De meester maakte veel uitstapjes te paard en daarbij vergezelde Pittah hem steeds. De langste rit vermoeide hem niet en na vijftig mijlen draafde hij nog lustig en vroolijk voor het paard uit naar huis.
Bij zulk een rit was het dat hij iets deed, dat hij slechts tweemaal in zijn leven zou doen - hij blafte, toen het paard eenmaal weigerde zijn meester te gehoorzamen. Ofschoon hij vaak na dien tijd trachtte te blaffen en zijn meester hem daartoe aanmoedigde, gelukte dit hem slechts ééns en dat was niet in tegenwoordigheid van den meester. Bij een rit over het veld, sprong een konijn plotseling op voor de pooten van het paard. Het steigerde, wierp den meester af en deze bleef met een gebroken been liggen. Pittah sprong woedend het paard naar de keel, maar zijn meesters stem hield hem terug.
- Naar huis! Ga naar huis! beval de meester, nadat hij gezien had wat er met hem was gebeurd.
Pittah was niet geneigd zijn meester te verlaten. Deze dacht erover een briefje te schrijven, maar vond geen papier en potlood. Weer beval hij Pittah naar huis te gaan.
Zacht jankend gehoorzaamde hij, maar keerde onrustig terug.
- Het is goed, beste jongen, ga naar huis, zei de meester vriendelijk en dringend, ga naar huis en vertel ze wat er is gebeurd. Ga naar huis, wolf, naar huis!
Toen gehoorzaamde Pittah.
De familie was op de veranda en genoot van de namiddagkoelte, toen Pittah aankwam. Hijgend, vol stof, verscheen hij in hun midden.
- Weedon is terug, zei Weedons moeder.
De kinderen snelden Pittah met vroolijke kreten tegemoet, maar hij lette niet op hen. Hij begon te grommen en drong ze opzij.
- Ik ben altijd bang als hij bij de kinderen is, sprak hun moeder, ik vrees dat hij ze den een of anderen dag plotseling aanvalt.