezen kan? en die maakten haar wys, dat het St. Nebukadnesar was.
Ook goed. Zy verhaalen onder andere, dat deezen Chacham, zo een heylig Man is geweest; dat hy op zyn doodbedde, de Ladder Jocobs zag; daar hy ook meede ten Heemel zou geklommen weezen; daar niemand aan behoefd te twyffelen, dewyl hy veel zaaken voorzegd heeft, die ook zo uytgevallen zyn. Hy heefd onder andere, deezen ouden schobbejak vervloekt, en over hem geprofiteerd, dat hy door handen van 't gerecht, of in de gevankenis, tot Loon van zyn schelmeryen zou komen te sterven. Zo dat hy nu, in noch veel grooter achting, by haar zal weezen.
Dat kon een ander, die zyn Schelmstukken wist, zo wel voorzeggen als hy: want wat kon men anders, van zulk een, in Gaauwdief stukken gekonfyten Schelm, verwachten.
Als hy nu eens Gehangen wierd, zo zou hy ook met een Ladder naar den Heemel klimmen.
| |
| |
Maar dan zou hy gevaar loopen, om onderweegen te worden gearresteerd. Voor deeze Vloek toonden hy hem altyd zeer bevreeft; en om de gevolgen daar van voorte komen, zo liet hy zedert dien tyd, alle morgen, tien of twaalf en zomtyds noch meerder, van die arme Poolsche en Hoogduytsche Rabynen, aan zyn Huys komen; om de Wet te Leezen, en Aalmoesen aan haar uyttedeelen; zo dat het was als zy weggongen, of 'er een hoop met Bokken, na de weyde gedreeven wierd.
Had hy liever zyn Schelmstukken naar gelaaten, dat was secuurder weg geweest, om daar niet voor te vreezen; nu kon het wel waar worden.
Wat den uytslag zal weezen, dat moeten wy afwachten; en zal den tyd leeren. Wanneer hy nu gevat was, zo gongen al de Mansperzonen van zyn Familie, naar het Graf van den Chacham; om hem te smeeken, dat hy hem van die Vloek wilden ontslaan; en dat hy by God voor hem zou bidden, op dat hy weederom Los mogt komen: deelende ten dien eynde veel Aalmoesen uyt; hoewel ik niet kan bemerken, dat zulks tot noch toe; van veel nut is geweest.
Maar Kind het word zo donker
| |
| |
laat de Knecht doch inspannen.
Zo als myn Heer en Mevrouw gelieft, hoewel het noch tyds genoeg is. Jan, Laat de Knecht inspannen, en roept Casparus.
Die Smous moet al een Oud Man weezen;
Omtrend de 69. jaaren Mevrouw
Advocaat; nu aan het Schryven en Drukken, zo gaauw als gy kont.
Maar ik weet niet, aan wien ik het moet opdraagen; of Myn Heer den Doctor, moest my daar permissie toe geeven: want het moet een Man met een tytel zyn, anders heeft het geen val.
Ik hoop dat Myn Heer, wyzer zal zyn.
Dan zal ik het aan de Vriend Egbertus, opdragen.
Neen Doet het liever aan die dronken Beest van een Makelaar; dat is een van de Benden, of anders aan Mevrouw de Smousin, wie weet wat prezent dat zy uw geeven zal.
Dat kan ik wel aan het draayen van myn zak voelen. Maar ik sta in beraad, of ik het niet aan Juffrouw M..... behoor optedraagen, tot dankbaarheyd, voor haar liet onthaal, in het Coepeltje.
| |
| |
Ik dacht Myn Heer, een Historie van die Dame te verhaalen; doch het word te laat.
Ik heb ook noch al wat voorraat, Mevrouw; en dat zal goed zyn by naader occasie.
Myn Heer, het Reytuyg is klaar.
Goed Jongman. Myn Heer, ik zeg uw dan, voor alle genotene vriendschap. Domine uw Dienaar, ik bedank uw voor de Eer van uw gezelschap.
Myn Heer, ik ben uw zeer verplicht voor uw goedheyd.
Mevrouw, en de Heeren, hebben my veel Eer aangedaan.
Myn Heer, ik ben uw van harten dankbaar.
Nu is het myn beurt. Heer tractant ik verzoek excuys, voor myn genome Vryheyd en blyf uw dankbaar. En Myn Heer, voor zyn gezelschap; en ik wensch, dat gy beyde noch lang van die Compositas moogt verlost blyven.
Uw Dienaar, Myn Heer; ik ben uw verplicht, voor uw aangenaam gezelschap.
Myn Heer, gy hebt my veel vermaak gedaan; en het is my leed dat gy zo gaauw vertrekt. Ik wensch Mevrouw en de Heeren een goede Reys.
| |
| |
Gerrit, gy moet voorzichtig zyn: want het begint donker te worden?
Wat zwaarigheyd, Mevrouw? wy hebben den Doctor by ons, en als wy per ongeluk den hals breeken; dan kan Myn Heer, ons gemakkelyk geneezen: Want dat zou maar een simplitia zyn.
Ik bedank Myn Heer, voor die simplitas; en ben daar geen Liefhebster van.
Adieu Heeren; tot weerziens.
EYNDE.
|
|